ECLI:NL:RBAMS:2019:8069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
13/846031-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het fokken van honden op vechtkenmerken en deelname aan hondengevechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het fokken van honden met vechtkenmerken en het houden van honden zonder de benodigde vergunningen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 220 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met als bijzondere voorwaarde dat hij gedurende 3 jaar geen honden mag houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn broer honden heeft gefokt op vechtkenmerken, wat heeft geleid tot ernstige gedragsafwijkingen bij de honden. Dit fokken vond plaats in de periode van 2014 tot en met 2016, waarbij de verdachte ook betrokken was bij het organiseren van hondengevechten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het dierenleed dat is veroorzaakt door de verdachte in haar overwegingen meegenomen. De verdachte heeft erkend dat hij financieel beter wilde worden van het fokken en de verkoop van honden, wat heeft geleid tot de veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/846031-16 (Promis)
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzittingen

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26, 27 en 28 augustus 2019 (inhoudelijke behandeling) en 31 oktober 2019 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M.C.A. Plantenga en H.H.M. Beune (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Hoevers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) in de periode 2014 tot en met 2016 heeft schuldig gemaakt aan
1.het (opzettelijk) fokken van honden op/met vechtkenmerken en/of met agressieve karaktereigenschappen;
2.het (opzettelijk) verkopen, voor de verkoop in voorraad hebben, afleveren, houden voor opvang en/of fokken voor verkoop van honden in niet aangemelde inrichtingen en/of zonder deugdelijke administratie en/of zonder erkend vakbekwaamheidsbewijs;
3.het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op onder andere het organiseren van hondengevechten en het fokken van vechthonden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 4 juni 2016 treft een wijkagent een envelop in zijn postvak aan met daarin een USB-stick, met daarop videobeelden van een gevecht tussen twee pitbulls. Op de beelden zijn drie mannen te zien. Op 4 oktober 2016 komt de volgende Meld Misdaad Anoniem-melding binnen:

Er worden regelmatig hondengevechten georganiseerd met pitbulls op het adres [adres 1] . De bewoonster is een Nederlandse vrouw genaamd [naam vrouw] . Zij heeft een Turkse vriend. Deze vriend en zijn broer organiseren de gevechten. Op deze gevechten wordt veel gegokt. De minimale inzet is 500 euro en de maximale inzet is 3000 euro. Bekend is dat het eerst volgende gevecht op woensdag 5 oktober 2016 in de avond plaats zal vinden.”
Hierop is het onderzoek 03Duiker gestart, waarin verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling gevechten met pitbull-achtige honden hebben georganiseerd en/of dat zij daarbij aanwezig waren. Verder wordt een aantal van hen verweten dat zij pijn en/of letsel bij die honden hebben veroorzaakt en dat zij honden hebben gefokt/getraind en in niet aangemelde inrichtingen hebben gehouden zonder vakbekwaamheidsbewijs. Tot slot zouden de verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het organiseren van hondengevechten en het fokken van (vecht)honden. Tegelijk met de zaak tegen verdachte zijn de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (de broer van verdachte), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] behandeld. Ook in de zaken van de medeverdachten doet de rechtbank vandaag uitspraak.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de feiten bewezen kunnen worden en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het fokken op vechtkenmerken/agressieve karaktereigenschappen (feit 1)
Onder fokken valt ook het houden van één nest met honden. Dat de honden die bij de medeverdachten in beslag zijn genomen gevaarlijke en agressieve karaktereigenschappen hadden volgt uit de assessmentrapporten van de Universiteit Utrecht en de bevindingen van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (hierna: LID). Negen van de twaalf pups, die eigendom waren van medeverdachte [medeverdachte 1] en bij medeverdachte [medeverdachte 2] in beslag zijn genomen, zijn afgemaakt wegens agressieve en/of antisociale karaktereigenschappen. Ook de honden [naam hond 1] en [naam hond 2] , afkomstig uit een door medeverdachte gefokt nestje uit juli 2014, zijn afgemaakt wegens agressieve karaktereigenschappen. De betrokkenheid van verdachte blijkt uit WhatsAppgesprekken. Feit 1 kan voor wat betreft de negen pups en de honden [naam hond 1] en [naam hond 2] dan ook bewezen worden.
Bedrijfsmatig fokken en handelen in honden in strijd met de regels (feit 2)
Voor honden en katten geldt als richtsnoer dat iemand bedrijfsmatig handelt als hij in een aaneengesloten periode van 12 maanden in totaal meer dan 20 honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden voor opvang of gefokt voor de verkoop of aflevering. Verdachte en zijn medeverdachten hebben in de periode van 13 september 2015 tot en met 13 september 2016 dertig honden gefokt en/of verhandeld. Ook hadden zij meerdere honden voor fok en/of verkoop onder zich of werden er honden bij anderen geplaatst waar dan een nest mee werd gefokt. Als bedrijfsmatig wordt gehandeld en gefokt moet worden voldaan aan de voorwaarden van §2 van het Besluit houders van dieren. Noch de kennel van verdachte en zijn broer ( [naam kennel] )) noch de kennel van [medeverdachte 2] ( [naam kennel] ) stonden ingeschreven als bedrijfsinrichting. Door verdachte en zijn medeverdachten zijn ook geen andere bedrijfsinrichtingen aangemeld. Er is geen deugdelijke administratie gevoerd en verdachte en zijn medeverdachten waren niet in het bezit van een vakbekwaamheidsbewijs. Hiermee kan feit 2 bewezen worden. Op basis van het dossier kan tevens worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten dusdanig bewust en nauw hebben samenwerkt dat zij als medeplegers kunnen worden beschouwd.
Criminele organisatie (feit 3)
Verdachte en zijn medeverdachten hebben deelgenomen aan een organisatie die zich langere tijd bezig heeft gehouden met het illegaal bedrijfsmatig fokken en handelen in (vecht)honden, het organiseren van hondengevechten, het benadelen van de gezondheid van die honden en het illegaal gebruik van diergeneesmiddelen met als ultiem doel het fokken van en handelen in honden geschikt voor hondengevechten. Uit onderzoek naar de gegevensdragers (bijvoorbeeld telefoons en computers) blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten in de tenlastegelegde periode veelvuldig contact hadden over het fokken van honden, over welke honden met elkaar moeten worden gedekt en de handel in en gevechten met pitbullachtige honden. Hierbij was verdachte diegene die de medische kosten, het voer en andere zaken financierde en diegene die ook betrokken was bij het fokken en de handel in honden. Alle verdachten vormden gedurende langere tijd een schakel in de keten van de organisatie; zij hebben ieder een aandeel gehad in, dan wel ondersteunden zij gedragingen die strekten tot of die rechtstreeks verband hielden met dat oogmerk van de organisatie. Zij hebben niets gedaan om de criminele handelingen te voorkomen of te (laten) stoppen, terwijl zij daartoe wel de mogelijkheid hadden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Het fokken op vechtkenmerken/agressieve karaktereigenschappen (feit 1)
Dit feit kan niet bewezen worden, omdat allereerst niet bewezen kan worden dat verdachte honden heeft gefokt. Bij de doorzoeking van zijn woning zijn geen honden aangetroffen en hij beschikte niet over een inrichting. Verder staat verdachte in een te ver verwijderd verband van de medeverdachte(n) om te kunnen spreken van nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Niet blijkt van een significante bijdrage bij het fokken. Bovendien kan niet worden bewezen dat ernstige gedragsafwijkingen ook feitelijk werden overgedragen aan nakomelingen.
Het bedrijfsmatig fokken en handelen in honden in strijd met de regels (feit 2)
Dit feit kan niet bewezen worden, omdat verdachte zelf geen honden heeft gehouden, gefokt, verhandeld of afgeleverd. Via de constructie van medeplegen kan ook niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, omdat geen sprake is van een bijdrage van voldoende gewicht. Bovendien kan het aanmerken van twee verschillende hondenbezitters, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op twee verschillende locaties, om te komen tot het quotum van meer dan 20 honden binnen 12 maanden niet tot een veroordeling leiden.
Criminele organisatie (feit 3)
Dit feit kan niet bewezen worden. Verdachte heeft geen betrokkenheid gehad bij het organiseren van hondengevechten, het uitvoeren van lichamelijke ingrepen bij dieren of het bezit van diergeneesmiddelen. Zijn betrokkenheid aan de vermeende criminele organisatie leunt alleen op de bewijsbaarheid van feit 1 en 2. Zelfs als deze feiten bewezen zouden kunnen worden, ontbreekt nog steeds het feitelijke aandeel van verdachte. Hij was geen beheerder, hij had geen inrichting en hij was geen houder van honden.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak
Criminele organisatie (feit 3)
Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het organiseren/aanwezig zijn bij hondengevechten en/of (het voeren van gesprekken over) het fokken van honden gebeurde wel vaak, maar steeds in wisselende samenstelling en zonder vaste rollen. Weliswaar bestonden er vaste rollen binnen één hondengevecht – twee personen moedigen een hond aan, een ander is de scheidsrechter – maar wie welke rol vervulde verschilde per gevecht. Ook buiten de hondengevechten om waren er geen vaste rollen. De rechtbank stelt vast dat meerdere mensen uit een groep die elkaar allemaal kenden via de gemeenschappelijke interesse in (vecht)honden, soms samen met een of meer anderen uit die groep, misdrijven hebben gepleegd. Maar dat is onvoldoende om te spreken van een groep die als gemeenschappelijk doel het plegen van (die) misdrijven heeft. De rechtbank vindt dus niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
3.4.2
Bewijsoverwegingen
Het fokken op vechtkenmerken/agressieve karaktereigenschappen (feit 1)
Wettelijk kader
In de Nota van Toelichting is verwoord dat het uitgangspunt bij artikel 3.4 Besluit houders van dieren is dat het fokken van dieren op verantwoorde wijze gebeurt, of dit nou bedrijfsmatig gebeurt of als hobby. Fokkers bepalen namelijk (voor een groot deel) de context waarin een hond leeft en zijn verantwoordelijk voor de socialisatie en opvoeding van het dier. Voorkomen moet worden dat ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan nakomelingen van dieren. Verder moet voorkomen worden dat het welzijn nakomelingen ernstig wordt beïnvloed of de veiligheid van mensen of andere dieren in het geding wordt gebracht door het fokken met dieren met afwijkingen of met het fokken van dieren die een vergrote kans hebben op het ontstaan van ernstige gedragsafwijkingen. [1]
Het wettelijk kader toegepast op de huidige zaak
De honden waar het in deze zaak om draait zijn pitbulls of pitbullachtige honden (zoals Staffordshire terriërs). Het fokken met pitbulls of pitbullachtige honden is op zichzelf niet strafbaar. Het verwijt van de officier van justitie houdt in dat is gefokt op vechtkenmerken/agressieve karaktereigenschappen. De rechtbank moet de volgende vragen beantwoorden:
  • Heeft verdachte honden gefokt op vechtkenmerken?
  • Zijn vechtkenmerken aan te merken als ernstige gedragsafwijkingen zoals bedoeld in artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren?
De rechtbank stelt vast dat de broer van verdachte honden heeft gefokt op vechtkenmerken. De broer van verdachte heeft meerdere nestjes gehad. Verdachte had samen met zijn broer een kennel ( [naam kennel] ). Op de website van die kennel werd gesproken over een serieus fokprogramma en werden bloedlijnen getoond met honden die afstammen van bekende vechtlijnen. Uit WhatsAppberichten tussen verdachte en zijn broer blijkt dat zij beslissingen namen over welke honden zouden worden gekruist. Bij de beslissing om honden te paren/kruisen, werden honden uitgekozen die goed konden vechten, kennelijk om goede of nog betere vechthonden te fokken. In de berichten wordt bijvoorbeeld gezegd dat “het top is om te fokken op matches” en dat (het behouden van) de bloedlijn voor verdachte en zijn broer belangrijk is. Zo wordt daarin gesproken over een hond met een “goede kaak”, “bijt goed”, heeft een “super style” en over een andere hond die “ook perfect gefokt is”. Ook volgt uit de berichten dat sperma van goede vechthonden wordt ingevroren om later te gebruiken. Verdachte en zijn broer hebben dus specifieke honden, waarvan ze weten dat zij goede vechters zijn, uitgezocht om mee te fokken om daarmee nieuwe, zo mogelijk betere, vechthonden te creëren. Het opzet is daarmee ook gegeven. Uit de onderzoeken van de LID is gebleken dat de honden [naam hond 1] en [naam hond 2] en de 9 pups van hond [naam hond 3] , alle mede gefokt door verdachte, te gevaarlijk zijn om ergens anders te plaatsen. De honden zijn geëuthanaseerd. De rechtbank leidt daaruit af dat deze honden ernstige gedragsafwijkingen hadden, waar verdachte en zijn medeverdachten de honden opzettelijk op hebben gefokt. Dat verdachte dit samen met zijn broer heeft gedaan volgt uit de eerder genoemde WhatsApp gesprekken over welke honden gekruist moesten worden.
De rechtbank vindt dat vechtkenmerken als ernstige gedragsafwijking kunnen worden gezien. Het klopt dat het voor sommige honden(rassen) ‘natuurlijk’ gedrag is om sneller te bijten of aanvallend te reageren ten opzichte van andere honden(rassen), maar als een hond geconditioneerd wordt om ergens in te bijten en het voor de hond gebruikelijk is om situaties met agressie op te lossen, zal de hond gevaarlijk zijn voor mensen en/of dieren. De kans dat deze hond agressie in blijft zetten is dan zeer hoog, waardoor de veiligheid van de maatschappij, en ook het welzijn van de hond, niet meer kan worden gewaarborgd.
Het bedrijfsmatig fokken en handelen in honden (feit 2)
Zoals hiervoor onder feit 1 is overwogen hebben verdachte en zijn broer honden op vechtkenmerken gefokt. De broer van verdachte heeft honden bij hem thuis gehouden en sommige van zijn honden werden bij anderen opgevangen. Uit de WhatsAppberichten tussen verdachte en zijn broer volgt dat zij de intentie hadden om de honden te verkopen. Zo zijn er berichten over de waardevermeerdering van een hond en dat een hond niet voor te weinig geld mag worden verkocht. Verder blijkt dat honden uit het buitenland werden gehaald of aan het buitenland werden verkocht. Zo zijn er gesprekken over de prijs die verdachten voor een hond wilden ontvangen inclusief vervoerskosten. Financiële gegevens, onder meer Western Union transacties op de rekening van verdachte, bevestigen dat verkopen aan het buitenland hebben plaatsgevonden. De WhatsAppberichten in samenhang bezien met de website van de kennel en het aantal aangetroffen en doorverkochte honden maakt dat bewezen kan worden dat verdachte bedrijfsmatig heeft gehandeld en dat hij dit in nauwe en bewuste samenwerking met zijn broer heeft gedaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 16 mei 2016ot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk honden heeft gefokt op een wijze waarop bij het fokken van honden niet werd voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen werden doorgegeven aan en/of konden ontstaan bij nakomelingen, immers hebben hij en zijn mededader honden gefokt op vechtkenmerken en/of honden gefokt met agressieve karaktereigenschappen;
2.
in de periode van 16 mei 2016 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk honden heeft verkocht en ten verkoop in voorraad heeft gehouden en heeft afgeleverd en heeft gehouden ten behoeve van opvang, terwijl daarbij niet werd voldaan aan de paragraaf 2 van het Besluit houders van dieren, immers hebben hij en zijn mededader
  • in strijd met artikel 3.7 van genoemd besluit honden gefokt ten behoeve van de verkoop en afgeleverd en opgevangen in niet, overeenkomstig artikel 3.8 van het Besluit houders van dieren bij de minister van Economische Zaken, aangemelde inrichtingen waaronder kennel [naam kennel] op [adres 1] en/of elders in Nederland in niet aangemelde inrichtingen en
  • in strijd met artikel 3.10 van genoemd besluit geen deugdelijke administratie bij gehouden van de gezelschapsdieren die in de inrichting verblijven en
  • in strijd met artikel 3.11. van genoemd besluit als beheerder activiteiten verricht in een inrichting zonder in het bezit te zijn van een door Onze Minister erkend bewijs van vakbekwaamheid voor de diergroep waarmee activiteiten in de inrichting worden verricht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. Als de taakstraf niet (goed) wordt uitgevoerd moet verdachte 120 dagen vervangende hechtenis zitten. ,Daarnaast zou aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden moeten worden opgelegd, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd van 5 jaar geen honden zal houden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank merkt op dat de zaak van verdachte samenhangt met de zaken van andere medeverdachten. Bij de strafmaat is bij elke verdachte het dierenleed als uitgangspunt genomen, waarna per individu is bekeken welke straf passend wordt geacht.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft, samen met zijn broer, honden gefokt op vechtkenmerken en bedrijfsmatig honden gehouden zonder te voldoen aan de benodigde vereisten. Hierdoor zijn bij een groot aantal honden ernstige gedragsafwijkingen ontstaan en/of aan hun pups doorgegeven, wat ertoe heeft geleid dat meerdere honden, na een ‘assessment’, zodanig bedreigend of agressief zijn bevonden dat zij moesten worden geëuthanaseerd. Door het fokken heeft verdachte hondengevechten aangemoedigd en daar financieel beter van willen worden. Niet alleen doordat de gefokte honden werden gebruikt voor hondengevechten die werden gehouden door medeverdachten, maar ook door de honden te verkopen aan anderen. De honden liepen tijdens de gevechten ernstige (bijt)wonden op, zijn kreupel geworden en/of hebben hier littekens aan overgehouden. Op de videobeelden van de hondengevechten, waarvan een selectie door de officier van justitie op de zitting is getoond, is duidelijk te horen hoe de honden janken als uiting van pijn en/of uitputting. Het is dan ook schrijnend om te zien hoeveel verschrikkelijk leed de honden is aangedaan. Mensen hebben ten opzichte van dieren een speciale verantwoordelijkheid. Dit houdt in dat in de omgang met dieren zorg moet worden gedragen voor het welzijn en de gezondheid van het dier en dat al het mogelijk wordt gedaan om de eigenheid en integriteit van een dier te respecteren. Doordat de honden zoveel leed is aangedaan, is de intrinsieke waarde van deze honden aangetast. Verdachte heeft hier door het fokken op vechtkenmerken een grote bijdrage aan geleverd. Het leed wat deze honden werd aangedaan rechtvaardigt alleen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De schending van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop en de manier waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 21 augustus 2017. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden voor doen, de zaak in augustus 2019 afgerond had moeten zijn. Het dossier was op 12 oktober 2017 gereed, maar nadien heeft er nog onderzoek bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Het onderzoek bij de rechter-commissaris heeft lang op zich laten wachten en was op 28 februari 2019 klaar. Ook de planning van de inhoudelijke behandeling van de zitting heeft té lang op zich laten wachten. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal daarom 20 uur minder taakstraf opleggen.
Andere relevante omstandigheden
Verder is gekeken naar het strafblad van verdachte van 4 juli 2019, waaruit volgt dat hij nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De straffen
Uit het oogpunt van generale preventie en gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Gezien het tijdsverloop van de zaak acht de rechtbank een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 220 uur (subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis), met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren met de volgende bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt dat verdachte – gelet op de ernst van het dierenleed wat is aangedaan – gedurende de proeftijd geen honden mag houden. De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarde een houdverbod voor het houden van honden opleggen. Daarmee wil de rechtbank voorkomen dat opnieuw hondengevechten plaatsvinden. Een periode van 3 jaar voor een verbod tot het houden van honden vindt de rechtbank toereikend. Volgens artikel 14d Sr is het Openbaar Ministerie belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Gelet op de achtergrond van het feitencomplex is de LID de aangewezen instantie om onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie controles uit te oefenen. Om die reden zal tevens de bijzondere voorwaarde worden opgenomen dat verdachte moet meewerken aan controles op het houdverbod, uit te voeren door de LID.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 Sr, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2.6 en 2.7 van de Wet dieren en de artikelen 3.4 en 3.6 Besluit houders van dieren.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.6 Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.7 Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
220 (tweehonderdtwintig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 110 (honderdtien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen honden meer houdt, of door (een) ander(en) laat houden.
- gedurende de proeftijd meewerkt aan de controles op bovengenoemde voorwaarde door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID).
Geeft aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2019.

Voetnoten

1.Zie de Nota van Toelichting bij het besluit van 17 juni 2014, Stb. 2014, 232.