Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
[naam], te [plaatsnaam]
Rechtbank Amsterdam
Op 17 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 29 mei 2019 was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Deze vergunning betrof werkzaamheden in Deelgebied I, waaronder het graven en dempen van sloten over een oppervlakte van 15.000 m2 en een diepte van 1,25 meter. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om de vergunning op te schorten totdat op het bezwaar was beslist.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2019 werd duidelijk dat de werkzaamheden aan de sloten reeds waren uitgevoerd en dat de vergunning op 18 oktober 2019 zou zijn uitgewerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat schorsing van de vergunning geen effect zou hebben, aangezien deze nagenoeg was uitgewerkt. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter merkte op dat zijn oordeel een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Tevens werd het verzoek van de gemachtigde van verzoekster om het college in de proceskosten te veroordelen afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor was en het verzoek om voorlopige voorziening pas eind september 2019 was ingediend, terwijl de vergunning al in mei 2019 was verleend. De uitspraak werd gedaan door mr. L.H. Waller, in aanwezigheid van griffier mr. B.E. Giesen.