ECLI:NL:RBAMS:2019:7887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
C/13/655686 / HA ZA 18-1045
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en factuurfraude door Havenbedrijf Rotterdam tegen gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen het Havenbedrijf Rotterdam N.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], in verband met onrechtmatige daad en factuurfraude. Het Havenbedrijf vorderde schadevergoeding wegens onrechtmatige betalingen aan FMS Group B.V., een vennootschap waarvan [gedaagde 2] de bestuurder was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden betrokken waren bij een valselijke betalingsconstructie, waarbij onterecht facturen werden gepresenteerd en betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Havenbedrijf ten onrechte een totaalbedrag van € 457.319,50 aan FMS heeft betaald, en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schade. Daarnaast zijn de onderzoekskosten van KPMG, die door het Havenbedrijf zijn gemaakt om de schade vast te stellen, ook voor vergoeding in aanmerking gekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van het Havenbedrijf grotendeels toegewezen, met inbegrip van de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. De rechtbank heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/655686 / HA ZA 18-1045
Vonnis van 23 oktober 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. P.J. Huys te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Viegen te Utrecht,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Maachi te Huizen.
Partijen worden hierna het Havenbedrijf, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (de laatste twee gezamenlijk: [gedaagde 1] c.s.) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 mei 2019,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2019 en de daarin vermelde stukken,
  • de brief van mr. Huys en mr. Stap van 17 september 2019, met daarin opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het Havenbedrijf is een niet-beursgenoteerde naamloze vennootschap met de gemeente Rotterdam en de Nederlandse staat als aandeelhouders. Het Havenbedrijf beheert, exploiteert en ontwikkelt het Rotterdamse haven- en industriegebied.
2.2.
FMS Group B.V. (hierna: FMS) is een in maart 2014 opgerichte vennootschap. Vanaf de oprichting was [gedaagde 2] enig aandeelhouder en bestuurder van FMS.
2.3.
De heer [naam 1] is vanaf 1 juni 2012 tot 24 juli 2018 in dienst geweest bij het Havenbedrijf in de functie van manager
Digital & Information Technology(D&IT)
Control. In deze functie was [naam 1] onder andere verantwoordelijk voor het technisch beheer van de informatievoorzieningen binnen het Havenbedrijf en gaf hij leiding aan een team van professionals. Vanaf 1 januari 2018 vervulde [naam 1] een dubbelrol en was hij tevens ad interim afdelingshoofd D&IT.
2.4.
Op 27 oktober 2016 heeft [naam 1] bij e-mail het volgende aan zijn ondergeschikte collega, de heer. [naam 2] (hierna ook: [naam 2] ), geschreven:
“(…) Zie hieronder de gegevens van de leverancier in kwestie.
Het gaat om ongeveer twee maanden consultancy werk van circa 15K ex btw.
Is dit iets wat we onder de radar (zonder moeilijke vragen vanuit inkoop bv) kunnen doen?
FMS Group B.V.[hierna: FMS, rb]
(…)”.
2.5.
In de periode van november 2016 tot en met januari 2018 heeft het Havenbedrijf twaalf facturen van FMS van in totaal € 348.419,50 (hierna: de eerste twaalf facturen) ontvangen en betaald.
2.6.
Per 20 februari 2018 is [gedaagde 2] uitgeschreven als enig bestuurder en aandeelhouder van FMS bij het Handelsregister en in die hoedanigheden opgevolgd door [gedaagde 1] .
2.7.
Het Havenbedrijf heeft ook nog een factuur van 22 februari 2018 van € 108.900,- van FMS ontvangen en betaald. Het totaal van deze factuur en de eerste twaalf facturen tezamen is € 457.319,50.
2.8.
In maart 2018 heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) contact opgenomen met het Havenbedrijf omdat zij een signaal had ontvangen van haar fraudeafdeling over betalingsverkeer tussen het Havenbedrijf en FMS. ING wilde dit op juistheid controleren.
2.9.
Naar aanleiding hiervan heeft het Havenbedrijf hierover vragen uitgezet bij een aantal van haar medewerkers en is zij uiteindelijk bij [naam 1] terechtgekomen. Vervolgens is op 13 maart 2018 door dhr. [naam 3] van het Havenbedrijf de volgende e-mail intern, verzonden, onder meer aan [naam 1] :
“(…) Zojuist met [naam 1] (lees: [naam 1] , rb) gesproken. FMS heeft bij IV java development werkzaamheden uitgevoerd.
@ [naam team] team, kunnen jullie een overzicht van sturen van de facturen welke we betaald hebben van de prt screen hieronder?
Met [naam 1] afgesproken dat hij dan valideert of dit goed gaat. (…)”
2.10.
In de periode van 22 maart 2018 tot en met 29 maart 2018 is met dezelfde bankpas bijna dagelijks een bedrag van (bijna) € 10.000,- opgenomen ten laste van de bankrekening van FMS, steeds op een verschillende locatie (hierna: de kasopnames). Het totaalbedrag dat in die week is opgenomen is € 68.700,00.
2.11.
Naar aanleiding van deze door ING als verdacht aangemerkte kasopnames heeft ING contact opgenomen met FMS met de vraag naar de titel van de door haar van het Havenbedrijf ontvangen bedragen.
2.12.
FMS heeft in reactie daarop een schriftelijke ‘inhuurovereenkomst uitzend- / detacheringsbureau’ gedateerd 25 en 27 oktober 2016 aan ING verzonden. Volgens die overeenkomst had FMS zich verplicht om arbeidskrachten aan het Havenbedrijf beschikbaar te stellen en in verband daarmee had FMS recht op betaling door het Havenbedrijf (hierna: de inhuurovereenkomst).
2.13.
Bij e-mail van 27 juni 2018 heeft ING deze inhuurovereenkomst ter verificatie van de echtheid daarvan aan het Havenbedrijf verzonden.
2.14.
Het Havenbedrijf heeft eerst een intern verkennend onderzoek laten verrichten door de afdeling Internal Audit en vervolgens een onderzoek laten uitvoeren door een extern onderzoeksbureau, KPMG Advisory N.V. (hierna: KPMG). KPMG heeft in dat kader [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] en daarnaast ook andere medewerkers van het Havenbedrijf geïnterviewd.
2.15.
Uit dat onderzoek bleek onder meer dat de handtekening op de inhuurovereenkomst, die geplaatst was bij de naam van het toenmalige Hoofd D&IT van het Havenbedrijf, niet haar handtekening was.
Verder bleek uit dat onderzoek dat een voorbeeld inhuurovereenkomst op 22 maart 2018 om 09:54 uur is verstuurd van het zakelijke account van [naam 1] bij het Havenbedrijf naar zijn privé e-mailadres.
2.16.
Bij brief d.d. 24 juli 2018 heeft het Havenbedrijf [naam 1] op staande voet ontslagen.
2.17.
Eveneens op 24 juli 2018 heeft het Havenbedrijf aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting tegen FMS, [naam 1] en [gedaagde 1] c.s.
2.18.
FMS is per 7 augustus 2018 ontbonden en uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.19.
Over de bevindingen van KPMG uit het door haar verrichte onderzoek binnen het Havenbedrijf heeft zij gerapporteerd in haar rapport d.d. 8 oktober 2018.
2.20.
Bij brieven van 15 augustus 2018 heeft het Havenbedrijf [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] persoonlijk aansprakelijk gesteld.
2.21.
Per e-mail van 27 augustus 2018 heeft [gedaagde 2] gereageerd op de aansprakelijkstelling. Hij heeft bericht dat sprake is van valse accusaties. Hij is inderdaad aandeelhouder van FMS geweest tot 20 februari 2018. Tijdens zijn beleid zijn het Havenbedrijf en FMS een inhuurovereenkomst aangegaan, via [naam 1] . [naam 1] heeft FMS de opdracht gegeven om diverse consultancywerkzaamheden uit te voeren voor het Havenbedrijf.
2.22.
Het Havenbedrijf heeft [naam 1] ook gedagvaard (en daarnaast ook in een tweetal arbeidsrechtelijke rekestprocedures betrokken) en in die procedure de onderhavige vorderingen ook jegens hem ingesteld. Bij vonnis van 15 maart 2019 heeft de kantonrechter te Rotterdam (hierna: het vonnis in de zaak tegen [naam 1] ) de vorderingen van het Havenbedrijf jegens [naam 1] toegewezen, zij het dat de kantonrechter termen aanwezig achtte om de vordering ter zake de onderzoekskosten van KPMG te matigen tot een bedrag van € 226.875,-.
2.23.
Op 15 mei 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de advocaten van het Havenbedrijf en [gedaagde 1] en diens advocaat. [gedaagde 1] heeft in dat gesprek onder meer het volgende verklaard (hierna: de verklaring van [gedaagde 1] ). [gedaagde 1] is door [gedaagde 2] benaderd om als vriendendienst FMS van hem over te nemen omdat [gedaagde 2] vanwege psychische problematiek niet meer voldoende in staat was het bedrijf volledig te runnen. [gedaagde 1] had geen ervaring met de activiteiten van FMS, maar wist dat [gedaagde 2] werkzaam was in de ICT. [gedaagde 2] zou op de achtergrond voor FMS de werkzaamheden voor FMS blijven verrichten. Vervolgens heeft de aandelentransactie omstreeks februari 2018 plaatsgevonden. [gedaagde 1] kreeg de koopprijs eerst van [gedaagde 2] en had zijn twijfels over de gang van zaken. Hij heeft nimmer documentatie of administratie van FMS ingezien of ontvangen.
[gedaagde 1] heeft niet de indruk dat anderen (zelfstandigen) te behoeve van FMS werken. De namen [naam 5] en [naam 6] zijn voor hem niet bekend. De facturen van februari 2018 en mei 2018 zijn niet door [gedaagde 1] maar door [gedaagde 2] verstuurd. In de periode van 23 maart tot en met 29 maart 2018 heeft [gedaagde 1] op verzoek van en samen met [gedaagde 2] bijna dagelijks geld opgenomen bij verschillende filialen ING. FMS had de beschikking over één bankpas, die in bezit was van [gedaagde 2] . Telkenmale heeft [gedaagde 1] het geld aan [gedaagde 2] overhandigd. Toen [gedaagde 1] brieven over fraude ontving, heeft hij FMS opgeheven. [gedaagde 1] heeft ongeveer € 10.000,- aan voordeel ontvangen voor de vriendendienst aan [gedaagde 2] , onder meer een bedrag van € 8.600,- aan contant geld.
2.24.
De verklaring van [gedaagde 1] is deels vastgelegd in de akte voor comparitie en in het proces-verbaal van comparitie.

3.Het geschil

3.1.
Het Havenbedrijf vordert na vermindering en wijziging van eis samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
A. te verklaren voor recht
1) dat [gedaagde 1] c.s. - al dan niet in groepsverband - onrechtmatig hebben gehandeld jegens het Havenbedrijf;
2) en dat [gedaagde 1] c.s. jegens het Havenbedrijf hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die het Havenbedrijf hierdoor heeft geleden;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan het Havenbedrijf van:
1) € 457.319,50 (ter zake de ten onrechte door het Havenbedrijf aan FMS betaalde facturen), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 augustus 2018,
2) € 318.126,- (ter zake de onderzoekskosten van KPMG), te vermeerderen met de wettelijke rente over:
a. € 121.262,- (factuur KPMG d.d. 27 juli 2018), vanaf 23 augustus 2018;
b. € 118.581,- (factuur KPMG d.d. 24 september 2018) vanaf 25 oktober 2018;
c. € 78.283,- (factuur KPMG d.d. 17 december 2018) vanaf 10 januari 2019;
3) € 6.035,06 bij wijze van vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
4) de proceskosten, inclusief de beslagkosten, te voldoen binnen een week na dagtekening van het vonnis en bij niet voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vorderingen legt het Havenbedrijf het volgende ten grondslag. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben tezamen met een voormalig want op staande voet ontslagen medewerker van het Havenbedrijf, [naam 1] , omvangrijke factuurfraude gepleegd. Door aldus zonder enige rechtvaardiging een inbreuk te maken op het eigendomsrecht van het Havenbedrijf hebben [gedaagde 1] c.s. een onrechtmatige daad gepleegd jegens het Havenbedrijf als bedoeld in artikel 6:162 juncto artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW), die hen kan worden toegerekend. De schade die hier het gevolg van is bestaat uit de onverschuldigd betaalde facturen. De onderzoekskosten van KPMG zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en komen daarmee ook voor vergoeding aanmerking. Ook de buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, aldus het Havenbedrijf.
3.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] voeren ieder voor zich verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

hoofdvorderingen

4.1.
Het Havenbedrijf heeft haar hoofdvorderingen gebaseerd op een al dan niet in groepsverband gepleegde onrechtmatige daad door inbreuk te maken op het eigendomsrecht van het Havenbedrijf, een en ander zoals bedoeld in artikel 6:162 juncto artikel 6:166 BW.
4.2.
Deze onrechtmatige daad heeft er volgens de (primaire) stelling van het Havenbedrijf uit bestaan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als voormalige bestuurders van FMS tezamen met [naam 1] omvangrijke factuurfraude jegens het Havenbedrijf hebben gepleegd door een heimelijke betalingsconstructie op te zetten met FMS en op die manier het Havenbedrijf aanzienlijke substantiële (financiële) schade toe te brengen.
4.3.
Ter onderbouwing van deze stelling heeft het Havenbedrijf onder meer het rapport van KPMG en een transactieoverzicht van de bankrekening van FMS overgelegd en daarbij zowel schriftelijk als mondeling ter zitting een toelichting gegeven. Het rapport van KPMG is zeer uitvoerig en behandelt hetgeen KPMG naar aanleiding van onder meer interviews en administratief onderzoek heeft geconstateerd met betrekking tot de financiële onregelmatigheden binnen het Havenbedrijf, waar FMS een rol bij heeft gespeeld. De toelichting van het Havenbedrijf betreft een aan de hand van dat rapport en het voornoemde transactieoverzicht geschetste chronologische reconstructie van wat zich heeft voorgedaan met betrekking tot de door FMS aan het Havenbedrijf gefactureerde bedragen en conclusies die het Havenbedrijf uit het rapport heeft getrokken.
4.4.
Die toelichting laat zich als volgt samenvatten. In de alinea’s waar de namen van [gedaagde 1] c.s. voorkomen, zijn deze namen dikgedrukt.
4.4.1.
Op 27 oktober 2016 - enkele dagen voordat FMS haar eerste factuur van 2 november 2016 aan het Havenbedrijf heeft toegezonden - heeft [naam 1] een collega benaderd voor het aanmaken van een nieuwe leverancier - FMS - in het SAP-systeem van het Havenbedrijf met daarbij het verzoek om dit ‘onder de radar’, buiten het zicht van de inkoopafdeling van het Havenbedrijf, te houden.
4.4.2.
Nadat FMS op die wijze in het ‘SAP-systeem’ was aangemaakt als nieuwe leverancier, heeft [naam 1] zijn collega’s [naam 2] en [naam 4] herhaaldelijk geïnstrueerd om ten behoeve van FMS zogenoemde ‘inkooporders’ (IO’s/PO’s) aan te maken. Deze inkooporders heeft [naam 1] iedere keer vrijgegeven, waarna hij [naam 2] en [naam 4] steeds heeft verzocht om zogenoemde ‘prestatieboekingen’ in het SAP-systeem van Havenbedrijf te doen, zodat [naam 2] en [naam 4] hem vervolgens de ‘ordernummers’ en ‘sif-nummers’ konden toezenden. Die nummers gaf [naam 1] aan FMS door, zodat FMS deze op haar facturen aan het Havenbedrijf kon vermelden om de betreffende facturen door het Havenbedrijf betaald te krijgen.
4.4.3.
Nadat de fraude-afdeling van ING het Havenbedrijf op 13 maart 2018 had benaderd over betalingen van het Havenbedrijf aan FMS, heeft [naam 1] aan het Havenbedrijf laten weten dat FMS betrokken was bij ‘IV Java development’ en dat zij in dat kader werkzaamheden voor het Havenbedrijf heeft verricht én dat [naam 1] zou valideren of dat goed ging.
4.4.4.
[naam 1] heeft kort na de melding van ING een valse inhuurovereenkomst opgesteld, waarvan de tekst was gebaseerd op inhuurovereenkomsten tussen het Havenbedrijf en andere leveranciers. Hij heeft een voorbeeld inhuurovereenkomst voorzien van valse handtekeningen en geantedateerd, op 25 en 27 oktober 2016, enkele dagen voordat FMS haar eerste factuur aan het Havenbedrijf had gezonden. De valse handtekeningen zijn beide op hetzelfde moment geplaatst en niet op 25 én 27 oktober 2016. De valse inhuurovereenkomst is door KPMG uitsluitend op de laptop van [naam 1] aangetroffen. Gedurende het onderzoek van KPMG is niet gebleken dat er een contract beschikbaar was op basis waarvan de betreffende leverancier is geregistreerd of een ander document waaruit de (voorgenomen) verplichting van het Havenbedrijf aan FMS bleek.
4.4.5.
Vóór 1 januari 2018 was [naam 1] uit hoofde van zijn functie niet bevoegd betalingen van bedragen hoger dan € 50.000,00 te accorderen. Tot en met die datum varieerde de hoogte van de door FMS aan Havenbedrijf gefactureerde bedragen van € 15.125,- tot € 36.300,-.
Vanaf 1 januari 2018 was [naam 1] uit hoofde van zijn functie als (waarnemend) afdelingshoofd D&IT bevoegd betalingen van bedragen hoger dan € 50.000,- te accorderen. Op 26 februari 2018 heeft FMS de factuur van 22 februari 2018 van € 108.900,00 toegezonden aan het Havenbedrijf en [naam 1] heeft betaling hiervan vervolgens geaccordeerd. Die betaling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Vervolgens hebben in een week tijd de kasopnames plaatsgevonden. Deze hebben ertoe geleid dat ING FMS heeft benaderd, waarop zij van FMS de hiervoor genoemde valselijk opgestelde inhuurovereenkomst heeft ontvangen.
Onderzoek van KPMG heeft verder uitgewezen dat [naam 1] vanaf december 2016 tot en met februari 2018 substantiële bedragen heeft ontvangen ten laste van de bankrekening van FMS.
4.4.6.
Tussen [naam 1] en
[gedaagde 2]vond Whatsapp-correspondentie plaats, waaruit afgeleid kan worden dat [naam 1] en [gedaagde 2] de betalingen van het Havenbedrijf aan FMS met elkaar afstemden. Zo heeft [naam 1] een berichtje gestuurd op 22 mei 2018 aan [gedaagde 2] over betalingen van “q1”. Aannemelijk is dat [naam 1] refereerde aan de betaling die het Havenbedrijf heeft gedaan aan FMS uit hoofde van de factuur van FMS van 22 februari 2018, waarop de omschrijving “Q1” staat. Daarnaast heeft [gedaagde 2] op 22 mei 2018 aan [naam 1] geschreven: “
Maar we gaan ook de factuur eruit sturen”en
“Heb ik hem beloofd”.Daarop heeft [naam 1] aan [gedaagde 2] op 22 mei 2018 bericht:
“Wacht eerst op mijn seintje en goedkeuring van de factuur, ik monitor of de sif van vorige week ergens alarmbellen doet rinkelen”.
4.4.7.
Nadat het Havenbedrijf de veertiende factuur had ontvangen van FMS, waarvan [naam 1] uit hoofde van zijn functie bij het Havenbedrijf op de hoogte raakte, heeft hij op 5 juni 2018 het volgende bericht aan
[gedaagde 2]:
“Als die gozer bij je mailbox kan meteen blokkeren”en “
Hij heeft me zwaar in de shit gebracht met zijn actie”.
4.4.8.
Volgens het Havenbedrijf is de achtergrond van deze berichten dat
[gedaagde 1], de opvolgend aandeelhouder en bestuurder van FMS, per e-mail de factuur van 24 mei 2018 heeft verzonden aan het Havenbedrijf zonder eerst het “seintje” van [naam 1] af te wachten. [gedaagde 2] bedoelde [gedaagde 1] met “hem” en [naam 1] bedoelde [gedaagde 1] met “die gozer” en “hij”. De laatstgenoemde reacties van [naam 1] passen volgens het Havenbedrijf bij het feit dat die veertiende factuur vragen opriep binnen het Havenbedrijf. Daarop heeft [naam 1] aan een ondergeschikte laten weten dat de factuur niet terecht is en niet klopt. Die factuur is vervolgens niet betaald.
4.4.9.
De betalingen van het Havenbedrijf aan FMS waren de enige ‘zakelijke’ inkomsten van FMS. Verder zijn er vanaf de bankrekening van FMS alleen privébetalingen verricht en geen zakelijke betalingen, zoals betalingen van salaris aan medewerkers of ingehuurde krachten. FMS heeft over de gehele periode in het geding in totaal iets minder dan € 6.000,- aan de Belastingdienst afgedragen. Deze bedragen komen in geen geval in de buurt van het totaalbedrag van € 60.470,- aan BTW dat
[gedaagde 2]zelf in zijn conclusie van antwoord heeft genoemd.
4.4.10.
Tijdens het KPMG-onderzoek is gebleken dat geen van de in dat kader geïnterviewde personen kennis heeft van door FMS aan het Havenbedrijf geleverde prestaties. Slechts drie personen ( [naam 4] , [naam 2] en een medewerker Projectsupport) hebben aangegeven vanwege hun administratieve betrokkenheid FMS van naam te kennen, maar geen van de aan FMS verbonden personen te kennen of bekend te zijn met geleverde prestaties. Uit het onderzoek van KPMG is niet gebleken dat door FMS geleverde prestaties ten grondslag hebben gelegen aan de afgegeven prestatieverklaringen.
4.4.11.
[gedaagde 2]heeft aangegeven dat de werkzaamheden vanuit de standplaats van de betreffende ingehuurde zzp-ers werden verricht, terwijl in de urenbriefjes die wel zijn aangetroffen op de computer van [naam 1] - en alleen daar zijn aangetroffen - kilometers zijn vermeld.
4.5.
[gedaagde 1]heeft verklaard dat hij na 20 februari 2019 samen met en voor
[gedaagde 2]in korte tijd grote sommen geld heeft gepind bij verschillende bankfilialen. [gedaagde 2] heeft zelf naar voren gebracht vanwege zijn werk door het hele land te komen. De conclusie is gerechtvaardigd dat [gedaagde 2] gewoon betrokken is gebleven bij FMS.
4.6.
Alles aldus (de toelichting van) het Havenbedrijf.
ten aanzien van [gedaagde 2]
4.7.
Deze toelichting geeft het beeld van [naam 1] als een spil in frauduleuze praktijken, die van binnenuit - als werknemer van het Havenbedrijf - eerst FMS heeft binnengeloodst als leverancier van het Havenbedrijf zonder dat daar een overeenkomst aan ten grondslag lag, en er vervolgens voor heeft zorggedragen dat de facturen van FMS werden geaccordeerd en betaald zonder dat daaraan verrichte werkzaamheden ten grondslag lagen, en, op het moment dat deze constructie werd onderzocht, deze alsnog van een valselijke onderbouwing heeft voorzien. [gedaagde 2] is volgens het Havenbedrijf gedurende de periode van het uitbrengen van de eerste twaalf facturen enig aandeelhouder en bestuurder van FMS geweest en hij is ook naderhand, na zijn uitschrijving als bestuurder van FMS, bij FMS betrokken gebleven.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Havenbedrijf met deze nadere toelichting én de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder het uitvoerige rapport van KPMG, haar stelling dat - kort gezegd - [gedaagde 2] van meet af aan bij een valselijke betalingsconstructie betrokken is geweest waardoor het Havenbedrijf is benadeeld, voldoende onderbouwd.
4.9.
[gedaagde 2] heeft hier tegenover niet betwist betrokken te zijn geweest bij de facturatie door FMS (met betrekking tot de eerste twaalf facturen van FMS), al zegt hij ze niet zelf te hebben verstuurd, maar heeft wel betwist dat het ging om valse facturen waar geen werkzaamheden aan ten grondslag lagen. Hij betwist daarmee dat sprake is geweest van factuurfraude waarbij FMS louter als dekmantel is gebruikt. Het is, mede gezien de uitvoerige rapportage van KPMG, aan [gedaagde 2] om dit verweer te onderbouwen met concrete feiten of omstandigheden en zo mogelijk te voorzien van een verifieerbare onderbouwing, om op die manier het in het kader van de stelplicht vereiste evenwicht ten minste enigszins te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 2] dit onvoldoende gedaan en heeft hij derhalve de hiervoor genoemde stellingen van het Havenbedrijf onvoldoende weersproken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
Ter onderbouwing van zijn betwisting dat sprake was van valse facturen stelt [gedaagde 2] in de eerste plaats dat er wél werkzaamheden aan de facturen ten grondslag lagen. Deze werkzaamheden zijn volgens [gedaagde 2] door programmeurs van FMS (de heer [naam 6] en de heer [naam 5] ) verricht in het kader van een via [naam 1] en inkoopmanager [naam 2] door het Havenbedrijf aan FMS gegunde opdracht, die inhield - kort gezegd - het leveren van ”Java, HTML, .NET programmeurs” ter uitvoering van een pilot.
4.11.
[gedaagde 2] heeft evenwel in het geheel niet toegelicht waar deze werkzaamheden, waarvoor vele manuren moeten zijn gemaakt en die betrekking hebben op een langere periode, concreet uit hebben bestaan. Zeker als bestuurder en enig aandeelhouder van FMS in de relevante periode had dit toch van hem mogen worden verlangd, ook al gaat het om dienstverlening en niet, zoals hij als verweer heeft aangevoerd, om fysieke en tastbare productontwikkeling. Bovendien heeft hij de summiere toelichting die hij wel heeft gegeven niet van enige onderbouwing voorzien, bijvoorbeeld door middel van stukken. Hij heeft zich er slechts op beroepen dat hij alle administratie van FMS aan de opvolgende bestuurder ( [gedaagde 1] ) heeft overgedragen, en heeft voorts aangegeven dat hij nog steeds met één van de zzp-ers die de werkzaamheden heeft verricht, de heer [naam 5] , contact heeft. Uitgaande van de juistheid van deze stellingen, is onbegrijpelijk waarom [gedaagde 2] - ook al zou hem decharge als bestuurder van FMS zijn verleend - geen poging heeft gedaan om van [gedaagde 1] een deel van de administratie van FMS terug te ontvangen en in het geding te brengen, noch een poging heeft gedaan om ten minste van [naam 5] een schriftelijke verklaring in het geding te brengen. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat de inhuurovereenkomst reeds mondeling was gesloten en pas in een later stadium schriftelijk is geformaliseerd, op verzoek van [naam 1] . Ook deze stelling moet als een blote stelling worden beschouwd die [gedaagde 2] niet kan baten.
4.12.
[gedaagde 2] heeft daarnaast - nog steeds in het kader van zijn betwisting van de valsheid van de facturen - erop gewezen dat de werkzaamheden door verschillende bevoegde werknemers van het Havenbedrijf maandelijks werden gecontroleerd en dat het Havenbedrijf gebruik maakte van een strenge werkwijze en inrichting van het inkoopproces, middels een systeem van
checks & balancesen verschillende controlestappen. Daardoor was het voor derden onmogelijk om op ongemerkte wijze valselijk facturen betaald te krijgen, aldus [gedaagde 2] .
4.13.
Het gegeven dat het Havenbedrijf in zijn algemeenheid een strikt intern controlesysteem hanteert is op zich onbetwist, maar naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet relevant. Dit omdat het Havenbedrijf nu juist gemotiveerd en onderbouwd heeft gesteld dat dit systeem
ten aanzien van FMSmet hulp van binnenuit in het Havenbedrijf, in de persoon van [naam 1] , bewust is omzeild. Deze specifieke stelling van het Havenbedrijf heeft [gedaagde 2] onvoldoende betwist.
4.14.
Ten derde heeft [gedaagde 2] nog gewezen op de dochtermaatschappij van FMS genaamd Online Clicks B.V. (hierna: Online Clicks). [gedaagde 2] stelt dat FMS slechts een holdingvennootschap was en dat Online Clicks de vennootschap was die daadwerkelijk veel klanten had, veel zzp-ers inschakelde en hen de werkzaamheden liet verrichten. Dit betoog strekt er naar de rechtbank begrijpt toe dat de conclusie van het Havenbedrijf dat in werkelijkheid geen werkzaamheden zijn verricht, niet kan worden gebaseerd op de over FMS bekende gegevens, waaruit volgens het Havenbedrijf niet blijkt van met de gefactureerde werkzaamheden corresponderende betalingen aan zzp-ers of afdracht van omzetbelasting.
4.15.
Ook voor deze stelling van [gedaagde 2] geldt dat het nadrukkelijk op zijn weg had gelegen om deze concreet toe te lichten en op enigerlei wijze van een onderbouwing te voorzien, maar ook hier heeft hij dat nagelaten. Afgezien daarvan laat deze stelling onverlet dat het – onbetwist - FMS is geweest die de facturen aan het Havenbedrijf heeft verzonden en de betalingen voor deze facturen heeft ontvangen.
4.16.
[gedaagde 2] heeft nog in het bijzonder betwist dat hij
nazijn uitschrijving als bestuurder van FMS betrokken is gebleven bij FMS, maar ook voor die betwisting geldt dat hij deze onvoldoende concreet heeft toegelicht. Zo heeft hij geen alternatieve verklaring gegeven voor de na die datum aan hem toegeschreven Whatsapp-correspondentie met [naam 1] en de kasopnames eind maart 2018, terwijl dit wel van hem mocht worden gevergd omdat deze duidt op zijn (voortdurende) betrokkenheid. Hij verklaart dat hij in het hele land kwam en daar pinopnames deed, maar een verklaring waarom [gedaagde 2] nog steeds pinde van de rekening van FMS, nadat hij op 20 februari 2018 het bedrijf aan [gedaagde 1] heeft overgedragen, ontbreekt.
conclusie ten aanzien van [gedaagde 2]
4.17.
De slotsom is dan ook dat de stelling dat [gedaagde 2] van meet af aan en voortdurend, samen met [naam 1] , bij een valselijke betalingsconstructie betrokken is geweest waardoor het Havenbedrijf is benadeeld, komt vast te staan. Hoewel gepleegd samen met [naam 1] , levert het handelen van [gedaagde 2] , te weten de betrokkenheid bij de verzending van valse facturen, het incasseren van gelden en het profiteren hiervan, alles ook nadat hij FMS aan [gedaagde 1] heeft overgedragen, op zichzelf reeds een onrechtmatige daad op en komt de rechtbank niet toe aan het - impliciet subsidiair - gevorderde plegen in groepsverband. Op grond hiervan ligt de gevorderde verklaring dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Havenbedrijf voor toewijzing gereed.
4.18.
Onbetwist is dat ten gevolge hiervan schade is ontstaan die bestaat uit de ten onrechte door het Havenbedrijf aan FMS betaalde facturen van in totaal € 457.319,50. Dit leidt ertoe dat [gedaagde 2] zal worden veroordeeld deze schade te vergoeden die het Havenbedrijf hierdoor heeft geleden. De gevorderde rente is niet betwist en wordt toegewezen als gevorderd.
hoofdelijkheid
4.19.
Ook [naam 1] is volledig voor deze schade aansprakelijk gehouden, maar ten aanzien van hem is in deze procedure geen hoofdelijkheid gevorderd. [gedaagde 1] zal hierna voor een deel van deze schade aansprakelijk worden gehouden en in zoverre zal de gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheid worden toegewezen.
4.20.
De schade die het Havenbedrijf stelt te hebben geleden om de schade vast te stellen – de onderzoekskosten van KMG – wordt hierna (zie 4.30 en verder) beoordeeld.
ten aanzien van [gedaagde 1]
4.21.
Ten aanzien van [gedaagde 1] heeft het Havenbedrijf naast de reeds genoemde toelichting ook nog het volgende aangevoerd, namelijk:
- dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] elkaar privé kenden, ook (ruim) voordat [gedaagde 1] per 20 februari 2018 bij de Kamer van Koophandel was ingeschreven als enig aandeelhouder en enig bestuurder van FMS;
- dat [gedaagde 1] c.s. betrokken waren bij FMS toen de facturen aan het
Havenbedrijf werden verzonden;
- dat beide heren financieel voordeel hebben genoten van de factuurfraude;
- dat zij gezamenlijk bij verschillende ING-filialen, kort nadat het Havenbedrijf een grote factuur had betaald, grote hoeveelheden cash geld hebben geïnd van de bankrekening waarop FMS de onverschuldigde betalingen van het Havenbedrijf had ontvangen;
- dat [gedaagde 2] in zijn conclusie van antwoord - tegen beter weten in - bloot stelt dat FMS ten gunste van het Havenbedrijf een tegenprestatie heeft geleverd en dat [gedaagde 1] zich hiervan in zijn conclusie van antwoord niet distantieert;
- dat [gedaagde 2] zich in zijn bewijsnood verschuilt achter [gedaagde 1] door - eveneens bloot - te stellen dat niet hij, maar [gedaagde 1] beschikt over de nodige informatie, gegevens en bescheiden waarmee kan worden aangetoond dat FMS werkzaamheden voor het Havenbedrijf heeft verricht;
- dat [gedaagde 1] op zijn beurt nu ineens, na ruim een jaar nadat hij door het Havenbedrijf aansprakelijk is gesteld, stelt ‘openheid van zaken’ te willen geven en daarbij de slachtofferrol aanneemt door [gedaagde 2] de zwarte piet toe te spelen.
- dat [gedaagde 1] heeft aangegeven dat hij voordelen heeft genoten, maar niet wanneer hij voordelen heeft genoten. Zolang hij niet kan aantonen dat hij voor zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet bij de gang van zaken betrokken was, is hij voor het geheel aansprakelijk, alles aldus het Havenbedrijf.
4.22.
Hiertegenover heeft [gedaagde 1] aanvankelijk in zijn conclusie van antwoord nog de valsheid van de constructie betwist, naar zijn zeggen bij gebrek aan wetenschap, maar deze betwisting heeft hij na zijn afgelegde verklaring (zie 2.23) niet meer gehandhaafd. Daarmee komt ook ten aanzien van hem vast te staan dat sprake is van een onrechtmatige daad door middel van een heimelijke betalingsconstructie op basis van valse facturen.
4.23.
[gedaagde 1] voert nog wel het verweer dat hem het onrechtmatige handelen wat betreft de periode voor zijn inschrijving als bestuurder van FMS op 20 februari 2018, niet kan worden toegerekend.
4.24.
Dit verweer slaagt. Het is aan het Havenbedrijf als partij die zich op het rechtsgevolg van onrechtmatig handelen beroept, om concrete feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen, waaruit volgt dat [gedaagde 1] ook het onrechtmatige handelen voor wat betreft de periode voorafgaande aan zijn bestuurdersschap kan worden toegerekend. Dit heeft het Havenbedrijf onvoldoende gedaan. Concreet heeft het Havenbedrijf slechts erop gewezen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bekenden van elkaar waren en dat [gedaagde 1] ook van het bestaan van FMS afwist. Dit is, zonder nadere toelichting, onvoldoende om het onrechtmatige handelen (van [gedaagde 2] en [naam 1] via FMS) voor de hele periode aan [gedaagde 1] toe te rekenen. Daarnaast heeft het Havenbedrijf nog betoogd dat [gedaagde 1] heeft verklaard
dathij voordelen heeft genoten, maar niet
wanneer,en dat het om die reden aan hem is om aan te tonen dat dit niet (ook) in de periode voorafgaand aan zijn bestuurdersschap is geweest. Hiermee miskent het Havenbedrijf dat, zoals hiervoor is vooropgesteld, op haar de stelplicht en bewijslast rust, ook ten aanzien van specifiek [gedaagde 1] .
conclusie ten aanzien van [gedaagde 1]
4.25.
De slotsom is dan ook dat de stelling dat [gedaagde 1] , samen met [naam 1] en [gedaagde 2] , bij een valselijke betalingsconstructie betrokken is geweest waardoor het Havenbedrijf is benadeeld, komt vast te staan. Hoewel gepleegd samen met [naam 1] en [gedaagde 2] , levert het handelen waar [gedaagde 1] verantwoordelijk is, te weten de verzending van valse facturen en het pinnen van geld, op zichzelf reeds een onrechtmatige daad op en komt de rechtbank niet toe aan het - impliciet subsidiair - gevorderde plegen in groepsverband. Op grond hiervan ligt de gevorderde verklaring dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Havenbedrijf, voor toewijzing gereed, met dien verstande dat slechts het onrechtmatig handelen gedurende zijn bestuurdersschap aan hem kan worden toegerekend. Onbetwist is dat de schade die hier het gevolg van is bestaat uit de ten onrechte door het Havenbedrijf aan FMS betaalde factuur van 22 februari 2018 van € 108.900,-. Dat [gedaagde 1] de factuur niet zelf heeft verzonden kan hem gezien zijn positie als bestuurder en de door hem erkende wetenschap van het feit
datde factuur werd verstuurd niet baten.
4.26.
Ook [gedaagde 2] kan dit onrechtmatig handelen worden toegerekend en [gedaagde 1] c.s. zijn daarmee mede (hoofdelijk) aansprakelijk voor deze schade en zullen worden veroordeeld tot betaling daarvan. [gedaagde 1] heeft aanvankelijk nog wel causaliteits- en relativiteitsverweren gevoerd, maar heeft deze verweren na zijn afgelegde verklaring niet langer gehandhaafd.
4.27.
[gedaagde 1] heeft de over de schade gevorderde rente betwist op de grond dat hij door de late uitbreiding van de dagvaarding met producties en aanvullingen, niet eerder heeft kunnen reageren op de vorderingen. De rechtbank gaat hieraan voorbij omdat de vorderingen in de aansprakelijkstelling en de dagvaarding reeds zijn omschreven en [gedaagde 1] dus zich vanaf die momenten daartegen heeft kunnen verweren. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen als gevorderd.
matiging
4.28.
Ingevolge artikel 6:109 lid 1 BW kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen, indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. In dit geval is vastgesteld dat [gedaagde 2] opzettelijk significante schade heeft toegebracht aan het Havenbedrijf. Hetzelfde geldt voor [gedaagde 1] , zij het dat de schade als gevolg van zijn handelen lager is. Hierop zijn hun respectieve verplichtingen tot schadevergoeding gebaseerd. Gelet op de ernst van hun respectieve gedragingen, waarbij opzet een rol heeft gespeeld, ziet de rechtbank, ondanks de hoogte van de toegewezen bedragen, geen aanleiding voor matiging.
4.29.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (onderzoekskosten KMPG)
4.30.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de onderzoekskosten wordt als volgt overwogen.
4.31.
Het Havenbedrijf heeft haar vordering met betrekking tot de onderzoekskosten verminderd en ter onderbouwing van deze verminderde vordering een drietal facturen en onderliggende specificaties van de door KPMG verrichte werkzaamheden overgelegd. Per factuur heeft zij ook een betalingsbevestiging overgelegd. De werkzaamheden werden volgens het Havenbedrijf steeds verricht door diverse KPMG-medewerkers, met uiteenlopende functies variërend van consultants en managers tot directors en partners, met eveneens uiteenlopende uurtarieven.
4.32.
Vaststaat dat het Havenbedrijf KPMG heeft ingeschakeld om de door haar geleden schade vast te stellen en in kaart te brengen wie voor die schade aansprakelijk is/zijn.
Uitgangspunt is dat op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW deze kosten, waaronder expertisekosten, als vermogensschade voor rekening van de aansprakelijke partij kunnen worden gebracht, mits voldaan is aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Die toets houdt in dat buitengerechtelijke werkzaamheden slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk was deze te verrichten én de ter zake gevorderde kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn. De rechtbank volgt het Havenbedrijf in haar standpunt dat het voor haar noodzakelijk was om een extern bureau, in dit geval KPMG, in te schakelen voor het onderzoek. Zij heeft voldoende gemotiveerd waarom zij zich daartoe genoodzaakt achtte. Van haar hoefde niet verwacht te worden dat zij haar eigen medewerkers of haar advocaten een dergelijk onderzoek zou laten uitvoeren in plaats van een extern onderzoeksbureau. Mede gelet op de aanzienlijke hoogte van de schade (bijna een half miljoen euro) acht de rechtbank het redelijk dat het Havenbedrijf een uitvoerig, zorgvuldig en gedegen onderzoek verlangde naar de financiële onregelmatigheden. Zij heeft er redelijkerwijs toe mogen besluiten specialisten/ professionele forensisch onderzoekers dit onderzoek te laten verrichten in plaats van niet-specialisten op het gebied van fraudeonderzoek.
4.33.
Desalniettemin is naar het oordeel van de rechtbank, mede in het licht van het verweer van zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] bezien, onvoldoende gebleken dat de onderzoekskosten die door KPMG bij het Havenbedrijf in rekening zijn gebracht qua omvang redelijk zijn. Hiertoe wordt overwogen dat KPMG ook gebruik heeft kunnen maken van onderzoeksresultaten die haar door het openbaar ministerie ter beschikking zijn gesteld. Daarnaast geldt dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, de onderzoekskosten qua omvang in een zekere, redelijke verhouding moeten blijven staan tot de hoogte van de schade. Dat is hier ten aanzien van de schade waar [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 1] voor aansprakelijk zijn, vanaf een bepaald bedrag niet meer het geval. Daarom oordeelt de rechtbank, alles in samenhang bezien, dat de onderzoekskosten in het geval van [gedaagde 2] qua omvang redelijk zijn tot een bedrag van € 200.000,- en in geval van [gedaagde 1] tot een bedrag van € 100.000,-. Omdat de facturen niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen wordt voor toewijzing van de - op zichzelf niet betwiste - rente aangesloten bij de vervaldatum van de laatste factuur, te weten 10 januari 2019 omdat hiermee het totaalbedrag is komen vast te staan.
buitengerechtelijke incassokosten
4.34.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, waartegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] elk verweer hebben gevoerd, wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW komen voor vergoeding mede in aanmerking redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Gezien de grondslag van de verbintenis tot betaling van de hoofdsom zal de rechtbank de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Dit betekent dat tevens dient te worden beoordeeld of de kosten betrekking hebben op andere (buitengerechtelijke) verrichtingen dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De rechtbank is van oordeel dat dat hier niet het geval is. Er is weliswaar gecorrespondeerd tussen (de gemachtigden van) partijen, maar deze correspondentie ging naast de enkele aansprakelijkstelling zelf over de vraag of wellicht toch werkzaamheden waren verricht, maar niet over voldoening buiten rechte. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt dan ook afgewezen.
proceskosten
4.35.
Bij deze uitkomst van de procedure worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proces- en nakosten aan de zijde van het Havenbedrijf. Ook de beslagkosten zijn toewijsbaar. De proceskosten inclusief de beslagkosten worden, op basis van de toegewezen som, als volgt begroot. Het ten aanzien van [gedaagde 1] toegewezen bedrag leidt tot een lager bedrag aan salaris gemachtigde. Voor dat deel van het salaris kunnen [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld. Voor het hogere, niet overlappende deel aan salaris gemachtigde wordt alleen [gedaagde 2] veroordeeld.
[gedaagde 1] c.s.
- griffierecht € 1.442,00
- salaris gemachtigde
€ 6.005,00(2,5 x tarief VI € 2.402,-)
totaal € 7.447,00
[gedaagde 2]
- explootkosten: € 99,91
- salaris gemachtigde € 7.747,50 (2,5 x tarief VII € 3.099,-)
- overlappende salaris - € 6.005,00
- beslagkosten
€ 965,04
totaal € 2.807,45
[gedaagde 1]
- explootkosten € 99,91
- beslagkosten
€ 971,06
Totaal € 1.070,97
4.36.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens het Havenbedrijf,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] c.s. jegens het Havenbedrijf hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een deel van de schade die het Havenbedrijf hierdoor heeft geleden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling aan het Havenbedrijf van € 108.900,- (ter zake een ten onrechte aan FMS betaalde factuur), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 augustus 2018,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan het Havenbedrijf van € 348.419,50 (ter zake ten onrechte aan FMS betaalde facturen), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 augustus 2018,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling aan het Havenbedrijf van € 100.000,- (ter zake de onderzoekskosten KPMG), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2019,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan het Havenbedrijf van € 100.000,- (ter zake de onderzoekskosten KPMG), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2019,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van het Havenbedrijf begroot op € 7.447,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der voldoening,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de kant van het Havenbedrijf begroot op € 1.070,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der voldoening,
5.9.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de kant van het Havenbedrijf begroot op € 2.807,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der voldoening,
5.10.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.11.
veroordeelt [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.12.
verklaart het vonnis tot zover, behoudens de beslissingen in 5.1 en 5.2, uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vrugt, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2019.