ECLI:NL:RBAMS:2019:8064

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4318
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieverlening aan Stichting voor sociale activiteiten en de gevolgen van lagere toekenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en het dagelijks bestuur van de Bestuurscommissie van een stadsdeel over de verlening van een periodieke subsidie. De stichting, opgericht op 14 juli 2009, zet zich in voor sociaal contact en creatieve activiteiten voor sociaal kwetsbare mensen. In 2017 heeft de stichting een aanvraag ingediend voor een subsidie van € 65.500,- voor het jaar 2018, maar kreeg uiteindelijk slechts € 39.080,- toegekend. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juni 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 september 2019.

De rechtbank overweegt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting in eerdere jaren ook niet het volledige aangevraagde bedrag heeft ontvangen en dat de verlening van de subsidie in 2018 lager was dan aangevraagd. De rechtbank heeft de argumenten van de stichting, die stelt dat de lagere subsidie leidt tot onbetaald werk en mogelijke ontslagen, gewogen tegen de argumenten van verweerder, die stelt dat er al voldoende activiteiten in de buurt zijn en dat de subsidieplafonds zijn bereikt.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen en dat de stichting niet heeft aangetoond dat de verlening van de subsidie onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep van de stichting ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder om de subsidie te verlagen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede communicatie tussen de stichting en de gemeente, en de rol van de gemeente in het eerlijk verdelen van beschikbare subsidies onder verschillende organisaties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4318

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres, hierna: de stichting

(gemachtigde: [naam] ),
en

het dagelijks bestuur van de Bestuurscommissie [stadsdeel] , verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de stichting een periodieke subsidie van € 39.080,- verleend.
Bij besluit van 1 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard.
De stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam] en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam] en [naam] .

Overwegingen

1. De stichting is opgericht op 14 juli 2009 en is gevestigd in de [buurt] buurt in [plaatsnaam] . De stichting zet zich in voor het tot stand brengen van sociaal contact en het aanbieden van creatieve activiteiten voor sociaal kwetsbare mensen. De stichting staat onder leiding van mevrouw [naam] , [functie] . Daarnaast werken diverse vrijwilligers voor de stichting. Elk jaar melden zich nieuwe buurtbewoners aan bij de stichting. De stichting ziet zichzelf als het eerste konvooi tegen de eenzaamheid van de buurtbewoners uit de [buurt] buurt. De stichting is al negen jaar bezig om de diverse groepen die de stichting begeleidt, levensloopbestendig te maken. Zij biedt maatwerk, gekoppeld aan langdurige inzet.
2. Op 27 september 2017 heeft de stichting bij verweerder een aanvraag ingediend voor een periodieke subsidie voor het jaar 2018.
In die aanvraag is verzocht om verlening van een bedrag van in totaal € 65.500,- aan subsidie, bestaande uit zes verschillende posten:
1. zelfhulpgroep voor en van mensen met een psychische problematiek;
2. zelfhulpgroep voor en van mantelzorgers: [naam] ;
3. zelfhulpgroep [naam] ;
4. [naam] ;
5. zelfhulpgroep voor oudere Turkse vrouwen;
6. [naam] projecten ontstaan uit de zelfhulpgroepen van [eiseres] .
3. De bij het primaire besluit verleende subsidie is lager dan het aangevraagde bedrag, omdat er volgens verweerder een gegronde reden bestaat voor het vermoeden dat een aantal activiteiten niet volgens het activiteitenplan zullen plaatsvinden, dan wel dat het gaat om activiteiten waarin reeds op andere wijze wordt voorzien. Verweerder verwijst naar artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1.7 onder g van de Subsidieregeling Basisvoorzieningen in de stadsdelen 2017 (hierna: de Subsidieregeling).
4. In bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard.
Standpunt van verweerder in het bestreden besluit
5.1.
Er zijn meerdere organisaties die een beroep hebben gedaan op de subsidieregeling. Na toekenning van al deze subsidies is het subsidieplafond bereikt. Verder heeft verweerder volgens de commissie terecht besloten om minder subsidie toe te kennen voor activiteiten die al voldoende in de buurt worden aangeboden of waarin op een andere wijze wordt voorzien. Het gaat met name om categorie 3. in de aanvraag, de beweegactiviteiten: de stichting krijgt subsidie voor twee activiteiten in plaats van drie of vier. Gelet op het aantal deelnemers en de grootte van de ruimtes kunnen de vier activiteiten naar twee worden teruggebracht. Als deelnemers vaker dan twee keer per week willen deelnemen kan dit op andere plekken in de buurt waar ook activiteiten plaatsvinden. In de materialen voor het bewegen wordt reeds op andere wijze voorzien.
5.2.
Uit de controlerapporten van de [functie] [naam] is gebleken dat categorie 5. in de aanvraag, de zelfhulpgroep voor oudere Turkse vrouwen, één keer per week plaatsvindt, in plaats van twee keer. De nieuwe activiteit [naam] (categorie 4. in de aanvraag) heeft geen aparte subsidie gekregen, omdat deze onder de reeds toegekende coördinatie-uren valt of door vrijwilligers kan worden gedaan. Een voorwaarde voor de subsidieverlening is dat de stichting het stadsdeel over wijzigingen informeert, zoals het samenvoegen van groepen op donderdag en vrijdag.
Standpunt van de stichting in beroep
6.1.
In Amsterdam is een flink bedrag beschikbaar om eenzaamheid en sociaal isolement te bestrijden. De stichting doet daar een beroep op. De stichting heeft voor het subsidiejaar 2018 € 26.420,- minder subsidie gekregen dan zij heeft aangevraagd. Dat heeft tot gevolg dat [naam] acht uur onbetaald moet werken en waarschijnlijk de rest van 2018 niet meer betaald krijgt. Zij zou mogelijk ontslagen moeten worden.
6.2.
[naam] , de [functie] , heeft 31 keer gecontroleerd wat er door iedereen op de werkvloer werd gedaan. Dat heeft veel onrust gegeven. Zij heeft zich bovendien niet voorgesteld en zich niet goed op de hoogte gesteld voordat ze kwam controleren. Gesprekken over de manier van werken bij de stichting zijn er niet geweest. De stichting vindt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd is. Alle afwijkingen in de aanvraag zijn door de stichting met redenen omkleed en zijn allemaal bedoeld om de doelstelling waar te maken. De stichting biedt elf activiteiten aan waarmee zij ongeveer 120 kansarme buurtbewoners wil bereiken. Dat wordt een stuk moeilijker als meerdere zelfhulpgroepen om redenen van bezuiniging in elkaar worden geschoven. Die groepen zijn vaak heel verschillend en hebben elk een eigen programma. Ze hebben bovendien voldoende ruimte nodig om zich te ontwikkelen en kunnen niet allemaal door een vrijwilliger worden geleid of begeleid. Het werk van de professionele kracht kan niet door een vrijwilliger worden gedaan, omdat men verstand van zaken moet hebben van dit werkgebied en de manier waarop een en ander georganiseerd en uitgevoerd moet worden.
Vaak hebben zelfhulpgroepen, zoals die van de beweegactiviteiten, ook een sociaal aspect.
Het wettelijk kader
7.1.
In artikel 4:35, eerste lid, onder a van de Awb is bepaald dat de subsidieverlening in ieder geval kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden.
7.2.
In artikel 1.7 onder g van de Subsidieregeling Basisvoorzieningen in de stadsdelen 2017 (hierna: de Subsidieregeling) is bepaald dat het algemeen bestuur geheel of gedeeltelijk kan weigeren een subsidie te verlenen als sprake is van een activiteit waarin reeds op andere wijze wordt voorzien of waarvoor financiering op grond van een andere regeling is voorgeschreven of mogelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
8.1.
Artikel 4:35, eerste lid, van de Awb geeft verweerder een discretionaire bevoegdheid om subsidieverlening te weigeren. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
8.2.
Het gaat hier om de verlening van een periodieke subsidie, die door de stichting in eerdere jaren ook is aangevraagd. De subsidiebedragen die de stichting in voorgaande jaren heeft aangevraagd zijn door verweerder niet volledig toegekend. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder uitgelegd dat in 2017 geprobeerd is om het verschil tussen de aangevraagde en de toegekende subsidie te verkleinen door via eenmalige subsidies de periodieke subsidie te verhogen. In 2018 is dat niet gelukt, omdat er onvoldoende ruimte was voor aanvulling vanuit eenmalige subsidies. De aanvulling uit de ‘pot’ eenmalige subsidie in 2017 is voor de stichting aanleiding geweest om tegen de lagere vaststelling van de subsidie geen bezwaar te maken. Wat haar in het bijzonder in de huidige besluitvorming dwars zit, ligt voor een groot deel in de communicatiesfeer. [naam] was in voorgaande jaren de [functie] waarmee de stichting te maken had. Zij is in 2018 opgevolgd door [naam] en met haar verliep de communicatie niet zo goed. De controle die [naam] heeft uitgevoerd werd door de stichting als heimelijk en als niet open ervaren: [naam] kwam niet naar binnen, maar stond door de ramen te gluren, en zij groette de medewerkers niet. Op de zitting heeft [naam] gezegd dat zij niet in beroep zou zijn gegaan als de beslissing door een andere persoon dan [naam] zou zijn genomen en dat zij ook minder moeite met de besluitvorming zou hebben gehad, als die met haar was besproken en uitgelegd, zoals dat ook in het verleden gebeurde. De stichting heeft behoefte aan een deskundige ambtenaar die de inhoud van het werk kent. Inmiddels is [naam] , die ook ter zitting aanwezig was, als nieuwe accountambtenaar aangesteld met wie de stichting de verwachting heeft goed te kunnen samenwerken.
De rechtbank zal hieronder de weigeringsgronden uit het bestreden besluit bespreken per aangevraagd subsidieonderdeel.
Categorie 1. en 2. de zelfhulpgroepen voor mensen met een psychische problematiek en mantelzorgers
9. Voor de zelfhulpgroep psychische problematiek (categorie 1.) heeft de stichting een bedrag van € 11.780,- aan subsidie gevraagd en een bedrag van € 1.840,- aan materiaal.
Voor de zelfhulpgroep mantelzorgers (categorie 2.) heeft de stichting een bedrag van
€ 12.920,- aan subsidie gevraagd en een bedrag van € 2.300,- aan materiaal.
Verweerder heeft op grond van artikel 4:35, eerste lid, van de Awb deze groepen samengebracht in één zelfhulpgroep en hiervoor een bedrag van € 11.340,-, exclusief materiaalkosten, aan subsidie toegekend. De materiaalkosten zijn voor de twee groepen gezamenlijk begroot op € 3.600,- (en [naam] en [naam] projecten uit zelfhulpgroepen; zie hierna onder rechtsoverweging 11). De reden voor de samenvoeging van deze activiteiten is dat verweerder van mening is dat mantelzorgers en mensen met psychische klachten onder dezelfde hulpgroep vallen. De mantelzorgers ( [naam] ) kwamen bijeen op woensdag; de zelfhulpgroep ‘psychische problematiek’ kwam op dinsdag bijeen. Gebleken is dat de dinsdaggroep is opgegaan in de woensdaggroep. Omdat er te weinig mantelzorgers waren, zijn de groepen samengevoegd.
De stichting heeft erkend dat deze samenvoeging inderdaad heeft plaatsgevonden. Zij is echter van mening dat dit om redenen van bezuiniging is gedaan. Samenvoeging kan volgens de stichting niet, omdat deze groepen heel verschillend zijn en elk hun eigen programma hebben.
De rechtbank constateert dat het aantal activiteiten van deze zelfhulpgroepen is teruggebracht van twee keer per week naar één keer per week. De rechtbank kan dan ook het besluit van verweerder volgen om deze groepen niet afzonderlijk subsidie te verlenen. Los van hoe deze groepen zijn ingericht en op welke specifieke doelgroep deze zijn gericht, blijft het een gegeven dat de ‘overheadkosten’ aanzienlijk minder zijn geworden door het ineenschuiven van de groepen. Dit betekent dat verweerder een gegronde reden had om aan te nemen dat de activiteiten op een andere wijze plaatsvinden dan bij de aanvraag is aangegeven.
Categorie 3. de zelfhulpgroep ‘ [naam] ’
10. De stichting heeft een bedrag van € 5.830,- aan subsidie gevraagd en een bedrag van
€ 500,- aan materiaal. Verweerder heeft een bedrag van € 3.600,- aan subsidie verleend. Voor materiaal is geen subsidie toegekend. Verweerder heeft overwogen dat er in de buurt al voldoende activiteiten op het gebied van bewegen worden aangeboden en dat onvoldoende is gebleken welke meerwaarde de activiteiten van de stichting hebben. Er is daarom subsidie verleend voor twee activiteiten in plaats van drie of vier. In het materiaal is reeds op andere wijze voorzien.
De stichting heeft aangevoerd dat zij vier bewegingsgroepen aanbiedt met in totaal zestig deelnemers. Indien dit minder groepen worden betekent dit dat de buurtbewoners moeten uitwijken naar dure sportscholen.
De rechtbank volgt de motivering van verweerder, zoals weergegeven in het bestreden besluit en verweerschrift en toegelicht ter zitting. De beslissing heeft verweerder genomen op grond van het aantal geconstateerde deelnemers en de grootte van de beschikbare ruimte. Dat er daarnaast voldoende bewegingsactiviteiten in de buurt worden aangeboden is door de stichting niet expliciet betwist. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden dat het alleen om particuliere (dure) sportscholen zou gaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 1.7 onder g van de Subsidieregeling de subsidie voor dit onderdeel mocht beperken tot € 3.600,-.
Categorie 4. en 6. [naam] en [naam] projecten uit zelfhulpgroepen
11. [naam] (categorie 4.) is een ‘inloop’ die de mogelijkheid tot integreren biedt voor, tijdens en na andere activiteiten. Deze inloop wordt driemaal per week aangeboden. De stichting heeft hiervoor een subsidie gevraagd van € 10.020,-. Dit bedrag is onderverdeeld in € 2.520,- voor activiteitenkosten, € 500,- voor coaching en € 7.000,- voor organisatie.
Verweerder heeft voor deze activiteit geen afzonderlijke subsidie verleend. De activiteiten vallen volgens verweerder namelijk binnen de al beschikbare activiteiten. Bij onvoldoende coördinatie-uren kunnen deze activiteiten worden uitgevoerd door vrijwilligers.
De [naam] projecten uit zelfhulpgroepen (categorie 6.) ziet op de projecten [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . De stichting heeft hiervoor een subsidie van € 8.000,- gevraagd, waarvan € 100,- voor materiaal.
Verweerder heeft het bedrag van € 8.000,- aan subsidie toegekend, met daarbij de aantekening dat dit bedrag ook geldt voor [naam] (categorie 4.).
Verweerder heeft op goede gronden bij de verlening van de subsidie deze twee posten samen genomen. De bezwaarschriftencommissie heeft in het advies overwogen dat de activiteiten die [naam] organiseert grotendeels betaald kunnen worden uit de coördinatiekosten. De activiteiten vinden verder plaats voor, tijdens en na andere activiteiten of vallen daarmee gedeeltelijk samen. Een deel van het gevraagde bedrag van € 10.020,- is bovendien toegekend in het subsidiebedrag van € 3.600,- voor activiteiten-en materiaalkosten.
De rechtbank is daarom ook hier van oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 1.7 onder g van de Subsidieregeling de subsidie voor dit onderdeel mocht beperken tot € 8.000,-.
Categorie 5. zelfhulpgroep voor oudere Turkse vrouwen
12. De stichting heeft voor deze zelfhulpgroep een subsidie aangevraagd van € 10.510,- en een bedrag aan materiaalkosten van € 1.800,-.
Verweerder heeft een bedrag van € 5.670,- aan subsidie toegekend. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de activiteiten eenmaal per week plaatsvinden in plaats van tweemaal. Daarnaast is een bedrag van € 1.800,- toegekend voor materiaal. Dat is tevens bestemd voor [naam] projecten uit zelfhulpgroepen (categorie 6.).
Uit de informatie van [naam] is gebleken dat de zelfhulpgroep voor oudere Turkse vrouwen niet meer op donderdagmiddag bijeenkomt. Op de zitting heeft [naam] hiervoor een uitleg gegeven. Deze uitleg is begrijpelijk. Dit neemt echter niet weg dat bij een halvering van de activiteiten de kosten ook aanzienlijk minder zijn. Voor het begrip aan de kant van de stichting was het beter geweest als [naam] naar de achterliggende reden had gevraagd. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder op goede gronden deze subsidie mocht verminderen met verwijzing naar artikel 4:35, eerste lid, van de Awb.
Overig
13. Naast de door de stichting gevraagde subsidiebedragen heeft verweerder uit eigen beweging een bedrag van € 600,- verstrekt voor materiaalkosten projecten en een bedrag van € 4.470,- voor organisatiekosten.
Het salaris van [naam] is opgenomen in de post Coördinatiekosten. Dat het om 28 uur voor [naam] ging was nieuw voor [naam] . Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden overwogen dat salaris in principe geen onderdeel van subsidieverlening kan zijn.
De stichting heeft ten slotte aangevoerd dat het haar zeer vreemd voorkomt dat in tijden van economische voorspoed minder geld beschikbaar is voor kansarme groepen. De gemachtigde van verweerder heeft hierover op de zitting naar voren heeft gebracht dat er in het stadsdeel [stadsdeel] meerdere organisaties zijn die voor subsidie in aanmerking komen. Dat betekent dat verweerder de beschikbare gelden zo eerlijk mogelijk moet verdelen. De rechtbank merkt op dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat zij daarbij steeds op creatieve wijze heeft geprobeerd tegemoet te komen door ook andere ‘potjes’, waaronder de mogelijkheid van toekenning van een eenmalige subsidie, aan te spreken.
Conclusie
14. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Het beroep van de stichting is daarom ongegrond.
Voor terugbetaling van het griffierecht of veroordeling van verweerder in de proceskosten bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, voorzitter, en mr. R. Hirzalla, en mr. L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van mr. L. Stoelinga, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.