ECLI:NL:RBAMS:2019:8096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
13/994048-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseren van hondengevechten en dierenmishandeling met bijbehorende strafmaatregelen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het organiseren van hondengevechten, dierenmishandeling en het onthouden van verzorging aan zijn honden. De verdachte werd beschuldigd van het organiseren van hondengevechten in de periode van 2014 tot en met 2016, waarbij hij zijn honden liet deelnemen aan deze gevechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het organiseren van deze gevechten, mede op basis van videobeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met als bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd van 3 jaar geen honden mag houden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zijn honden in onhygiënische omstandigheden heeft gehouden, wat heeft geleid tot dierenmishandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het leed dat de honden is aangedaan in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn status als 'first offender'.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994048-16 (Promis)
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzittingen

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26, 27 en 28 augustus 2019 (inhoudelijke behandeling) en 31 oktober 2019 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M.C.A. Plantenga en H.H.M. Beune (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.R. Kops naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij zich (samen met anderen) in de periode 2014 tot en met 2016 heeft schuldig gemaakt aan
1.het organiseren van hondengevechten en/of honden aan hondengevechten heeft doen deelnemen;
2.het aanwezig zijn bij hondengevechten;
3.het veroorzaken van pijn/letsel bij een dier of het benadelen van de gezondheid/welzijn van een dier;
4.het onthouden van de nodige zorg aan dieren;
5.het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op onder andere het organiseren van hondengevechten en het fokken van vechthonden.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 4 juni 2016 treft een wijkagent een envelop in zijn postvak aan met daarin een USB-stick, met daarop videobeelden van een gevecht tussen twee pitbulls. Op de beelden zijn drie mannen te zien. Op 4 oktober 2016 komt de volgende Meld Misdaad Anoniem-melding binnen:

Er worden regelmatig hondengevechten georganiseerd met pitbulls op het adres [adres 1] in [plaats] . De bewoonster is een Nederlandse vrouw genaamd [naam vrouw] . Zij heeft een Turkse vriend. Deze vriend en zijn broer organiseren de gevechten. Op deze gevechten wordt veel gegokt. De minimale inzet is 500 euro en de maximale inzet is 3000 euro. Bekend is dat het eerst volgende gevecht op woensdag 5 oktober 2016 in de avond plaats zal vinden.”
Hierop is het onderzoek 03Duiker gestart, waarin verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling gevechten met pitbull-achtige honden hebben georganiseerd en/of dat zij daarbij aanwezig waren. Verder wordt een aantal van hen verweten dat zij pijn en/of letsel bij die honden hebben veroorzaakt. Tot slot zouden de verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het organiseren van hondengevechten en het fokken van (vecht)honden. Tegelijk met de zaak tegen verdachte zijn de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] behandeld. Ook in de zaken van de medeverdachten doet de rechtbank vandaag uitspraak.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de feiten bewezen kunnen worden en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Organiseren van en aanwezig zijn bij hondengevechten (feiten 1 en 2)
Per zaaksdossier (hierna: ZD) is uiteengezet dat verdachte zijn hond aan een gevecht heeft laten meedoen. Ook uit WhatsAppgesprekken blijkt dat verdachte betrokken was bij het organiseren van de ten laste gelegde gevechten. Bij alle gevechten is sprake van medeplegen, omdat een gevecht alleen kan plaatsvinden door het maken van afspraken.
Dierenmishandeling (feit 3)
Op basis van de videobeelden, WhatsAppgesprekken en de dierenartsverklaringen kan bewezen worden dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de honden pijn en letsel hebben toegebracht en hun gezondheid hebben benadeeld door de honden te laten vechten waarbij de honden verwondingen opliepen.
Onthouden van de nodige zorg (feit 4)
Twee honden van verdachte, [naam hond 1] en [naam hond 2] , zijn in zijn woning in onhygiënische omstandigheden en zonder drinkwater aangetroffen. Het onthouden van de nodige verzorging kan dus bewezen worden.
Criminele organisatie (feit 5)
Verdachte en zijn medeverdachten hebben deelgenomen aan een organisatie die zich langere tijd bezig heeft gehouden met het illegaal bedrijfsmatig fokken van en handelen in (vecht)honden, het organiseren van hondengevechten, het benadelen van de gezondheid van die honden en het illegaal gebruik van diergeneesmiddelen met als ultiem doel het fokken van en handelen in honden geschikt voor hondengevechten. Hierbij was verdachte diegene die honden liet vechten en honden heeft getraind voor gevechten. Uit het dossier blijkt verder dat de honden telkens tussen de deelnemers onderling werden uitgewisseld. Alle verdachten vormden gedurende langere tijd een schakel in de keten van de organisatie; zij hebben ieder een aandeel gehad in, dan wel ondersteunden zij gedragingen die strekten tot of die rechtstreeks verband hielden met dat oogmerk van de organisatie. Zij hebben niets gedaan om de criminele handelingen te voorkomen of te (laten) stoppen, terwijl zij daartoe wel de mogelijkheid hadden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd op de feiten die verdachte heeft bekend. Voor de overige feiten is te weinig bewijs en moet dus vrijspraak volgen.
Hondengevecht [naam hond 3] x [naam hond 1] (feit 1.1, 2.1 en 3.1)
Het organiseren van een hondengevecht (feit 1.1), het aanwezigheid zijn bij een hondengevecht (feit 2.1) en dierenmishandeling (feit 3.1) kunnen niet bewezen worden omdat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte aan het hondengevecht tussen honden [naam hond 3] en [naam hond 1] (ZD 1) heeft deelgenomen. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat de naam van verdachte hem in de mond is gelegd door de politie. De herkenning van verdachte op de beelden kan niet als steunbewijs dienen, omdat van een daadwerkelijke herkenning door verbalisanten geen sprake is. De camerabeelden zijn van matige kwaliteit, waardoor onvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat het gevecht ‘op of omstreeks 4 juni 2016’ heeft plaatsgevonden. Op 4 juni 2016 is de USB-stick met het hondengevecht bij de politie afgegeven, maar dat is daarmee niet de datum van het gevecht. Gelet op de verklaring van Bos dat het gevecht 2,5 tot 3 jaar geleden heeft plaatsgevonden is het onwaarschijnlijk dat het gevecht ‘op of omstreeks 4 juni 2016’ heeft plaatsgevonden.
Criminele organisatie (feit 5)
De criminele organisatie kan niet bewezen worden, omdat geen sprake is van een duurzaam samenwerkingsverband, hiërarchische of gelijkwaardige verhoudingen of samenwerkingsverbanden. Verdachte heeft inderdaad een gevecht georganiseerd en hij was bij een gevecht aanwezig, maar hij maakte geen deel uit van een crimineel netwerk. Het enkele laten deelnemen van een hond aan een gevecht, kan niet zonder meer leiden tot het aannemen van een criminele organisatie. Voor een criminele organisatie is meer nodig dan het incidenteel organiseren van of aanwezig zijn bij een hondengevecht en het contact hebben over honden met medeverdachten. Zelfs als wel van een criminele organisatie zou kunnen worden gesproken, dan moet verdachte worden gezien als een buitenstaander. Buitenstaanders kunnen niet als deelnemer van een criminele organisatie worden aangemerkt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Het organiseren van hondengevechten (feit 1)
De rechtbank beoordeelt hierna per gevecht of tot een bewezenverklaring van het organiseren daarvan kan worden gekomen. Alleen aanwezig zijn bij het hondengevecht, ook als scheidsrechter, is onvoldoende voor organiseren. Voor het tot stand brengen van een hondengevecht moeten meerdere dingen worden georganiseerd en afgesproken. Zo moet bijvoorbeeld een locatie worden geregeld, een datum en een tijdstip worden afgestemd, deelnemers worden uitgenodigd en een scheidsrechter worden geregeld. Als bewezen kan worden dat verdachte een aandeel heeft gehad in één van deze onderwerpen, dan vindt de rechtbank bewezen dat verdachte dat gevecht (mede) heeft georganiseerd. Omdat voor het maken van afspraken voor een gevecht altijd meerdere mensen nodig zijn, heeft de organisator ervan het gevecht altijd samen met één of meer anderen georganiseerd. Er is bij bewezen organiseren dus steeds sprake van medeplegen.
3.4.2
Dierenmishandeling (feit 3)
De rechtbank beoordeelt hierna per zaaksdossier of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Als een hondengevecht wordt bewezen waarbij twee honden elkaar hebben gebeten is het een gegeven dat bij de betrokken honden pijn en/of letsel is veroorzaakt en het welzijn van het dier is benadeeld. De videobeelden van de gevechten leveren daarvoor voldoende bewijs. Als de betrokkenheid van verdachte bij de organisatie van een hondengevecht wordt bewezen, staat daarmee dus ook vast dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de benadeling van de gezondheid van de deelnemende honden. Net als bij de organisatie is ook hier steeds sprake van medeplegen van die benadeling, samen met de andere organisator(en).
3.4.3
De feiten die verdachte heeft bekend
De rechtbank volstaat ten aanzien van de feiten 1.2, 2.2 en 3.2 met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin Sv.
3.4.4
Vrijspraken
Hondengevecht [naam hond 3] x [naam hond 1] (feit 1.1, 2.1 en 3.1, ZD 1)
Onder feit 3.1, 4.1 en 6A1 is ten laste gelegd dat een hondengevecht tussen honden [naam hond 3] en [naam hond 1] ‘op of omstreeks 4 juni 2016’ heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat het gevecht op of omstreeks die datum heeft plaatsgevonden en daarmee ook niet of verdachte zich rond die datum schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De video van het hondengevecht heeft als aanmaakdatum 4 juni 2016 en is op dezelfde dag in het postvak van de wijkagent aangetroffen. Op basis daarvan kan de rechtbank hoogstens vaststellen dat het gevecht niet ná 4 juni 2016 heeft plaatsgevonden. [naam 1] heeft op 25 april 2017 over deze video verklaard dat het gevecht 2,5 tot 3 jaar geleden bij hem thuis was. Daarin vindt de rechtbank geen bevestiging voor ‘op of omstreeks 4 juni 2016’. Omdat de rechtbank niet bewezen vindt dat het gevecht op of omstreeks 4 juni 2016 heeft plaatsgevonden, wordt verdachte vrijgesproken van het organiseren (feit 1.1) van, het aanwezig zijn bij (feit 2.1) en het benadelen van de gezondheid van dieren bij dit hondengevecht (feit 3.1).
Criminele organisatie (feit 5)
Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het organiseren/aanwezig zijn bij hondengevechten en/of (het voeren van gesprekken over) het fokken van honden gebeurde wel vaak, maar steeds in wisselende samenstellingen en zonder vaste rollen. Weliswaar bestonden er vaste rollen binnen een hondengevecht – twee personen moedigen een hond aan, een ander is de scheidsrechter – maar wie welke rol vervulde verschilde per gevecht. Ook buiten de hondengevechten om waren er geen vaste rollen. De rechtbank stelt vast dat meerdere mensen uit een groep die elkaar allemaal kenden via de gemeenschappelijke interesse in (vecht)honden, soms samen met een of meer anderen uit die groep, misdrijven hebben gepleegd. Maar dat is onvoldoende om te spreken van een groep die als gemeenschappelijk doel het plegen van (die) misdrijven heeft. De rechtbank vindt dus niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
3.4.5
Bewijsoverwegingen
Onthouden van verzorging (feit 4)
Verdachte heeft op de zitting ontkend dat hij aan zijn honden de nodige zorg heeft onthouden. Bij het betreden van de woning van verdachte zagen verbalisanten dat de hele woning bevuild was. De vloer van een van de kamers waar een hond uit kwam gerend was geheel besmeurd met uitwerpselen en er hing een sterke ammoniaklucht/lucht van uitwerpselen. In diezelfde kamer stond geen drinkbak en in de woonkamer werd alleen een lege drinkbak aangetroffen met een uitgedroogde aangekoekte laag. Omdat zo’n hoeveelheid uitwerpselen zich niet binnen één dag ophoopt en uit de aangekoekte laag in de lege drinkbak blijkt dat daar recent geen water in heeft gezeten, stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn honden de nodige zorg heeft onthouden. Ook de dierenarts heeft ten aanzien van beide honden geconstateerd dat aan hen de nodige zorg is onthouden. Feit 4 wordt dan ook bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.in oktober 2016 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, een dierengevecht heeft georganiseerd en/of dieren aan een dierengevecht heeft doen deelnemen, immers hebben hij en zijn mededaders:
2. op 5 oktober 2016 in de woning aan de [adres 1] ) te [plaats] een hondengevecht georganiseerd en hond [naam hond 4] en hond [naam hond 1] doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 02);
2.
op 5 oktober 2016 te Amersfoort bij een hondengevecht aanwezig is geweest, namelijk:
2. een hondengevecht op 5 oktober 2016 in de woning aan de [adres 1] (zaaksdossier 02);
3.
op 5 oktober 2016 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij honden, pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, immers hebben hij en zijn mededaders honden laten deelnemen aan een gevecht waarbij:
2. op 5 oktober 2016 in de woning aan de [adres 1] (zaaksdossier 02)
- honden [naam hond 4] en [naam hond 1] veel bijtwonden opliepen en
- [naam hond 4] kreupel is geworden en
- [naam hond 1] zwaar gewond was en kreupel is geworden;
4.
in de periode van 1 september 2016 tot en met 5 oktober 2016 te Zeist, als houder van dieren aan deze dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers heeft hij in zijn woning aan de [adres] twee honden gehouden ( [naam hond 1] en [naam hond 2] ) in onhygiënische omstandigheden en zonder schoon drinkwater.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 5 jaar. Aan die proeftijd zou de bijzondere voorwaarde moeten worden verbonden dat verdachte geen honden zal houden. Voor de overtredingen (feit 2) heeft zij telkens gevraagd een geldboete van € 250,00, bij niet betalen steeds te vervangen door 5 dagen hechtenis, op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met dat verdachte een 'first offender' is en dat hij na lange tijd in de bijstand hebben gezeten zijn leven weer op de rit heeft. Verder moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en dat sprake is van eendaadse samenloop bij feit 1 en 2. Daarnaast valt de door de officier van justitie geëiste straf niet te rijmen met de hoogte van de strafbeschikkingen die aan andere medeverdachten zijn opgelegd. De straf van verdachte zou moeten aansluiten bij die strafbeschikkingen, omdat het feitencomplex vergelijkbaar is. Tot slot is verzocht om het door de officier van justitie geëiste houdverbod niet op te leggen of om het houdverbod voorwaardelijk op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank merkt op dat de zaak van verdachte samenhangt met de zaken van de medeverdachten. Bij de strafmaat is bij elke verdachte het dierenleed – waaronder in ieder geval de hondengevechten en de dierenmishandeling worden geschaard – als uitgangspunt genomen, waarna per individu is bekeken welke straf passend is.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het organiseren van en het aanwezig zijn bij een hondengevecht, waaraan hij zijn eigen hond heeft laten meedoen. Door het hondengevecht heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan dierenmishandeling. De honden liepen tijdens de gevechten ernstige (bijt)wonden op, zijn kreupel geworden en/of hebben hier littekens aan overgehouden. Op het videobeeld van het hondengevecht, dat ook ter terechtzitting is bekeken, is duidelijk te horen hoe de honden janken als uiting van pijn en/of uitputting. Het is dan ook schrijnend om te zien hoeveel verschrikkelijk leed de honden door zo’n gevecht is aangedaan. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onthouden van verzorging aan twee van zijn honden, doordat hij de honden in onhygiënische omstandigheden – zo was de vloer besmeurd met uitwerpselen – en zonder drinkwater heeft gehouden. Mensen hebben ten opzichte van dieren een speciale verantwoordelijkheid. Dit houdt in dat in de omgang met dieren zorg moet worden gedragen voor het welzijn en de gezondheid van het dier en dat al het mogelijk wordt gedaan om de eigenheid en integriteit van een dier te respecteren. Door de honden zoveel leed aan te doen heeft verdachte de intrinsieke waarde van deze honden aangetast. Het leed wat deze honden werd aangedaan rechtvaardigt alleen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft aangegeven dat verdachte spijt betuigd, maar uit het dossier rijst niet het beeld dat hij zich bewust lijkt te zijn van het kwaad wat hij heeft aangericht.
De schending van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop en de manier waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld. Dat was op 5 oktober 2016. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden voor doen, de zaak in oktober 2018 afgerond had moeten zijn. Het dossier was op 12 oktober 2017 klaar, maar daarna heeft nog onderzoek bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Het onderzoek bij de rechter-commissaris heeft lang op zich laten wachten en was op 28 februari 2019 klaar. Ook de planning van de zittingsdagen heeft té lang op zich laten wachten. Hoewel sprake is van een groot onderzoek en veel verdachten, zijn de omstandigheden niet zó bijzonder dat voor deze zaak één jaar meer nodig zou zijn dan voor andere zaken. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, wat strafverminderend wordt meegewogen in de strafmaat.
Andere relevante omstandigheden
Verder is gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3 is sprake van meerdaadse samenloop en niet van eendaadse samenloop zoals door de raadsman is bepleit. Verdachte kan bij een hondengevecht aanwezig zijn zonder het gevecht te hebben georganiseerd of een verdachte kan een gevecht georganiseerd hebben, zonder dat hij erbij aanwezig is. Ook de strafbedreiging van de strafbepalingen is niet gelijkluidend.
Het enkele feit dat in deze zaak kan worden vastgesteld dat andere verdachten een strafbeschikking hebben gekregen, staat aan het eisen van een andere straf in de zaak van verdachte niet in de weg. Het Openbaar Ministerie heeft een grote vrijheid in het beslissen wie zij wel of niet vervolgt en op welke manier. Ten overvloede: De rechtbank is niet gebonden aan een door een officier van justitie aangeboden strafbeschikking of strafeis.
De straffen
De feiten op zichzelf rechtvaardigen gelet op de ernst op zich een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte zat echter in lastige persoonlijke omstandigheden met schulden. Nu heeft hij zijn leven weer op de rit en wil de rechtbank deze ingeslagen weg niet met onvoorwaardelijke gevangenisstraf doorkruizen. De rechtbank vindt een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. Verdachte wordt voor de misdrijven veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis als hij de taakstraf niet goed uitvoert. Daarnaast krijgt hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank vindt dat verdachte – gelet op de ernst van het dierenleed wat is aangedaan – gedurende de proeftijd geen honden mag houden. De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarde een houdverbod voor het houden van honden opleggen. Volgens artikel 14d Sr is het Openbaar Ministerie belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Gelet op de achtergrond van het feitencomplex is de LID de aangewezen instantie om onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie controles uit te oefenen. Om die reden zal tevens de bijzondere voorwaarde worden opgenomen dat verdachte moet meewerken aan controles op het houdverbod, uit te voeren door de LID.
Gezien het tijdsverloop van de zaak, vindt de rechtbank dat voor de overtredingen – naast de straffen die al voor de misdrijven worden opgelegd – geen straf of maatregel meer hoeft te volgen. De rechtbank zal voor de overtredingen dan ook volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Als er geen overschrijding van de redelijke termijn was geweest had de rechtbank de eis van de officier van justitie gevolgd voor de overtredingen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Eén ordner, zijnde gegevens en losse papieren in map, met goednummer B.02.01;
  • Eén paspoort, zijnde een dierenpaspoort [nummer] , met goednummer B.01.02;
  • Eén hond, ras Stafford, teefje, kleur zwart, [naam hond 1] (geëuthanaseerd);
  • Eén hond, ras Stafford, reu, kleur zwart (herplaatst).
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: één hond, teefje [naam hond 1] , dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: één ordner, één paspoort en één herplaatste hond, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot en/of met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 47, 55, 57 en 62 Sr, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2.1, 2.2, 2.14, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Meerdaadse samenloop van
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.14 Wet dieren, opzettelijk begaan
en
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.14 Wet dieren
en
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.1 Wet dieren, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van feit 4:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.2 Wet dieren, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor de feiten 1, 3 en 4 tot een
taakstrafvan
60 (zestig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte voor de feiten 1, 3 en 4 tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen honden meer houdt, of door (een) ander(en) laat houden.
- gedurende de proeftijd meewerkt aan de controles op bovengenoemde voorwaarde door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID).
Geeft aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Verklaart verbeurd:
  • Eén ordner, zijnde gegevens en losse papieren in map, met goednummer B.02.01;
  • Eén paspoort, zijnde een dierenpaspoort [nummer] , met goednummer B.01.02;
  • Eén hond, ras Stafford, reu, kleur zwart (herplaatst).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Eén hond, ras Stafford, teefje, kleur zwart, [naam hond 1] (geëuthanaseerd).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2019.