ECLI:NL:RBAMS:2019:8164

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2481
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging gevelpui en afwijzing beroep op vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De eiser, eigenaar van een pand waarin een winkel is gevestigd, had een vergunning aangevraagd voor het wijzigen van de voorgevelpui, nadat hij in 2004 zonder vergunning een driedelige deur had geplaatst. Het college weigerde de vergunning op basis van het bestemmingsplan, dat het wijzigen van de gevel voor gevelverkoop niet toestaat. De rechtbank moest beoordelen of het college in redelijkheid tot deze weigering kon komen.

De eiser deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat eerdere controles door ambtenaren geen opmerkingen over de gevelpui hadden opgeleverd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een toezegging van het college dat een vergunning zou worden verleend. De controlebezoeken hadden geen betrekking op de voorgevelpui en er waren geen concrete uitspraken gedaan die als toezegging konden worden gekwalificeerd.

Daarnaast voerde de eiser aan dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, omdat in een nabijgelegen pand een soortgelijke deur was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de situatie in dat geval onder een ander bestemmingsplan viel en dat er dus geen sprake was van gelijke gevallen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, oordelend dat het college de aanvraag voor de omgevingsvergunning in redelijkheid had kunnen weigeren en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van de voorgevelpui van het pand aan de [adres] .
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 oktober 2019. [eiser] is verschenen, vergezeld door [naam] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. [eiser] is [functie] van het pand aan de [adres] , waarin op de begane grond een winkel is gevestigd. Tijdens een verbouwing in 2004 heeft [eiser] een driedelige [soort deur] in de gevel laten plaatsen zonder dat daarvoor een vergunning was verkregen. In 2018 heeft het college [eiser] in verband hiermee aangeschreven en een handhavingstraject opgestart. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] op 12 september 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de voorgevelpui. [eiser] wil met deze aanvraag bereiken dat de [soort deur] wordt gelegaliseerd.
2. Op de betreffende gronden is het bestemmingsplan ‘ [naam] ’ van toepassing. De gronden hebben de bestemming ‘Gemengd-1’. Artikel 8.2.9 van het bestemmingsplan bepaalt dat het op gronden met de bestemming ‘Gemengd-1’ niet is toegestaan om de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze dat – de mogelijkheid tot het maken van – een open gevel ontstaat. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van artikel 2.10, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan. Bij de beslissing om al dan niet mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan komt aan het college beslissingsruimte toe. Dat betekent dat de rechtbank beoordeelt of het college het besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning ‘in redelijkheid’ heeft kunnen weigeren.
3. Het college heeft er voor gekozen om niet af te wijken van het bestemmingsplan en de aangevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen. Het college heeft hiertoe in het bestreden besluit verwezen naar de toelichting bij het bestemmingsplan. Hierin wordt gewezen op de negatieve gevolgen van openpuiverkoop, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en aantasting van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Gelet op deze mogelijke gevolgen heeft het college de [soort deur] niet willen toestaan.
Het oordeel van de rechtbank
4. [eiser] doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij voert aan dat medewerkers van de dienst Bouw- en woningtoezicht in 2005, 2006 en 2008 controles hebben uitgevoerd en dat hierbij geen opmerkingen zijn gemaakt over de [soort deur] .
5. Op grond van uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet de rechtbank bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen doorlopen. [1] Bij de eerste stap moet de rechtbank beoordelen of de aangevoerde uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren kunnen worden gekwalificeerd als een toezegging. Daarna moet de rechtbank beoordelen of deze toezegging kan worden toegerekend aan het college. Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept en andere belangen, zoals de belangen van derden of het algemeen belang.
6. In deze procedure moet de vraag beantwoord worden of er ten opzichte van [eiser] het vertrouwen is gewekt dat er een vergunning zou worden verleend ten aanzien van de [soort deur] . Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier niet het geval. De controlebezoeken waar [eiser] naar verwijst hadden geen betrekking op de voorgevelpui en werden om andere redenen afgelegd. Tijdens deze controlebezoeken is er niet gesproken over de voorgevelpui en zijn hier geen concrete uitspraken over gedaan door ambtenaren. Onder deze omstandigheden is er volgens de rechtbank geen sprake van een uitlating of gedraging die gekwalificeerd kan worden als een toezegging dat een vergunning zou worden verleend voor de [soort deur] . Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen. Eventueel kunnen de door [eiser] aangevoerde omstandigheden nog een rol spelen met betrekking tot de handhaving. In dat kader zal de vraag moeten worden beantwoord of op grond van de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden bij [eiser] het vertrouwen is gewekt dat niet handhavend zou worden opgetreden. De handhaving is echter geen onderdeel van deze procedure.
7. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat in de gevel van het naastgelegen pand aan de [adres] dezelfde [soort deur] is aangebracht als in de gevel van de [adres] . Het bestreden besluit is daarom in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
8. De gemachtigde van het college heeft op de zitting toegelicht dat er in 1995 een vergunning is verleend voor de [soort deur] in de gevel van het pand op de [adres] . Dit betekent dat er op de situatie in 1995 een voorafgaand bestemmingsplan is toegepast en niet het planologisch regime dat het college ten aanzien van de aanvraag van [eiser] heeft toegepast. Het gaat daarom niet om gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
9. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het college heeft het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
Conclusie
10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, te raadplegen op