ECLI:NL:RBAMS:2019:8061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
13/165082-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 9 juli 2019 in Amsterdam een maaltijdsalade en een blikje chocomelk heeft gestolen uit een Albert Heijn. De diefstal ging gepaard met geweld tegen een winkelmedewerkster, die de verdachte probeerde tegen te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de diefstal heeft bekend, maar het geweldselement ontkende. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke taakstraf, rekening houdend met de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel moest krijgen, gezien zijn recidive en de noodzaak voor behandeling van zijn psychische problemen. De rechtbank legde de verdachte bijzondere voorwaarden op, waaronder opname in een zorginstelling en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank achtte het van belang dat de verdachte de kans kreeg om zijn gedrag te verbeteren en recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/165082-19
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 oktober 2019 en 22 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.K. Gaasbeek, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een maaltijdsalade en/of een blikje chocomelk (totale waarde 5,84 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn B.V. (vestiging [adres AH] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door zich eenmaal of meermalen van voornoemde [slachtoffer] los te trekken en/of voornoemde [slachtoffer] (vervolgens) een duw te geven.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de diefstal, met uitzondering van het geweldselement, heeft bekend maar dat er een aangifte ligt, waarin de aangeefster heeft uitgelegd wat er is gebeurd en waarin de beveiliger heeft beschreven wat hij heeft waargenomen. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster, ook voor wat betreft het losrukken en de duw, en wat zij heeft verklaard is passend bij de situatie en bij hetgeen de beveiliger heeft verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor het geweldsaspect moet worden vrijgesproken, nu het oogmerk om geweld te plegen om bij betrapping van de diefstal op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren, bij verdachte ontbrak.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde diefstal met geweld schuldig heeft gemaakt en overweegt daartoe als volgt. Er zit een aangifte in het dossier waarin is opgenomen dat de winkelmedewerkster heeft waargenomen dat verdachte een maaltijdsalade in zijn jas stopte en dat verdachte zich op het moment van de aanhouding begon te verzetten, door zijn mouw los te trekken en haar opzij te duwen. In de aangifte is ook opgenomen dat door de beveiliger daarna is waargenomen dat verdachte een blikje chocomelk dronk. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de maaltijdsalade en chocomelk heeft gestolen en hij heeft verklaard dat de winkelmedewerkster hem vastpakte en hij toen is doorgelopen. Het handelen van verdachte, waarbij de rechtbank uitgaat van het los trekken van de mouw en het duwen van aangeefster toen verdachte weg liep, valt volgens de rechtbank wel aan te merken als geweld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 9 juli 2019 te Amsterdam, een maaltijdsalade en een blikje chocomelk (totale waarde 5,84 euro), dat toebehoorde aan Albert Heijn B.V. (vestiging [adres AH] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken, door zich van [slachtoffer] los te trekken en [slachtoffer] vervolgens een duw te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest. Volgens de officier van justitie bestaan er twijfels over de haalbaarheid van een toezicht met bijzondere voorwaarden, ongeacht of dat aan een gevangenisstraf of een voorwaardelijke ISD-maatregel gekoppeld is. De officier van justitie kan zich, gelet op de opnamedatum van 23 oktober 2019, echter voorstellen dat aan verdachte in het kader van een voorwaardelijk op te leggen straf of maatregel de bijzondere voorwaarde wordt verbonden dat verdachte wordt opgenomen in een zorginstelling, omdat het duidelijk is dat een behandeling noodzakelijk is en de reclassering grote moeite heeft gedaan om dit op korte termijn te realiseren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke of voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Hij heeft verder verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten zijn psychische problematiek. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan een behandeling in de FPA (Forensisch Psychiatrische Afdeling).
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals daarvan bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit. Het feit veroorzaakt overlast en schade bij de winkelier.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 3 oktober 2019, opgemaakt door M. Scholtens. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – het volgende. Er is bij verdachte sprake van psychische problematiek, verslavingsproblematiek en problemen op meerdere leefgebieden. Verdachte is in 2017 onderzocht en daaruit bleek dat bij hem sprake is van schizofrenie, van een stoornis in gebruik van cocaïne en dat sprake is van een licht verstandelijke beperking. Verdachte is in 2004 voor het eerst door middel van een rechterlijke machtiging opgenomen en sindsdien heeft hij meerdere klinische opnames doorlopen bij verschillende instanties. Gedurende de klinische periodes gaat het goed met hem. Verdachte neemt dan zijn medicatie en werkt mee aan de behandelmodules die hem geboden worden. Zodra verdachte buiten komt, verliest hij alle structuur, vervalt hij in middelengebruik en recidiveert hij. Tijdens de laatste klinische opname bij Pro Persona afdeling Kompas te [naam plaats] , ging het goed met verdachte. Hij bleef op het rechte pad en verviel niet in middelengebruik. Na zijn vrijwillige opname besloot verdachte echter voortijdig de kliniek te verlaten, waardoor er nog geen vervolgtraject gereed was. Als verdachte geen klinische behandeling ondergaat is de kans op recidive hoog. De reclassering vindt het daarom van belang dat verdachte wederom een klinische behandeling ondergaat, waar hij de juiste zorg en medicatie krijgt en er een passend vervolgtraject gezocht kan worden. De reclassering adviseert een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, zodra een plaatsing in een behandelinstelling gerealiseerd kan worden, zodat verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met de behandeling, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden: meldplicht, verplichting tot opname in een zorginstelling, verplichting tot het meewerken aan een ambulante behandeling, verplichting om mee te werken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod en een alcoholverbod. Als er geen opnamedatum in een kliniek bekend is tijdens de inhoudelijke zitting, adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, zodat verdachte alsnog het gewenste traject kan doorlopen.
Het reclasseringsrapport is op de zitting toegelicht door M. Scholtens, reclasseringswerkster. Scholtens heeft als aanvulling op het rapport verklaard dat verdachte gemotiveerd is om zich klinisch te laten opnemen en dat hij is aangemeld bij de FPA [locatie FPA] . Verdachte kan daar eerst klinisch behandeld worden en later kunnen er vrijheden opgebouwd worden, in overleg met de reclassering. Er komt vanuit de FPA in overleg met de reclassering controle over de nazorg. Uit ervaring weet de reclasseringswerkster dat er wachtlijsten zijn voordat de ISD-maatregel kan starten en dat, indien een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zou worden opgelegd, het nog een behoorlijke tijd kan duren voordat verdachte binnen die maatregel klinisch behandeld kan worden. De route van een voorwaardelijke ISD heeft daarom de voorkeur. FPA [locatie FPA] heeft al aangegeven dat verdachte daar geplaatst kan worden. Op 15 oktober 2019 heeft de reclasseringswerkster de rechtbank, de officier van justitie en de raadsman van verdachte geïnformeerd dat verdachte op 23 oktober 2019 geplaatst kan worden in de in FPA [locatie FPA] .
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij het moeilijker heeft zodra hij niet meer opgenomen is of gedetineerd zit en dat hij het eens is met het advies van de reclassering.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemd rapport en neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 5 september 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 9 juli 2019 driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf en taakstraffen. Het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
In het reclasseringsrapport van 3 oktober 2019 is aangegeven dat het recidiverisico hoog wordt geschat, mede vanwege de problemen die verdachte heeft op meerdere leefgebieden, zijn psychische problematiek en zijn verslavingsproblematiek. Verdachte heeft geen huisvesting, geen dagbesteding en vervalt telkens in cocaïnegebruik. Verdachte zal vanwege zijn psychische problematiek levenslange zorg nodig hebben. De rechtbank acht het recidiverisico dan ook hoog.
De rechtbank acht gelet op alle omstandigheden het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel het meest passend. Het is van belang dat verdachte op korte termijn terecht kan in een kliniek voor behandeling van zijn problematiek, waarna ook de nazorg goed geregeld kan worden. Gebleken is dat dit in het verleden niet goed gegaan is, waardoor verdachte telkens is terugviel in gebruik. Het door de reclassering geschetste traject acht de rechtbank het meest kansrijk om gevaar voor herhaling te beperken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een allerlaatste kans moet worden geboden om zelf, met behulp van de reclassering, zijn gedrag in positieve zin te veranderen en op het rechte pad te blijven.
Voor het geval dat verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden gelast, acht de rechtbank het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Die tijd is nodig om recidive te voorkomen, de bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en daarnaast om de maatschappij optimaal te beschermen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale duur van twee jaar opleggen en in geval van tenuitvoerlegging daarvan de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 38m, 38n, 38p en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gevolgd door geweld, gepleegd om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel niet in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze maatregel
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich na oproep bij de reclassering melden. Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde is verplicht zich te laten opnemen op uiterlijk 25 oktober 2019 in FPA [locatie FPA] . De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing, zoals opgenomen in de andere bijzondere voorwaarden.
Ambulante behandeling
Veroordeelde is verplicht zich, na een klinische behandeling, ambulant te laten behandelen door een nog nader vast te stellen Forensische Polikliniek of soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afronding van de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde moet verblijven, na zijn klinische plaatsing, in een RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start direct na beëindiging van de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod
Veroordeelde is verplicht geen drugs te gebruiken en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Alcoholverbod
Veroordeelde is verplicht geen alcohol te nuttigen en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
De rechtbank geeft aan Reclassering Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 22 oktober 2019.