ECLI:NL:RBAMS:2019:7992
Rechtbank Amsterdam
- Op tegenspraak
- R.C.J. Hamming
- M.E.A. Nijssen
- Y. Moussaoui
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 13/680157-18. De officier van justitie had op 26 augustus 2019 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 2.500,- werd gevorderd. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd, was eerder veroordeeld voor diefstal met braak en inklimming. Tijdens de zitting op 10 oktober 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging gehoord. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het bedrag dat als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt. De aangifte vermeldde een geldbedrag van € 2.500,-, maar dit werd niet ondersteund door andere bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de foto van rolletjes kleingeld niet voldoende was om de vordering te onderbouwen. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.C.J. Hamming, en de rechters mrs. M.E.A. Nijssen en Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose.