ECLI:NL:RBAMS:2019:7835

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1992
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling Ziektewet-uitkering na ontslag door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds 1996 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had een Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) aangevraagd. De verweerder had echter besloten om deze uitkering niet uit te betalen, omdat eiser na zijn ziekmelding zelf ontslag had genomen. Dit besluit werd door de eiser bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van niet-uitbetaling terecht was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat eiser door zijn eigen handelen, namelijk het nemen van ontslag, niet in aanmerking kwam voor de ZW-uitkering. Eiser had aangevoerd dat hij ziek was en recht had op de uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet kon profiteren van de ZW-uitkering omdat hij zelf verantwoordelijk was voor zijn ontslag. De rechtbank concludeerde dat de verweerder op goede gronden had gehandeld en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers en de gevolgen van hun beslissingen met betrekking tot hun dienstverband.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A. van Heijningen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] )

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de maatregel is genomen om de Ziektewet-uitkering (hierna: ZW-uitkering) van eiser niet uit te betalen.
Bij besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is 80-100% arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt sinds 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser heeft vanaf
11 juni 2017 werkzaamheden verricht bij een [soort werkzaamheden] in Amsterdam. Op
3 januari 2019 heeft verweerder een melding ontvangen dat eiser per 1 oktober 2018 ziek is. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft verweerder aan de werkgever de formulieren
aanvullende informatie bij aanvraag ZW-uitkering bij einde dienstverband
en het formulier
Opgaaf reden niet nakomen van uw verplichtingtoegezonden. De werkgever heeft op 11 januari 2019 in laatstgenoemd formulier geschreven dat eiser zelf per
31 december 2019 ontslag heeft genomen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de maatregel opgelegd omdat eiser na zijn ziekmelding ontslag heeft genomen. Eiser doet onnodig een beroep op een ZW-uitkering want indien eiser geen ontslag had genomen, had eiser nog loon ontvangen van zijn werkgever. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Nu eiser door zijn ziekmelding tijdens dienstverband in aanmerking komt voor een
ZW-uitkering, komt zijn WAO-uitkering niet tot uitbetaling.
Standpunt eiser
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij ziek is en in dat kader een aanspraak moet kunnen maken op een ZW-uitkering. Eiser zou niet moeten boeten voor onjuiste beslissingen. Ter zitting voert eiser aan dat het ontslag zijn inziens met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. Op grond van het tweede lid wordt een maatregel als bedoeld in het eerste lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit socicalezekerheidswetten (Maatregelenbesluit), is bepaald dat de hoogte en de duur van een maatregel een blijvende gehele weigering van de uitkering is, bij verplichtingen uit de vierde categorie, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit is een verplichting van de vierde categorie het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas, de eigenricisodrager of het Toeslagenfonds benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid, van de WW, 45, eerste lid, onder j, van de ZW en 13, eerste lid, van de IOW.
Beoordeling door de rechtbank
6. In geschil is of verweerder op goede gronden de maatregel van het niet uitbetalen van eisers ZW‑uitkering heeft genomen.
7. Van belang daarbij is of eiser zelf ontslag heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van de verklaring van de werkgever op
11 januari 2019 dat eiser zelf ontslag heeft genomen. Eiser heeft daartegen geen consistente verklaring afgelegd. Immers, heeft eiser in bezwaar gesteld dat hij geen ontslag heeft genomen. In het beroepschrift is aangevoerd dat eiser “kennelijk niet de juiste beslissingen heeft genomen.” Tijdens de behandeling ter zitting heeft eiser onder meer aangevoerd dat hij de werkgever heeft ge-sms’t over de mogelijkheid van ontslag met wederzijds goedvinden.
Bovendien is voor de rechtbank voor het waarderen van de bewijskracht van de verklaring van de werkgever van belang, de mededeling door de werkgever van een voornemen van eiser om een reis naar Thailand te maken. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij op
9 januari 2019 naar Thailand is gereisd.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de behandeld psychiater hem heeft geadviseerd om eventueel op vakantie te gaan naar een zonnige bestemming, omdat zonlicht de depressiviteit van eiser reduceert. Eiser heeft een verklaring van zijn psychiater overgelegd. Voor zover eiser heeft beoogd een beroep te doen op het ontbreken van verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep niet slaagt. In de verklaring heeft de behandeld psychiater meegedeeld dat eisers voornemen om op reis te gaan niet op basis van toestemming of advies van de behandelaar tot stand is gekomen.
9. De rechtbank overweegt ten slotte dat het eiser te prijzen is dat hij ondanks zijn arbeidsongeschiktheid probeert te werken. Nu eiser een dienstverband met een werkgever is aangegaan, herleven ook voor eiser alle plichten die werknemerschap met zich meebrengen.

Conclusie

10. Het voorgaande brengt met zich mee dat het beroep niet slaagt.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.