ECLI:NL:RBAMS:2019:8024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
7681779 CV EXPL 19-8240
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling na verbouwing van een kapperszaak en de vraag naar de opdrachtgever

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 2], met betrekking tot een verbouwing van een kapperszaak. Eiser stelt dat hij een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met gedaagde en vordert betaling van een openstaand factuurbedrag van € 15.150,15, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat zij niet is verrijkt door de verbouwing, aangezien de kapperszaak in april 2018 door haar broer, [broer gedaagde], is overgenomen.

De procedure begon met een dagvaarding op 4 april 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis van 3 juni 2019. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met een document dat op 9 mei 2018 is ondertekend door hem en [broer gedaagde], waarin de verbouwing wordt erkend. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende feiten heeft gesteld om aan te tonen dat er een overeenkomst van opdracht met gedaagde is gesloten. De kantonrechter concludeert dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd in het kader van de overname van de kapperszaak door [broer gedaagde], en dat gedaagde niet als opdrachtgever kan worden aangemerkt.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die tot op heden op nihil zijn begroot, omdat gedaagde zonder gemachtigde procedeert. De uitspraak is gedaan op 1 november 2019 door mr. M.R.J. van Wel, kantonrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 7681779 \ CV EXPL 19-8240
Uitspraak: 1 november 2019
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
nader te noemen [eiser] ,
gemachtigde Armaere B.V.,
t e g e n
[gedaagde],
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen [gedaagde] ,
procederend zonder gemachtigde.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 april 2019, met bijlagen (hierna: producties);
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 3 juni 2019, waarin is bepaald dat schriftelijk zal worden voortgeprocedeerd;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte uitlating producties van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] stond vanaf 2016 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als eigenaar van de eenmanszaak [handelsnaam 2] , een kapperszaak die is gevestigd in een gehuurde winkelruimte aan de [adres] in [plaats] (hierna: de kapperszaak). Op 4 januari 2019 is in dit register geregistreerd dat deze onderneming per 1 januari 2019 is voortgezet onder een ander KvK-nummer. De broer van [gedaagde] , [broer gedaagde] , heeft de kapperszaak van zijn zus overgenomen en de eenmanszaak voortgezet.
2.2.
Op 1 mei 2018 heeft de verhuurder van de winkelruimte waarin de kapperszaak is gevestigd een huurovereenkomst gesloten met [gedaagde] en [broer gedaagde] , waarin zij beiden als huurder worden aangemerkt.
2.3.
[eiser] heeft verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd in de kapperszaak. Op 6 mei 2018 heeft er een feestelijke opening plaatsgevonden van de verbouwde kapperszaak, waarbij onder anderen [eiser] , [gedaagde] en [broer gedaagde] aanwezig waren.
2.4.
Op 9 mei 2018 hebben [broer gedaagde] en [eiser] een document ondertekend dat, voor zover voor deze zaak van belang, luidt als volgt:

Eigenaar van [handelsnaam 2]
[adres]
[doorgehaald]
[postcode] [plaats]
De Renovatieproject van [handelsnaam 2] is gedaan door [handelsnaam 1] .
Einddatum van de project was sop zaterdag 05-05-2018.
De totale bedrag van de project is: 9000 Euro
Betaalde bedrag: 3500 Euro
De rest van de bedrag: 6500 Euro + 635 E
[kantonrechter: handgeschreven geldbedragen zijn moeilijk leesbaar]
De rest moet binnen 3 weken van vandag (09-05-2018) betaald worden.
De detail van het kosten krijgt u in de factuur.
Bovenstaande bedragen zijn ex BTW en Materiaal.
De naam van werkgever: [handelsnaam 2]
Handtekeninh van werkgever: [broer gedaagde][handtekening]
Datum: 9-5-2018
Werknemer: [handelsnaam 1] – [eiser]
Handtekening van werknemer: [eiser][handtekening]
Datum: 9-5-2018
2.5.
Op 10 mei 2018 heeft [eiser] een factuur gestuurd naar de kapperszaak voor een totaalbedrag van € 18.295,28, inclusief een bedrag van € 4.131,47 voor materiaal en een bedrag van € 3.071,44 voor btw.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om aan hem te betalen € 15.150,15, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 13.330,28 vanaf 4 april 2019, met de proceskosten en met de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. Hij heeft een overeenkomst van opdracht gesloten met [gedaagde] . Op grond van deze overeenkomst is zij verplicht het openstaande factuurbedrag van € 13.330,28 te betalen. Daarnaast maakt hij aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Vanaf de datum van verzuim tot aan de dagvaarding bedraagt deze vergoeding € 911,57. Ten slotte maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten die in overeenstemming met het Rapport BGK-Integraal 2013 zijn berekend op € 908,30. In zijn conclusie van repliek heeft [eiser] subsidiair ongerechtvaardigde verrijking aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat zij niet is verrijkt, omdat de kapperszaak in april 2018 door haar broer [broer gedaagde] is overgenomen.

4.De beoordeling

Nakoming overeenkomst van opdracht

4.1.
[eiser] stelt dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten. Hij beroept zich op de rechtsgevolgen van het bestaan van deze overeenkomst, te weten de nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde] onder deze overeenkomst. Dit betekent dat op hem de verplichting rust om voldoende feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan het bestaan van deze overeenkomst kan worden vastgesteld.
4.2.
Een overeenkomst komt op grond van artikel 6:217 BW in beginsel tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. [eiser] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij [gedaagde] een aanbod heeft gedaan en dat zij dit heeft aanvaard. [eiser] heeft ook niet gesteld op welke andere wijze een overeenkomst tussen hem en [gedaagde] tot stand zou zijn gekomen. Bovendien heeft [gedaagde] betwist dat tussen haar en [eiser] een overeenkomst van opdracht is gesloten en haar vermoeden uitgesproken dat haar broer [broer gedaagde] achter haar rug om afspraken heeft gemaakt met [eiser] . In reactie hierop heeft [eiser] gesteld dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de kapperszaak en dat [gedaagde] tot nà de verbouwing stond ingeschreven als eigenaar van deze kapperszaak. Ook was zij gelet op haar aanwezigheid tijdens de feestelijke opening op 6 mei 2018 op de hoogte van de verbouwing volgens [eiser] .
4.3.
Dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de kapperszaak waarvan
[gedaagde] als eigenaar stond ingeschreven en dat zij van deze werkzaamheden op de hoogte was, betekent niet zonder meer dat zij ook als opdrachtgever van deze werkzaamheden kan worden aangemerkt. Bij een eenmanszaak, anders dan bij een rechtspersoon, is immers de natuurlijke persoon degene met wie overeenkomsten worden gesloten. Dit betekent dat het niet van doorslaggevend belang is dat de kapperszaak op naam van [gedaagde] stond. In dit geval is deze omstandigheid nog minder van belang, omdat er in de periode van de verbouwing sprake is van een geplande overname van de kapperszaak door [broer gedaagde] , die later ook is geformaliseerd, en omdat als onweersproken vaststaat dat [eiser] met betrekking tot deze verbouwing alleen contact heeft gehad met [broer gedaagde] en niet met [gedaagde] . Gelet hierop is het niet ondenkbaar dat [broer gedaagde] als opdrachtgever moet worden aangemerkt. In dit licht is ook van belang dat het na de werkzaamheden opgestelde document (zie 2.4) is ondertekend door [broer gedaagde] als ‘werkgever’. Uit de enkele adressering van dit document aan de ‘Eigenaar van [handelsnaam 2] ’ kan – anders dan [eiser] stelt – in ieder geval niet worden afgeleid dat
[gedaagde] als opdrachtgever van de dan al uitgevoerde werkzaamheden moet worden aangemerkt. In dit verband is ten slotte nog van belang dat [eiser] bij de bespreking van het verweer van gedaagde in de dagvaarding verwijst naar een WhatsApp-bericht van [broer gedaagde] , waarin deze zegt aangifte te hebben gedaan van oplichting en laat weten niet gediend te zijn van betalingsherinneringen. Uit het dossier volgt dat de gemachtigde van [eiser] voor het eerst op 21 december 2018 betalingsherinneringen is gaan sturen naar het privéadres van [gedaagde] . Hieruit volgt dat [eiser] kennelijk aanvankelijk ook zijn aanmaningen heeft gericht aan [broer gedaagde] .
4.4.
Gelet op het bovenstaande heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten. De door hem in dit verband naar voren gebrachte stellingen zijn in het licht van de betwisting door [gedaagde] bovendien onvoldoende nader geconcretiseerd. De vorderingen van [eiser] op grond van deze overeenkomst worden dan ook afgewezen.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.5.
[eiser] heeft als subsidiaire grondslag voor zijn vorderingen gesteld dat [gedaagde] ten koste van hem ongerechtvaardigd is verrijkt door de verbouwing als bedoeld in artikel 6:212 BW. Ook voor deze subsidiaire grondslag is van belang dat vast komt te staan wie als opdrachtgever van de verbouwing kan worden aangemerkt. Aangezien niet is komen vast te staan dat [gedaagde] als opdrachtgever kan worden aangemerkt, valt immers niet zonder meer aan te nemen dat zij door deze verbouwing is verrijkt. Ook hiervoor geldt dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om relevante vaststellingen te doen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] ook op deze subsidiaire grondslag zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. De proceskosten worden tot heden begroot op nihil, omdat zij zonder gemachtigde procedeert en verder niet is gebleken dat zij proceskosten heeft gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M.R.J. van Wel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter