Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/751696-19, waarin de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon is behandeld. Deze vordering is ingediend door de officier van justitie op 25 juli 2019 en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 juni 2019 door het Amtsgericht Würzburg in Duitsland is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1991, heeft de Nederlandse nationaliteit en is eerder al in verband gebracht met een EAB dat op 31 januari 2019 was toegestaan, maar de feitelijke overlevering heeft toen niet plaatsgevonden.
Tijdens de openbare zitting op 15 oktober 2019 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB besproken. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat er onduidelijkheden zijn in de pleegperiodes van de feiten, maar de officier van justitie heeft gesteld dat dit een kennelijke verschrijving betreft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB aan de vereisten voldoet en dat de overlevering kan worden toegestaan, mits de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de garantie is gegeven dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in Duitsland naar Nederland zal worden teruggebracht voor de uitvoering van de straf. De uitspraak is gedaan door mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter, en mrs. R. Godthelp en T.B. Trotman, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.