In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amsterdams vastgoedbedrijf en de gemeente Amsterdam. Het vastgoedbedrijf, vertegenwoordigd door mr. J.P. Groen, had bezwaar gemaakt tegen drie bestuurlijke boetes van elk € 6.000,- die door de gemeente waren opgelegd. Deze boetes waren het gevolg van het omzetten van drie zelfstandige woningen in onzelfstandige woonruimten zonder de vereiste vergunningen. De primaire besluiten tot het opleggen van de boetes waren genomen op 3 en 9 augustus 2018, en het bestreden besluit dat de bezwaren ongegrond verklaarde, dateerde van 30 november 2018.
De voorzieningenrechter heeft op 1 februari 2019 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker aanwezig was met een waarnemer, mr. J.J. Kunst. De gemeente werd vertegenwoordigd door mr. drs. G. Loose. De rechter oordeelde dat de overtredingen van de Huisvestingswet vaststonden, maar dat verzoeker aanvoerde dat er ten tijde van de overtredingen zicht op legalisatie bestond. Dit werd echter niet als voldoende argument gezien om de boetes niet op te leggen, aangezien de overtredingen al waren begaan en de legalisatie niet retroactief effect had.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de boetes terecht waren opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor verdere maatregelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.