10. De kantonrechter komt dan toe aan beantwoording van de centrale vraag. Daarbij komt met name gewicht toe aan de genoemde regionale tarieven van de Persgroep, de Limburger en – in het verleden – het Brabants dagblad. De landelijke tarieven leggen minder gewicht in de schaal, nu voldoende duidelijk is gemaakt dat de exploitatiewaarde van een bijdrage aan landelijke dagbladen veel hoger is dan van een bijdrage aan een regionale krant. Van de uitgaven AgriPers en Plus Magazine is niet inzichtelijk gemaakt hoe deze zich in de markt verhouden tot de uitgaven van De Persgroep, zodat het gewicht dat aan deze informatie kan worden toegekend beperkt is. Ook het beoogde minimumtarief waar de Minister naar heeft verwezen heeft beperkte waarde, nu het een ondergrens betreft terwijl niet ter discussie staat dat [eiser] een ervaren fotograaf is. De Monitoren Freelancers en Media waar [eiser] nog naar heeft verwezen leveren onvoldoende objectieve tariefsgegevens op om daar conclusies aan te verbinden. Het CAO-loon voor een fotojournalist levert een relevant gezichtspunt op, maar ook na aftrek van de door [eiser] bepleite toeslag is het door hem genoemde uurloon niet uit de toepasselijke CAO te herleiden. Voor zover [eiser] met het genoemde uurloon heeft bepleit dat de tijd die hij als freelancer verliest doordat hij verschillende opdrachtgevers heeft, moet worden gecompenseerd, wordt dat standpunt niet gevolgd. Wel is de marktpositie van De Persgroep van belang: er zijn (nog) slechts enkele grote spelers op de markt, zodat de onderhandelingspositie van een individuele journalist niet sterk is. Daarnaast erkent De Persgroep dat haar exploitatie van regionale dagbladen – hoewel beperkt – rendement oplevert. Tenslotte is van belang dat [eiser] het exploitatierecht onbeperkt heeft overgedragen aan De Persgroep. Daar staat echter tegenover dat dit slechts gedurende 7 dagen exclusief is en dat niet gebleken is dat herplaatsing van een foto vaak plaatsvindt.
10. Meer in het algemeen is nog het volgende van belang. De tussen De Persgroep en [eiser] gemaakte tariefafspraken leiden ertoe dat voor (vrijwel) dezelfde werkzaamheden verschillende beloningen mogelijk zijn. Als [eiser] immers een opdracht uitvoert die leidt tot plaatsing van één foto, ontvangt hij € 42,00, terwijl plaatsing van respectievelijk twee of drie foto’s uit diezelfde opdracht een beloning van € 63,00 respectievelijk € 84,00 oplevert. Volgens De Persgroep is dat logisch, nu het hier draait om overdracht van exploitatiebevoegdheid van afzonderlijke foto’s. Vanuit auteursrechtelijk perspectief klopt dat, maar het wringt (in ieder geval) als slechts één foto wordt afgenomen, omdat in dat geval de beloning in verhouding tot de te leveren inspanning laag is. [eiser] zelf zal maar beperkt invloed hebben op het aantal foto’s dat De Persgroep daadwerkelijk gebruikt, terwijl dat wel bepalend is voor de vergoeding – en dus ook voor de billijkheid daarvan.
10. Alles overziend acht de kantonrechter een vergoeding van € 42,00 niet billijk voor de overdracht van de exploitatiebevoegdheid van één foto. Daarbij gaat de kantonrechter er op basis van de door [eiser] zelf genoemde voorbeelden van uit dat het maken van een dergelijke foto gemiddeld 2 uur kost. Wel billijk acht de kantonrechter een vergoeding van € 65,00, zodat aanvullend voor 13 foto’s steeds
€ 23,00 voldaan moet worden. In totaal is dan toewijsbaar € 299,00.
10. In het tussenvonnis van 17 mei 2019 is al geoordeeld dat een belang ontbreekt bij de vordering in reconventie, zodat die zal worden afgewezen.
10. Gezien de uitkomst zal De Persgroep in de proceskosten veroordeeld worden. Voor de akten na tussenvonnis worden daarbij geen kosten toegekend, nu de daarbij overgelegde informatie al bij dagvaarding in het geding had kunnen worden gebracht. Gezien de samenhang met de conventie worden de kosten in reconventie op nihil gesteld.