ECLI:NL:RBAMS:2019:7990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
13/684462-18 (A) + 13/189675-18 (B) + 13/118509-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake belaging en huisvredebreuk

Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging, huisvredebreuk en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte herhaaldelijk contact heeft gezocht met het slachtoffer, ondanks een eerder opgelegde gedragsaanwijzing die hem verbood contact op te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 juli 2018 tot en met 1 november 2018 het slachtoffer meermalen heeft belaagd door te bellen, e-mailen en zelfs bij haar aan de deur te verschijnen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod voor de duur van drie jaar. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684462-18 (A) + 13/189675-18 (zaak B) + 13/118509-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 24 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd uit andere hoofde in de [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzittingen

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen op 12 april en 10 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.Y. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Ronday, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat door de benadeelde partij
[slachtoffer] , en haar advocaat, mr. C.J. Nierop, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting van 10 oktober 2019 – kort gezegd – in
zaak Aten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.het op 24 oktober 2018 in Amsterdam opzettelijk handelen in strijd met de gedragsaanwijzing van 13 oktober 2018, gegeven door de officier van justitie, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich moet onthouden van contact met [slachtoffer] ; en,
2.belaging van [slachtoffer] in Amsterdam in de periode van 2 september 2018 tot en met 1 november 2018.
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.belaging van [slachtoffer] in Amsterdam in de periode van 4 juli 2018 tot en met 1 september 2018; en,
2.huisvredebreuk in de woning bij [slachtoffer] in Amsterdam op 15 augustus 2018.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de periode van 2 september 2018 tot en met 24 oktober 2018 de belaging bewezen kan worden en dat ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde de gehele ten laste gelegde periode de belaging bewezen kan worden. Hij heeft de volgens hem relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op grond van de bewoordingen van de gedragsaanwijzing ervan uit ging dat hij zelf geen contact mocht opnemen met aangeefster [slachtoffer] , maar dat het via derden wel mocht.
Ten aanzien van de in zaak A onder 2 en de in zaak B onder 1 ten laste gelegde belaging heeft de raadsman ook bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet heeft ontkend dat hij meermalen contact heeft gezocht met [slachtoffer] , maar dat niet is gebleken dat de door verdachte gepleegde handelingen er op waren gericht om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en dat evenmin is gebleken dat er sprake was van een voldoende mate van indringendheid om te kunnen spreken van belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] op 11 oktober 2018 niet heeft achtervolgd, maar dat er sprake was van een toevallige ontmoeting.
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde bepleit dat er geen sprake kan zijn van huisvredebreuk, nu verdachte de woning heeft gehuurd en betaald en uit het dossier niet blijkt dat verdachte de woning wederrechtelijk is binnengedrongen. Ook heeft verdachte de woning verlaten toen de moeder van [slachtoffer] vroeg of hij dat wilde doen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 4 juli 2018 tot en met 1 september 2018 (feit 1 in zaak B) en in de periode 2 september 2018 tot en met 1 november 2018 (feit 2 in zaak A) [slachtoffer] heeft belaagd, dat verdachte op 15 augustus 2018 zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk (feit 2 in zaak B) en dat hij opzettelijk de gedragsaanwijzing op 24 oktober 2018 heeft overtreden (feit 1 in zaak A). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Contactmomenten
[slachtoffer] heeft allereerst op 15 augustus 2018 een klacht ingediend tegen verdachte, haar ex-vriend. Zij heeft onder meer verklaard hoe het contact tussen hen door de jaren heen is verlopen en dat ze na een incident op 4 juli 2018 tegen verdachte heeft gezegd dat hij haar met rust moest laten. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte haar toen niet met rust gelaten en bleef hij contact zoeken. Daarna heeft ze op 8 juli 2018 verdachte een e-mail verstuurd waarin ze schreef dat ze geen contact meer met verdachte wilde. Ook op 10 juli, 15 juli en 29 juli 2018 heeft [slachtoffer] verdachte gemaild en hem verzocht om geen contact meer met haar op te nemen. Verdachte gaf hier echter geen gehoor aan, want hij bleef [slachtoffer] mailen en bellen. Verdachte heeft op de zitting bevestigd dat [slachtoffer] op 4 juli 2018 en daarna heeft aangegeven dat ze geen contact meer wilde, maar dat hij toch contact met [slachtoffer] bleef zoeken.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat op 1 augustus 2018 verdachte een briefje op haar scooter had geplakt en dat hij meerdere sloten op haar scooter had gezet. Daarna zag ze hem in haar straat en heeft ze met hem gesproken. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte op 9 augustus 2018 bij haar aan de deur kwam en dat hij bij haar heeft aangeklopt. Op 14 augustus 2018 heeft [slachtoffer] tijdens het uitlaten van haar hond verdachte weer in haar straat gezien. Op de zitting heeft verdachte bekend dat hij op 1 augustus 2018 een briefje op de scooter van [slachtoffer] heeft geplakt en dat hij een kettingslot op haar scooter heeft geplaatst. Hij heeft verder bevestigd dat hij daarna met haar voor haar deur heeft gesproken en dat hij een keer daarna weer bij haar huis is lang geweest.
Op 15 augustus 2018 heeft [slachtoffer] de politie gebeld, omdat verdachte ineens in haar woning stond, terwijl zij aan het verhuizen was. Over het incident van 15 augustus 2018 heeft verdachte verklaard dat hij op de [adres slachtoffer] reed en een grote verhuiswagen zag bij de woning van [slachtoffer] . Hij zag verder dat deur van [slachtoffer] open stond. Verdachte heeft verklaard dat hij naar binnen liep en boven heeft gesproken met de moeder van [slachtoffer] die tegen hem zei dat hij maar beter weg kon gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij toch naar binnen is gegaan, met [slachtoffer] in gesprek probeerde te komen en weg is gegaan toen hem dat is gevraagd.
Op 26 augustus 2018 heeft [slachtoffer] weer een klacht ingediend tegen verdachte. Ze heeft verklaard dat verdachte op 16 augustus 2018 een e-mail naar haar heeft verstuurd en dat hij haar nog steeds lastig valt door haar te bellen en te mailen. [slachtoffer] heeft daarna op 2 september 2018 nog een klacht ingediend tegen verdachte, waarin ze heeft verklaard dat verdachte na 26 augustus 2018 haar nog steeds bleef bellen, haar voicemail bleef inspreken en haar bleef mailen. Over de periode 16 augustus 2018 tot september 2018 heeft verdachte verklaard dat hij meerdere malen [slachtoffer] heeft gemaild en dat hij [slachtoffer] meermalen heeft getracht te bellen.
Vervolgens heeft [slachtoffer] op 11 oktober 2018 een klacht ingediend, omdat verdachte haar benaderd had in een apotheek en niet weg wilde gaan. [slachtoffer] heeft vanaf 2 september 2018 ook een logboek opgesteld met e-mailberichten, gemiste oproepen en voicemailberichten van verdachte. Verdachte heeft bij de politie op 13 oktober 2018 verklaard dat hij in die periode [slachtoffer] wederom meermalen heeft gemaild, haar voicemail heeft ingesproken en dat hij haar heeft getracht te bellen.
Op 24 oktober 2018 heeft [slachtoffer] weer contact opgenomen met de politie en heeft zij verklaard dat zij een video van 11 oktober 2018, waarop verdachte te zien was, ontving en berichten die over haar gingen. Toen ze het telefoonnummer belde, waarvan het bericht afkomstig was, hoorde ze van een vrouw dat [verdachte] , verdachte, het bericht had verstuurd. Verdachte heeft daarover bij de rechter-commissaris op 26 oktober 2018 verklaard dat hij een bericht van een video via een ander heeft doorgestuurd naar [slachtoffer] .
Beoordeling belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft gebeld, meermalen haar voicemail heeft ingesproken, meermalen Whatsapp-berichten heeft verstuurd, meermalen e-mailberichten heeft verstuurd en meermalen naar de woning van [slachtoffer] is gaan en daar heeft aangebeld. Dit heeft hij gedaan nadat [slachtoffer] had aangegeven dat zij geen contact wilde. Desondanks heeft hij haar gedurende vier maanden op zeer indringende wijze lastig gevallen. Dat verdachte naar eigen zeggen gewoon met haar in gesprek wilde en naar eigen zeggen geen verkeerde bedoelingen had doet er niet aan af dat hij haar is blijven benaderen terwijl zij er duidelijk niet van gediend was.
Verdachte is in 2017 eerder veroordeeld voor belaging van [slachtoffer] en kreeg op 13 oktober 2018 een gedragsaanwijzing dat hij zich moest onthouden van contact met [slachtoffer] . Desondanks bleef hij doorgaan.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee over de periode van 4 juli 2018 tot en met 1 november 2019 sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] waarbij zij maandenlang heeft moeten dulden dat via diverse kanalen telkens contact met haar werd opgenomen terwijl zij geen contact meer wilde met verdachte. Daarbij was ook de inhoud van de berichten indringend. Verdachte heeft in een e-mail van 31 augustus 2018 naar [slachtoffer] het volgende verstuurd: ‘Nee [slachtoffer] ik laat je zeker niet met rust zoals ik al zei.’
Achtervolgen van [slachtoffer]
De rechtbank acht voor het tenlastegelegde achtervolgen van [slachtoffer] onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig. Vast staat dat verdachte [slachtoffer] wel heeft aangesproken in de apotheek, terwijl zij aangaf geen contact te willen hebben, maar dat hij haar naar de apotheek zou zijn gevolgd acht de rechtbank niet bewezen.
Huisvredebreuk
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 15 augustus 2018 schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk op het adres van [slachtoffer] , op basis van de aangifte van [slachtoffer] en verdachte heeft op de zitting ook bekend dat hij naar boven is gegaan, hem door de moeder van [slachtoffer] is gevraagd of hij weg kon gaan en hij desondanks naar binnen is gegaan om met [slachtoffer] in gesprek te komen. Bovendien wist hij op dat moment ook dat [slachtoffer] geen contact met hem wilde hebben zoals in de vele e-mails van [slachtoffer] aan hem is verzocht. Hierdoor had hij ook moeten weten dat zijn aanwezigheid in de woning niet gewenst is.
Opzettelijk overtreden gedragsaanwijzing
De rechtbank is van oordeel dat het via de telefoon van een ander versturen van een bericht naar [slachtoffer] , gezien moet worden als een overtreding van de aan verdachte opgelegde gedragsaanwijzing.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 24 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 oktober 2018 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich moet onthouden van contact met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] );
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 2 september 2018 tot en met 1 november 2018 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig naar voornoemde [slachtoffer] te bellen en
- veelvuldig voice(mail)berichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen en
- veelvuldig (whats) app berichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen en
- veelvuldig emailberichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen
met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te dulden;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 4 juli 2018 tot en met 1 september 2018 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig naar voornoemde [slachtoffer] te bellen en
- veelvuldig de voicemail van voornoemde [slachtoffer] in te spreken en
- veelvuldig emailberichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen en
- meermalen naar de woning van voornoemde [slachtoffer] te gaan en
- bij de woning van voornoemde [slachtoffer] aan te bellen,
met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te dulden;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 15 augustus 2018 te Amsterdam in de woning, perceel [adres slachtoffer] , bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en een contact- en locatieverbod. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaar aan verdachte worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod. Hij heeft gevorderd dat vervangende hechtenis van twee weken zal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan deze maatregelen wordt voldaan en hij heeft gevorderd deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, als de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, nu verdachte op dit moment een lange gevangenisstraf uitzit. De raadsman heeft verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen dan is geëist en geen vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft [slachtoffer] sinds juli 2018 bijna vier maanden intensief belaagd. Ondanks het feit dat [slachtoffer] aan verdachte meermalen kenbaar heeft gemaakt dat zij geen contact met hem wilde, heeft hij haar veelvuldig gebeld, haar voicemail ingesproken en haar Whatsapp-berichtten en e-mailberichten verstuurd. Verdachte is ook meermalen naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heeft daar aangebeld. Verdachte heeft door zijn gedrag [slachtoffer] in haar doen en laten beperkt. De manier waarop verdachte [slachtoffer] belaagde maakte zodanig veel indruk op haar dat zij leefde in angst, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring. Hij handelde daarbij naar eigen zeggen vanuit zijn eigen behoefte om erachter te komen waarom de relatie was beëindigd. De verklaring van verdachte wekt de indruk dat hij vond dat hij recht had op contact, zelfs als de ander daar niet van gediend was. Door op 15 augustus 2018 bij [slachtoffer] de woning binnen te gaan heeft hij zijn wens tot contact ook aan haar opgedrongen in een omgeving waar zij zich veilig moest kunnen voelen. Op 13 oktober 2018 is door de officier van justitie een gedragsaanwijzing uitgevaardigd inhoudende een verbod om contact op te nemen met [slachtoffer] . Op 24 oktober 2018 heeft verdachte deze aanwijzing overtreden waarmee hij wederom geen respect lijkt te hebben voor de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijk omstandigheden betreft heeft de rechtbank allereerst gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 18 september 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 2017 al eens is veroordeeld voor belaging van [slachtoffer] . Verdachte liep ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten in de proeftijd van een voorwaardelijke werkstraf die hem toen is opgelegd. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 5 juni 2019, opgemaakt door M. Los. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Er is sprake van een gedragspatroon bestaande uit beperkt zelfinzicht, inlevingsvermogen, probleembesef en daarnaast van grensoverschrijdend gedrag. De reclassering concludeert dat het voortzetten van de behandelverplichting geïndiceerd is om het zelfinzicht van verdachte te vergroten en dat er gedurende behandeling diagnostiek kan plaatsvinden. Verder acht reclassering het van belang dat hier een meldplicht aan wordt gekoppeld om controle te houden op het nakomen van de aanwijzingen en afspraken.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, omdat verdachte op 29 mei 2019 is veroordeeld voor het plegen van andere misdrijven.
De rechtbank stelt verder vast dat sprake is van samenloop van de bewezen verklaarde feiten die hebben plaatsgevonden vanaf 4 juli 2018 tot en met 1 november 2018. De rechtbank zal daar in de strafmaat ook rekening mee houden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van 3 jaar, recht doen aan de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal aan de proeftijd niet de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, omdat verdachte nog tot in elk geval 2021 gedetineerd zit en verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij de behandeling niet nodig vindt. De rechtbank begrijpt uit dit laatste dat verdachte niet openstaat voor een behandeling, zodat het vruchteloos is deze op te leggen als een bijzondere voorwaarde verbonden aan een proeftijd.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
De rechtbank zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van het opnieuw plegen van strafbare feiten vrijheidsbeperkende maatregelen, te weten een contact- en locatieverbod, als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 3 jaar opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich ten tijde van de gedragsaanwijzing inhoudende dat hij geen contact mocht hebben met [slachtoffer] daar niet aan gehouden. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, zal de rechtbank het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij vordert € 2.634,53, bestaande uit een bedrag van € 134,53 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is betwist. De raadsman heeft zich, nu hij heeft bepleit dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, omdat de post voor de reis-en verletkosten onredelijk is en de post voor de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en veel te hoog is gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Volgens de raadsman houden de gevorderde kosten ook geen verband met de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank concludeert dat het bedrag dat is gevorderd voor de reis- en verletkosten (€ 134,53) voldoende is onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een slachtoffer van dergelijke feiten last ondervindt of enige geestelijke schade lijdt. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.250,-. Voor het overige kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat het nadeel dat door het slachtoffer wordt beschreven samenhangt met de feiten die de rechtbank bewezen heeft verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 november 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 december 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/118509-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 4 oktober 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de proeftijd van de vordering te verlengen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 38z, 57, 63, 138, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
belaging, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (een) maandvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt opde maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jaar:
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ; en,
zich niet zal ophouden binnen een straal van 50 (vijftig) meter van het adres van [slachtoffer] : [nieuwe adres slachtoffer] .
Beveelt datde vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting om te voldoen aan de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.384,53, (duizend driehonderdvierentachtig euro en drieënvijftig eurocent) bestaande uit € 134, 53 (honderdvierendertig euro en drieënvijftig eurocent) aan materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer] in het overige deel van de vordering
niet-ontvankelijk.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [slachtoffer] , een bedrag van € 1.384,53, (duizend driehonderdvierentachtig euro en drieënvijftig eurocent) bestaande uit € 134, 53 (honderdvierendertig euro en drieënvijftig eurocent) aan materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 23 (drieëntwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van
4 oktober 2017 met parketnummer 13/118509-17, zijnde een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,van
40 (veertig) uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2019.