Uitspraak
[opgeëiste persoon] ,
- kortweg - aangevoerd dat uit het Arrestatiebevel en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon sprake is van groot vluchtgevaar.
van het Verdrag.
De uitlevering wordt verzocht wegens verdenking van - kortweg - een aantal samenzweringen tot het plegen van fraude door middel van elektronische bankoverboekingen in 2012, die in de VS strafbaar zijn gesteld.
artikel 11 lid 4 van het Verdrag. Mede gelet op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, UW, gaat het Verdrag voor de UW en daarom had de rechter-commissaris op basis van het Verdrag de bewaring voor maximaal 60 dagen kunnen en moeten bevelen. Het bevel tot verlenging van de bewaring voor de duur van 40 dagen vat de rechtbank dan ook op als herstel van de eerdere vergissing.
artikel 9 van het Verdrag genoemde stukken vanuit de VS ontvangen, zodat de opgeëiste persoon per 12 oktober 2019 in vrijheid had moeten worden gesteld. Zo ontbreekt het bewijsmateriaal en kan niet worden volstaan met een enkele verklaring waarin wordt verwezen naar bewijsmateriaal.
artikel 9 van het Verdrag, omdat daaruit op het eerste gezicht een zodanig redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon voortvloeit aan het feit waarvoor de uitlevering wordt verzocht dat naar Nederlands recht zijn aanhouding of enig nader onderzoek met het oog op dagvaarding gerechtvaardigd zou zijn. Of de stukken daadwerkelijk voldoen aan de verdragseis, zal bij de inhoudelijke beoordeling van het uitleveringsverzoek worden beoordeeld.