15. Een en ander geldt te meer nu [verzoekster] zelf op 1 oktober 2018 aan [verweerster] kenbaar heeft gemaakt dat zij hiermee bezig was. [verweerster] heeft haar daarop ook niet ontslagen, maar een officiële waarschuwing gegeven. Daaruit volgt dat ook [verweerster] op dat moment de activiteiten niet zag als een grond voor ontslag op staande voet. Dit werd anders toen [verweerster] dacht en/of hoorde dat [verzoekster] in de winkel tijdens werktijd haar eigen producten aan klanten van [verweerster] verkocht, maar dat is zoals hiervoor overwogen, niet komen vast te staan. [verweerster] stelt wel dat [verzoekster] op 3 oktober 2018 in strijd met de waarheid ontkende dat zij al iets had verkocht, maar die ontkenning is gelet op de omvang van die verkopen onvoldoende om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Tot slot heeft [verweerster] naar voren gebracht dat [verzoekster] langdurig ziek is geweest, terwijl zij in die tijd voor haar eenmanszaak moet hebben gewerkt. Niet alleen heeft [verweerster] dit in haar ontslagbrief niet ten grondslag gelegd aan het ontslag, maar dit is gelet op de gemotiveerde betwisting van [verzoekster] ook onvoldoende komen vast te staan.
15. Conclusie is dan ook dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, maar nu [verzoekster] berust in het ontslag op staande voet, is de arbeidsovereenkomst daarmee toch geëindigd. De transitievergoeding is dan ook verschuldigd. [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 5.314,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden.
15. Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 9 BW is [verweerster] die vergoeding verschuldigd aan [verzoekster] , omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, onweersproken door [verzoekster] gesteld op € 6.824,85 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden.
15. De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is gedaan, komt [verzoekster] in aanmerking voor een billijke vergoeding.
15. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van de ontbinding voor de werknemer. De hoogte van de vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op een niveau dat aansluit bij de (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer staat er niet aan in de weg dat een werkgever daarnaast ook kan worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Artikel 7:681 lid 1 BW sluit die aanspraak en een samenloop met de billijke vergoeding niet uit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan een aanspraak op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging vervolgens weer wel meewegen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
15. Er is aanleiding voor het toekenning aan [verzoekster] van een billijke vergoeding. [verweerster] wordt aangerekend dat zij op 7 oktober 2018 ten onrechte naar het zwaarste middel, namelijk ontslag op staande voet, heeft gegrepen. Gelet echter op de positie van [verweerster] als zelfstandig ondernemer in de klassieke zin, met een eigen winkel en personeel en alle kosten en verantwoordelijkheden van dien, die zich geconfronteerd ziet met stijgende verkopen van kleding via internet, is er wel enig begrip voor het ongenoegen van [verweerster] . Ook al is niet komen vast te staan dat [verzoekster] in de winkel van [verweerster] en tijdens werktijd kleding van haar eigen bedrijf aan klanten van [verweerster] heeft aangeboden, staat immers wel vast dat [verzoekster] al langere tijd met haar eigen onderneming aan de slag was, zonder dat vanaf de oprichting in juli 2018 aan [verweerster] te melden. [verzoekster] had moeten begrijpen dat het voor het onderling vertrouwen van belang was om [verweerster] zo snel mogelijk van haar activiteiten op de hoogte te brengen. Niet in de laatste plaats omdat aan de hand van de getuigenverklaringen aannemelijk is geworden dat beide zich met hun kledingverkoop richten op dezelfde doelgroep. In dat licht is niet onaannemelijk dat indien [verweerster] na het gesprek op 3 oktober 2018 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst had ingediend, dit op grond van verstoring van de arbeidsrelatie zou zijn toegewezen tegen 1 februari 2019 en er daarmee wel degelijk een einde aan de arbeidsovereenkomst zou zijn gekomen. In dat geval zou uiteraard wel het loon zijn doorbetaald tot het einde van de arbeidsovereenkomst, maar zou ze niet in aanmerking zijn gekomen voor vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Om die reden is een beperkte billijke vergoeding van € 3.000,00 bruto op zijn plaats. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden.
15. Bij deze uitkomst zal [verweerster] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.