ECLI:NL:RBAMS:2019:8097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
13/085377-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor gewapende overval op avondwinkel met nepwapen

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man, die op 8 april 2019 samen met anderen een gewapende overval heeft gepleegd op een avondwinkel in Amsterdam. De verdachte had een nepwapen in zijn bezit en bedreigde het slachtoffer met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 15 maanden jeugddetentie, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de feiten bewezen zijn, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de achtergrond van de verdachte, waaronder een laag intelligentieniveau en een verstandelijke beperking. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat pedagogische beïnvloeding in het belang van de verdachte en de maatschappij werd geacht. Daarnaast werd de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding vorderde, gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een toewijzing van € 2.000,- voor immateriële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op van € 2.000,- aan de Staat, ter compensatie van de schade aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/085377-19 (Promis)
Datum uitspraak: 29 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzittingen

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 10 juli 2019 en 15 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.A. Bloemberg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 8 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, EUR 500,00, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (meermalen) twee, althans een pisto(o)l(en), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), aan die [naam 1] te tonen en/of op die [naam 1] te richten en/of die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen: “geld geld” en/of die [naam 1] vast te pakken en/of te houden en/of te duwen en/of te trekken en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: “ik wil alles hebben, ook je watch, anders pop ik je”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of door die [naam 1] met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het achterhoofd te slaan;
2. hij op of omstreeks 8 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I, onder 7, te weten een op een Beretta 92 FS, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een op een Sig Sauer P230 althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de ten laste gelegde feiten bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 8 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen aan die [naam 1] te tonen en op die [naam 1] te richten en die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen: “geld geld” en/of die [naam 1] vast te pakken en/of te houden en/of te duwen en/of te trekken en daarbij dreigend de woorden toe te voegen: “ik wil alles hebben, ook je watch, anders pop ik je”, en door die [naam 1] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het achterhoofd te slaan;
2. op 8 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, wapens van categorie I, onder 7, te weten een op een Beretta 92 FS gelijkend voorwerp en een op een Sig Sauer P230 gelijkend voorwerp, zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
Primaire eis
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een meldplicht bij de reclassering.
Subsidiaire eis
Indien de rechtbank het jeugdstrafrecht toepast, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een meldplicht bij de reclassering.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de raadsvrouw is een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijke taakstraf of jeugddetentie en een meldplicht, een passende straf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader(s), schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waardoor hij de direct betrokkenen schrik en schade heeft toegebracht. Een dergelijke overval veroorzaakt ook onrust in de samenleving. Een gewapende overval kan tot langdurige en ingrijpende angstgevoelens leiden bij het directe slachtoffer en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend strafblad van 3 september 2019 is verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 9 juli 2019. Gezien de verstandelijke beperking, de moeite om oorzaak-gevolg relaties goed in te schatten en het feit dat er problemen zijn in vaardigheden als plannen en redeneren, adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert om het toezicht door de volwassenenreclassering uit te laten voeren.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport van 1 juli 2019. Volgens de psycholoog is er geen sprake van een verstandelijke beperking. Wel is er sprake van een laag intelligentieniveau. Dit uit zich in problemen met de executieve functies, zoals plannen, redeneervermogen en werkgeheugen. Verdachte zal minder goed zicht hebben op de wereld om hem heen en minder zicht hebben op oorzaak-gevolg relaties. Protectieve factoren zijn de hechte band met moeder en oma, het prosociaal deel uitmaken van de kerk, het makkelijk accepteren van gezag en de interesse en extra moeite die hij deed om later het leger in te kunnen. De psycholoog ziet geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, maar adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank zal op verdachte het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank ziet niet alleen in het advies van de reclassering, maar ook in het rapport van de psycholoog redenen om aan te nemen dat verdachte gebaat zal zijn bij pedagogische beïnvloeding. Pedagogische beïnvloeding lijkt ook mogelijk te zijn, gelet op de hechte band die verdachte heeft met zijn moeder en oma en op het feit dat hij bereid is gezag te accepteren. De rechtbank acht toepassing van het jeugdstrafrecht dus van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Dat neemt overigens niet weg dat het heel ernstig is wat het slachtoffer is aangedaan. De ernst van de feiten is echter geen reden om niet het jeugdstrafrecht toe te passen als dat om andere redenen wel de voorkeur verdient.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van de feiten en naar straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Hierbij heeft de rechtbank expliciet ook gekeken naar straffen die doorgaans aan volwassenen worden opgelegd in dergelijke zaken. Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een jeugddetentie van aanzienlijke duur.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en via het Openbaar Ministerie contact met het slachtoffer heeft gezocht om zijn excuses aan te bieden.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte in de toekomst een stevige stok achter de deur heeft om hem van het plegen van, met name soortgelijke, strafbare feiten te weerhouden.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en een meldplicht bij de volwassenenreclassering, passend.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 1] vordert € 16.826,42 aan materiële schadevergoeding en € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft verzocht om de schade aan de winkel (€ 71,95), de medicatie (€ 100,-) en een deel van de immateriële schade (€ 1.000,-) toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De raadsvrouw acht de vordering onvoldoende onderbouwd en heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
Hoewel vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal de benadeelde partij wat de materiële posten betreft niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de posten onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan de materiële posten bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijk
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,-.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Medeplegen van het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van [naam 1] toe tot € 2.000,- (tweeduizend euro).
Veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s) tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] , € 2.000,- (tweeduizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door een jeugddetentie van 1 dag. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslag
Gelast de teruggave aan [naam 1] van:
€ 210,10 (nr. 5734265).
Voorlopige hechtenis
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. B. Vogel en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2019.