ECLI:NL:RBAMS:2019:7992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
13/680157-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 13/680157-18. De officier van justitie had op 26 augustus 2019 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 2.500,- werd gevorderd. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd, was eerder veroordeeld voor diefstal met braak en inklimming. Tijdens de zitting op 10 oktober 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging gehoord. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het bedrag dat als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt. De aangifte vermeldde een geldbedrag van € 2.500,-, maar dit werd niet ondersteund door andere bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de foto van rolletjes kleingeld niet voldoende was om de vordering te onderbouwen. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.C.J. Hamming, en de rechters mrs. M.E.A. Nijssen en Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/680157-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 24 oktober 2019
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/680157-18, tegen:
[verdachte] ,hierna te noemen [verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
laatst opgegeven verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd uit andere hoofde in de [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie van 26 augustus 2019 tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, van de op de vordering betrekking hebbende stukken en van wat door de officier van justitie,
mr. A.A. de Back, en door de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de ontnemingsvordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2019.

2.Vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 2.500,-.

3.Grondslag van de vordering

[verdachte] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2019 veroordeeld voor onder meer het medeplegen van diefstal met braak en inklimming, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

4.Beoordeling

De rechtbank concludeert dat uit het dossier onvoldoende blijkt wat er precies zat in de weggenomen kluis. In de aangifte staat dat onder meer een geldbedrag van € 2.500,- is weggenomen, maar dit wordt niet ondersteund door andere stukken uit het dossier. De foto met daarop een aantal rolletjes kleingeld is daartoe onvoldoende. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.E.A. Nijssen en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2019.