ECLI:NL:RBAMS:2019:7922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
13-115614-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige voorhanden hebben geladen pistoolmitrailleur met jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2019 uitspraak gedaan tegen een minderjarige verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een geladen pistoolmitrailleur. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, heeft een jeugddetentie van vier maanden geëist, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 mei 2019 in Amsterdam, samen met anderen, een pistoolmitrailleur en munitie voorhanden had. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van het wapen in zijn tas, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring niet geloofwaardig was in het licht van het bewijs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 118 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meewerken aan behandeling en begeleiding door de William Schrikker Stichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn achtergrond en psychologische rapportages, in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, maar dat er een hoog risico op recidive bestaat. De rechtbank heeft besloten om de plaatsing in een gesloten instelling niet als bijzondere voorwaarde op te leggen, omdat dit niet als strafrechtelijke voorwaarde kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de in beslag genomen wapens vernietigd en de voorwaarden voor de PIJ-maatregel vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-115614-19
Datum uitspraak: 6 september 2019
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] ( [instelling] ) en gedetineerd in de [detentieplaats] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. den Haan, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw A. Metselaar, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw [naam 1] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (in een auto) een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool mitrailleur, van het merk Ceska Zbrojovka, type Vz61 (Skorpion), kaliber 7,65 mm Browning zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of 20, althans een of meer patronen (merk CBC,kaliber 7.65 mm Browning), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte een verklaring heeft gegeven en dat niet kan worden uitgesloten dat die niet klopt. Verdachte heeft verklaard dat hij in een auto met anderen naar de Lelylaan is gereden omdat op social media was te lezen dat daar een ruzie zou plaatsvinden en hij daar met zijn vrienden wilde gaan kijken. Hij heeft eerder die dag zijn tasje uitgeleend aan iemand en nabij Lelylaan krijgt hij dit tasje dichtgeritst toegeworpen door diezelfde persoon. Het tasje is zwaar en verdachte schrikt. Er zit dan –zo blijkt achteraf- een vuurwapen met munitie in. Verdachte wil snel weg omdat het er ter plaatse hectisch aan toe gaat. Hij heeft daarom niet meer in het tasje kunnen kijken. Het is de vraag of onder die omstandigheden sprake kan zijn van het opzettelijk voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie, zodat vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de politie op 11 mei 2019 richting station Lelylaan rijdt omdat er een melding is over een grote groep jongens die ruzie zou hebben, er gestoken zou zijn en er mogelijk ook zou zijn geschoten. Verdachte zit als passagier in een auto die de politie vrijwel direct heeft zien wegrijden bij station Lelylaan. Op verdachtes plaats in de auto links achter de bestuurder wordt een tasje gevonden. Na doorzoeking blijken daarin een geladen pistool mitrailleur te zitten. In dezelfde tas zit ook de OV-chipkaart van verdachte. Degene die naast verdachte achterin de auto zit blijkt eveneens in het bezit van een tasje met daarin een doorgeladen vuurwapen. De rechtbank acht op grond van die feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte opzettelijk het wapen en de munitie in het wapen voorhanden heeft gehad. De verklaring van verdachte dat hij niet wist van het vuurwapen in zijn tas is niet te rijmen met de bewijsmiddelen. Daarbij komt dat verdachte pas ter zitting met deze verklaring komt en hij ook niet wil zeggen wie de persoon is aan wie hij zijn tasje heeft uitgeleend. Zelfs al zou de rechtbank zijn verklaring (deels) volgen, dan nog heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden ten minste het voorwaardelijk opzet gehad op het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie. De ter terechtzitting door verdachte gegeven verklaring dat hij bij het opvangen van de tas wel een vermoeden had dat er een wapen in de tas zat, ondersteunt het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 mei 2019 te Amsterdam, (in een auto) een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool mitrailleur, van het merk Ceska Zbrojovka, type Vz61 (Skorpion), kaliber 7,65 mm Browning zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en 20 patronen (merk CBC, kaliber 7.65 mm Browning) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) met een proeftijd van twee jaar. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd: meewerken met de WSS, meewerken met Topzorg van De Waag en meewerken aan de civielrechtelijke plaatsing in [instelling] . Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat bij een eventuele strafoplegging dient te worden volstaan met een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest bij uitspraak. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is een te zware reactie op het misdrijf als het scenario van verdachte wordt gevolgd. Het is van belang dat verdachte op 6 september aanstaande terug gaat naar [instelling] . Hij kan dan ook aan de geadviseerde hulp, begeleiding en behandeling meewerken wanneer deze als bijzondere voorwaarden worden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel, niet zijnde een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank overweegt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een geladen automatisch vuurwapen voorhanden gehad. Hij heeft een conflictsituatie opgezocht en zat daarna in de auto met een andere persoon die een doorgeladen vuurwapen voorhanden had. Verdachte had op dat moment verlof vanuit de civiele gesloten instelling [instelling] waar hij werd behandeld. Vuurwapens vormen een onaanvaardbaar risico en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Met name dit soort automatische wapens zijn levensgevaarlijk en worden helaas steeds meer gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens met (daarbij behorende) munitie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juli 2019 waaruit blijkt dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, waaronder ook wapenbezit, tot werkstraffen, (deels voorwaardelijke) jeugddetentie en een gedragsbeïnvloedende maatregel.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • adviesbrieven van de Raad opgemaakt op 14 mei 2019, 29 mei 2019, 21 juni 2019 en 22 augustus 2019;
  • het gezinsplan van de WSS opgemaakt op 22 februari 2019;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door mevrouw drs. L. Heukelom GZ-psycholoog op 20 augustus 2019;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door dhr. D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater op 15 augustus 2019.
De psycholoog komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van ADHD en een normoverschrijdende gedragsstoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Tevens is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik, zwakbegaafdheid en een verstoorde hechtingsontwikkeling. Deze waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Doordat verdachte niet over het tenlastegelegde in gesprek wil gaan, is geen zicht gekomen op eventuele drijfveren en op het verband tussen het tenlastegelegde en de vastgestelde stoornissen. Wel is in algemene zin voorstelbaar dat de stoornissen een doorwerking hadden in zijn gedragskeuzes. Door de ADHD en de gedragsstoornis is verdachte spanningsgevoelig en geneigd impulsief te handelen. De zwakbegaafdheid leidt ertoe dat hij onvoldoende stil kan staan bij de eventuele consequenties voor hemzelf of de ander en zich gemakkelijk negatief laat beïnvloeden. Geadviseerd wordt dan ook hem het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat gezien de hoge mate van impulsiviteit in handelen en spanningsbehoefte. Verdachte is in omgang gericht op delinquente leeftijdgenoten en is beïnvloedbaar wat verder bemoeilijkt wordt door de zwakbegaafdheid. Een hechte band met een pro sociale volwassene (de moeder) komt naar voren. Tevens wordt motivatie voor behandeling en een positieve houding tegenover afspraken en voorwaarden gezien. Verdachte is zoekende naar zijn identiteit en is geneigd deze te ontlenen aan de rapwereld waarbij zijns inziens criminele activiteiten passend zijn. Status ten aanzien van zijn sociale omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Bovenstaande factoren en condities zijn alle van invloed op elkaar. Op basis van de gesignaleerde problematiek en ter bevordering van de ontwikkeling van verdachte wordt geadviseerd intensieve behandeling te vervolgen. Hij lijkt ambivalent ten aanzien van zijn eigen toekomst, enerzijds geeft hij aan oprecht te willen veranderen en komt hierin authentiek over. Anderzijds wordt gezien dat hij ondanks de inzet van veel verschillende interventies zoals taakstraffen, voorwaardelijke veroordelingen, plaatsing binnen een netwerkpleeggezin, plaatsing binnen gesloten jeugdzorg en behandeling met medicatie, hij recidiveert en blijft toetrekken naar meer antisociale jongeren. Ingeschat wordt dan ook dat ambulante behandeling niet voldoende is. Binnen een strak kader met duidelijke begrenzing laat hij positief gedrag zien en is hij beïnvloedbaar. Echter bij een gesloten plaatsing neemt het risico van negatieve beïnvloeding door leeftijdsgenoten en verharding toe. Voortzetting van de reeds ingezette behandeling bij [instelling] lijkt het beste bij zijn behoeftes aan te sluiten. Hij liet binnen dit kader van intensieve behandeling en beslotenheid een positieve ontwikkeling zien. Tevens levert dit een minder groot risico op voor verdere verharding dan behandeling binnen een JJI. Aanvullend wordt hulpverlening met forensische expertise geadviseerd, te denken valt aan de Waag. Geadviseerd wordt de geadviseerde behandeling bij [instelling] op te leggen als voorwaarde bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Wanneer bovengenoemde behandeling in een voorwaardelijk PIJ-kader mocht vastlopen dan is er in dat geval geen andere mogelijkheid dan de behandeling alsnog binnen een PIJ-kader te laten plaats vinden en wegen de risico's van verharding niet meer op tegen de noodzaak van behandeling.
De psychiater komt tot de conclusie dat er bij verdachte een normoverschrijdende gedragsstoornis gedurende langere tijd, resulterend in een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling wordt gediagnostiseerd, gebaseerd op problemen in de hechting die zich vanaf peuterleeftijd manifesteren. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst. Gezien de aard van de stoornissen (langdurig bestaand) kan worden aangenomen dat deze ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig waren. Vanwege het ontbreken van een delictbespreking kan de psychiater moeilijk het precieze verband tussen de diagnostiek en het tenlastegelegde onderbouwen. Wel is sprake van het bestaan van de eerder gestelde diagnosen ten tijde van het tenlastegelegde. De psychiater wil zich daarom onthouden van een advies met betrekking tot de mate van toerekenen van het tenlastegelegde. Verdachte lijkt bereikbaar voor hulpverlening. Moeder staat ook achter de hulpverlening maar geeft aan dat het veel is (geweest) voor een alleenstaande moeder van vier kinderen. Een toekomstbeeld binnen de rapwereld is mooi en kansrijk, maar heeft ook risico's in zich. Wanneer de beïnvloedbaarheid zou verminderen en hij stelliger eigen keuzes kan maken en een eigen identiteit zou gaan ontwikkelen, zou dit risico kunnen worden verkleind. Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding van de risicofactoren van verdachte lijkt zich dit vooral te moeten richten op de beïnvloedbaarheid, identiteitsontwikkeling en het impulsieve gedrag van verdachte. Door onderzoekers werd overleg gevoerd in hoeverre een (louter) ambulant traject haalbaar en wenselijk werd gezien. Beide onderzoekers hebben de indruk dat dit een (te) risicovol traject zou zijn. Vanuit bovenstaande overwegingen is het risico op een antisociale identificatie te groot wanneer hierop niet gestuurd kan worden. Anderzijds willen onderzoekers verdachte niet de kans ontnemen om een muziekcarrière op te bouwen, mits goed gemonitord. Een nieuwe plaatsing binnen [instelling] lijkt hierbij het meest passend. Gezien de eerdere interventies die zijn gepleegd, lijkt een voorwaardelijk opgelegde PIJ­maatregel de meeste kans te bieden om de noodzakelijke interventies succesvol in te zetten. Als voorwaarden dienen hierbij te worden opgelegd dat verdachte zich laat behandelen binnen [instelling] , hij zicht biedt op zijn vriendengroep en vrije tijdsbesteding en moeder ondersteund wordt in het maken van de juiste keuzes. Voorts dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die door de jeugdreclassering worden gegeven. Voor dit stevige juridische kader wordt gekozen omdat eerder al meerdere vormen van hulpverlening werden ingezet zonder dat deze recidive (indien bewezen verklaard) hebben kunnen voorkomen.
Ter zitting hebben de Raad en JBRA zich aangesloten bij voornoemde conclusies. Daarom dient aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel te worden opgelegd met daarbij als bijzondere voorwaarden dat hij in [instelling] verblijft, meewerkt met zijn behandeling aldaar, meewerkt met Topzorg van de Waag en meewerkt met de begeleiding vanuit Stichting Jongeren Die Het Kunnen. Verdachte moet zich ook houden aan de aanwijzingen van de WSS en krijgt van hen toezicht en begeleiding. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. De WSS heeft aangegeven dat verdachte vanaf datum uitspraak, te weten 6 september 2019, weer in [instelling] kan worden geplaatst.
Gelet op al het voorgaande rekent de rechtbank met de psycholoog de aan verdachte ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe en zal de rechtbank aan verdachte onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Hoewel het voorhanden hebben van een geladen automatisch wapen – ook gezien de omstandigheden waaronder hij dit voorhanden had en gezien het strafblad van verdachte – een langere jeugddetentie zou kunnen rechtvaardigen, acht de rechtbank het van belang dat verdachte spoedig zijn behandeling in [instelling] kan vervolgen. Daarom is de duur van de op te leggen jeugddetentie gelijk aan het voorarrest dat, op het moment dat verdachte weer naar [instelling] gaat, zal worden opgeheven.
De rechtbank is gezien de conclusies van de deskundigen van oordeel dat daarnaast aan verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) dient te worden opgelegd, in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank stelt vast dat het bezit van het automatisch vuurwapen een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de WSS naar voren hebben gebracht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank legt de PIJ-maatregel
voorwaardelijkop nu alle deskundigen het erover eens zijn dat een behandeling van verdachte in [instelling] de meeste kans van slagen heeft. Verdachte is nog niet zodanig verhard dat het inzetten van de allerzwaarste sanctie, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, aan de orde is. In het kader van deze voorwaardelijke PIJ-maatregel zal verdachte zich moeten houden aan de aanwijzingen van de WSS, mee moeten werken met de Topzorg behandeling vanuit de Waag en dient hij mee te werken met de begeleiding vanuit Stichting Jongeren Die Het Kunnen. Als verdachte niet meewerkt aan (één van) deze voorwaarden loopt hij het risico om tijdelijk of definitief in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst en daar gedwongen verder te worden behandeld.
Verblijf in [instelling] niet als bijzondere voorwaarde
De deskundigen en hulpverlening hebben geadviseerd om de plaatsing in de gesloten jeugdaccomodatie [instelling] op te nemen als bijzondere voorwaarde bij de op te leggen voorwaardelijke PIJ-maatregel. Ook de officier van justitie heeft dit gevorderd en de rechtbank onderschrijft het belang van spoedige behandeling en terugplaatsing van verdachte in [instelling] . Om die reden wordt jeugddetentie opgelegd tot de dag van de uitspraak met opheffing van de voorlopige hechtenis, zodra verdachte weer in [instelling] wordt teruggeplaatst. De rechtbank zal deze gesloten plaatsing echter niet als bijzondere voorwaarde verbinden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel omdat zij van oordeel is dat het meewerken aan een civielrechtelijke behandeling in een gesloten instelling niet als strafrechtelijke voorwaarde dient te worden opgelegd. De civiele gesloten plaatsing wordt gerechtvaardigd door een civielrechtelijke machtiging die in een afzonderlijke procedure door een kinderrechter kan worden verleend. Verdachtes verblijf aldaar kan niet worden afgedwongen door middel van een strafrechtelijk kader. Verdachte zou in die situatie ook rechtens van zijn vrijheid beroofd zijn, waardoor de proeftijd waarbinnen hij zich aan die gesloten plaatsing moet houden dan juist niet loopt (artikel 77y lid 3 Wetboek van Strafrecht).
Geen verlengbare PIJ-maatregel
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel niet zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het voorhanden hebben van een geladen automatisch vuurwapen kan weliswaar voor zeer gevaarlijke situaties zorgen, echter uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het voorhanden hebben van een vuurwapen en daarbij behorende munitie in een dichtgeritste tas als indexdelict geen misdrijven betreffen gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dit betekent dat
verlengingvan deze maatregel na de afloop van maximaal drie jaar
niet mogelijkis.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op bovenstaand oordeel dat het in deze zaak niet gaat om een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, wordt niet voldaan aan de voorwaarde voor dadelijke uitvoerbaarheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
wederomeen dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank niet bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslag
Onder verdachte zijn genoemde pistoolmitrailleur en 20 stuks munitie in beslag genomen. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer, oftewel vernietigd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid Wet wapens en munitie
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
118 (honderdachttien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 118 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- meewerkt met de behandeling vanuit de Waag (Topzorg);
- meewerkt met de begeleiding vanuit Stichting Jongeren Die Het Kunnen;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistoolmitrailleur (Omschrijving: 5749423, merk: CZ VZ61)
2. 20 STK Munitie (Omschrijving: 5749424)
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis op het moment dat verdachte op 6 september 2019 aankomt en feitelijk wordt geplaatst in [instelling] te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.C. van Dam van Isselt, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2019.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.