ECLI:NL:RBAMS:2019:7801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
13/654173-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van harddrugs, voorbereidingshandelingen en witwassen in het kader van internationale drugshandel

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft het onderzoek 13Fraxinus, waarin de verdachte is beschuldigd van het voorhanden hebben van harddrugs, voorbereidingshandelingen en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een langere periode betrokken was bij de (internationale) handel in harddrugs, zowel in- als uitvoer. Tijdens de zittingen op 17 en 18 september 2019 is het bewijs gepresenteerd, waaronder tapgesprekken en observaties, die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel aantonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op 8 november 2018 in Amsterdam een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en methamfetamine voorhanden had, evenals versnijdingsmiddelen en een auto die vermoedelijk uit criminele activiteiten was gefinancierd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen voorwerpen, waaronder geld en telefoons, uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654173-18 (Promis)
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 september en 18 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. S.M. Hoogerheide en G. Dankers (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D. Bektesevic naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 8 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer)
- 487 gram + 38,2 gram + 9,81 gram + 895 gram + 201 gram + 0,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of 0,79 gram van een materiaal bevattende methamfetamine (p. H002-H003), zijnde de op het adres [adres 1] aangetroffen middelen, en/of
- een of meerdere (grote) hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder vermoedelijk een of meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel als vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I;
en/of
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 8 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt of verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 487 gram + 38,2 gram + 9,81 gram + 895 gram + 201 gram + 0,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of 0,79 gram van een materiaal bevattende methamfetamine (p. H002-H003), zijnde de op het adres [adres 1] aangetroffen middelen, en/of
- een of meerdere (grote) hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder vermoedelijk een of meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel als vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 8 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- meerdere telefoons en/of
- 28,8 gram van een materiaal bevattende paracetamol en coffeïne en/of 13,2 gram + 189 gram + 65,7 gram + 2860 gram van een materiaal bevattende fenacetine en/of 121 gram van een materiaal bevattende levamisol, althans een of meerdere hoeveelheden van versnijdingsmiddelen van cocaïne,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 8 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere voorwerp(en), te weten
- een Volvo met een nieuwwaarde tussen EUR 8.000 en EUR 10.000
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Het opsporingsonderzoek 13Fraxinus is gestart naar aanleiding van een afschermproces-verbaal van 30 augustus 2019 uit het onderzoek 13Zomergem. In het kader van het onderzoek 13Fraxinus naar internationale handel in verdovende middelen door West-Afrikaanse criminele netwerken in Amsterdam Zuid-Oost zijn op 8 november 2018 meerdere verdachten aangehouden, waaronder verdachte (hierna: [verdachte] ) en twee medeverdachten te weten:
  • [medeverdachte 1] (parketnummer 13/654174-18) (hierna: [medeverdachte 1] )
  • [medeverdachte 2] (parketnummer 13/654175-18) (hierna: [medeverdachte 2] )
De zaken van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn door de rechtbank gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 kan allereerst het op 8 november 2018 voorhanden hebben van de drugs in de oranje Albert Heijn tas bewezen worden. [medeverdachte 1] brengt deze tas, [verdachte] neemt hem in ontvangst en [medeverdachte 2] komt hem ophalen. In de oranje Albert Heijn tas is cocaïne aangetroffen. De verdachten hebben, blijkens de tapgesprekken, alle drie beschikkingsmacht over de tas met inhoud. Dat er sprake is van (verlengde) uitvoer van deze goederen kan in onderlinge samenhang worden geconcludeerd uit de gesprekken tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Zij zijn te linken aan internationale handel in drugs, de goederen aangetroffen in de woning van [verdachte] , de netten aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1] ( [adres 2] ) en de goederen aangetroffen in de woning aan de [adres 3] , waar [medeverdachte 2] staat ingeschreven. De samenwerking beperkt zich niet tot 8 november 2018 maar is al veel langer gaande. Uit de telefoongesprekken wordt duidelijk dat verdachten zich bezighouden met internationale drugshandel en hierbij zowel onderling samenwerken/handelen als met anderen.
De voorbereidingshandelingen ten laste gelegd onder feit 2 kunnen eveneens worden bewezen. Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen is uit onderzoek gebleken dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met de handel in verdovende middelen. Van legale inkomsten is niet gebleken. Uit de tapgesprekken volgt dat [verdachte] zelf de Volvo heeft gekocht. Bewezen kan worden dat hij de Volvo voorhanden heeft gehad, gefinancierd uit eigen misdrijf verkregen geld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotitie bepleit dat [verdachte] van de in/uitvoer van drugs en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren vrijgesproken dient te worden. Ten aanzien van de drugs en versnijdingsmiddelen aangetroffen in de woning aan [adres 1] refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover dat ziet op het aanwezig hebben ervan. De raadsman heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de ten laste gelegde periode merkt de raadsman opdat deze dient te worden ingekort. De eerste tapgesprekken in het dossier zijn uit medio september 2018. [verdachte] dient daarom te worden vrijgesproken van de periode 2 juli 2018 tot en met 13 september 2018. Met betrekking tot de interpretatie van de gesprekken gevoerd in versluierde taal stelt de raadsman dat terughoudendheid is geboden bij het trekken van conclusies. Als de rechtbank al zou aannemen dat er sprake is van versluierd taalgebruik, en dat het gaat om illegale smokkel, dan is nergens uit af te leiden dat dit zou gaan om de smokkel of handel in harddrugs. De gesprekken lijken namelijk te gaan over het wisselen van geld en over wisselkoersen. Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan in- en uitvoer van zogenoemde lijst 1 stoffen. Er is niet gebleken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de Albert Heijn tas die [medeverdachte 1] op 8 november 2018 heeft gebracht, cocaïne bevatte. De FO-uitslag van de Albert Heijn tas op het aanrecht is negatief. Daarom dient vrijspraak te volgen van feit 1, voor zover dat niet ziet op het aanwezig hebben. Tot slot dient [verdachte] te worden vrijgesproken van witwassen onder feit 3 ten laste gelegd, nu hij een verifieerbare verklaring heeft afgelegd en deze verklaring voldoet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt. Het enkele feit dat iemand bankiert zonder vergunning, maakt niet dat sprake is van witwassen. Dat het geld een legale herkomst had, kan niet worden uitgesloten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het onderzoek 13Fraxinus richtte zich in eerste instantie op [verdachte] . Uit onderzoek komt naar voren dat [verdachte] gebruikt maakt van (onder andere) het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en later, van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Vanaf 12 september 2018 worden de telefoongesprekken van [verdachte] opgenomen en afgeluisterd. Ook vinden er verschillende observaties plaats. Naar aanleiding van de tapgesprekken en observaties komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beeld. Uit onderzoek naar de telefoonnummers blijkt dat [medeverdachte 1] gebruik maakt van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en [medeverdachte 2] van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Uit de observaties komt verder naar voren dat [verdachte] rijdt in een Volvo V40 met kenteken [kenteken] en dat hij verblijft respectievelijk de beschikking heeft over de woningen [adres 4] en [adres 1] te [plaats] .
Uit de tapgesprekken van 7 november 2018 tussen de telefoonnummers * [nummer] , * [nummer] en * [nummer] , in gebruik bij [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , volgt dat zij een afspraak maken voor de volgende dag, 8 november 2018. Deze gesprekken zijn aanleiding om op 8 november 2018 een observatie te starten in de omgeving van [adres 4] / [adres 1] . Gezien wordt dat [medeverdachte 1] in de richting van deze flat loopt met een oranje plastic tas in zijn hand. Naar aanleiding van de observatie en de live beluisterde telefoongesprekken wordt [medeverdachte 1] , nadat hij de torenflat heeft verlaten en wegrijdt, aangehouden. Kort daarop wordt binnengetreden in de woning [adres 1] . Daar is [verdachte] aangehouden. Na zijn aanhouding wordt hij op zijn telefoon * [nummer] gebeld door * [nummer] en verschijnt er een man, [medeverdachte 2] , bij het bellenbord van [adres 1] toren [nummer] . Ook hij wordt aangehouden.
In de woningen [adres 4] en [adres 1] en de woningen waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stonden ingeschreven, respectievelijk [adres 2] en [adres 3] hebben diezelfde dag nog doorzoekingen plaatsgevonden. Hierbij zijn onder andere (lijst I) verdovende middelen, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmateriaal en een vuurwapen aangetroffen. Tevens zijn in de woning aan de [adres 3] zes andere verdachten aangehouden.
Ten aanzien van feit 1:
[adres 4] en [adres 1]
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] verbleef in de woning aan het adres [adres 4] en dat hij ook gebruik maakte van de woning aan het adres [adres 1] .
Uit vaste rechtspraak volgt dat er vanuit kan worden gegaan dat een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als een verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij op 8 november 2018 op bezoek was bij een vriend op het adres [adres 1] maar heeft niet willen aangeven wie die vriend zou zijn. De verklaring van [verdachte] strookt niet met het feit dat alleen hij in deze woning is aangetroffen door de politie en dat hij in het bezit was van een bewonerstag van deze woning. Bovendien komt in een tapgesprek waaraan [verdachte] deelneemt naar voren dat hij over twee woningen beschikt. Een als werkruimte en een om te wonen. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] over beide woningen beschikte en daarom wordt de ter zitting afgelegde verklaring van [verdachte] terzijde geschoven.
Conclusie
In de woning [adres 1] zijn verdovende middelen aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het ging om (487 gram + 38,2 gram + 9,81 gram + 895 gram + 201 gram + 0,10 gram van een materiaal bevattende) cocaïne en 0,79 gram (van een materiaal bevattende methamfetamine). [verdachte] heeft hierover de beschikking gehad op 8 november 2018. De rechtbank kan niet vaststellen op welk moment deze drugs in de woning zijn gebracht en acht daarom alleen het aanwezig hebben van de middelen op deze dag, te weten 8 november 2018, bewezen. Van medeplegen van het aanwezig hebben van de drugs is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu van een nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken.
Versluierd taalgebruik
Het dossier bevat vanaf 13 september 2018 een grote hoeveelheid tapgesprekken tussen de telefoonnummers * [nummer] en * [nummer] , beide in gebruik bij [verdachte] , het telefoonnummer * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] en het telefoonnummer * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 2] . In totaal vinden er vanaf 28 september 2018 337 tapregistraties plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en 286 tapregistraties tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . In de gesprekken worden onder andere de volgende termen gebruikt; hoeveel vingers, ding, losse, preparen, gekookt, slechte kwaliteit, met geur, 27, 28, 33, hoe hoger de prijs des te beter de kwaliteit is, vier hoeken, 1 brood, reizigers en blokken. Ook wordt gesproken over transport/handel naar Eliza, Switz en Italo. Daarnaast bevat het dossier gesprekken tussen [verdachte] en verdachten uit andere onderzoeken, waaronder 13Zomergem, en met [naam 1] . Laatstgenoemde is op 16 april 2019 door de rechtbank Amsterdam onder meer veroordeeld voor de invoer van cocaïne in Nederland op 8 oktober 2018 ((13/654160/18 en 13/659003/19).
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van onderschepte gesprekken niettemin worden geduid als betrekking hebbende op drugs vermeld op lijst I bij de Opiumwet, bij de bewijslevering de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht. Het risico op een verkeerd begrip is immers aanwezig als de betekenis van het gesproken en geschreven woord moet worden uitgelegd en geïnterpreteerd. De rechtbank heeft daarom na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van – in het onderhavige geval – telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
De rechtbank kan met inachtneming van het voorgaande, ook wanneer deze afgeluisterde gesprekken met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld, tot geen andere conclusie komen dan dat in de gesprekken op versluierde wijze over drugs, mede gelet op de prijzen in het bijzonder cocaïne, is gesproken en over de (internationale) handel daarin.
De rechtbank weegt hierbij mee dat er ook daadwerkelijk op het adres [adres 1] , over welke woning [verdachte] de beschikking had, harddrugs en versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. De omstandigheid dat [verdachte] over geld beschikt terwijl er geen enkele legale inkomsten zijn en dat hij naast [adres 1] nog over een andere woning beschikt, zijn daarbij eveneens ondersteunend voor het oordeel dat hij zich bezighield met (internationale) drugshandel.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in de oranje Albert Heijn tas, welke door [medeverdachte 1] aan [verdachte] is afgegeven op 8 november 2018, ook daadwerkelijk cocaïne zat. Dit komt omdat er verwarring is over de plaats waar de tas in de woning is aangetroffen, de goednummers en de resultaten van het onderzoek naar de items. Het aanvullend proces-verbaal van 18 september 2019 met betrekking tot het goednummer 5659171 en de inhoud van de oranje Albert Heijn tas en de plastic tas onder de wasbak, neemt deze verwarring niet weg. Het dossier bevat op dit punt tegenstrijdigheden. Daar komt bij dat de termen ‘gele brokjes’, ‘gele vlokken’ en ‘creme brokjes’ de verwarring in deze vergroten. De omstandigheid dat niet is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] op de bewuste dag daadwerkelijk cocaïne heeft afgeleverd aan [verdachte] brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat de inhoud van de tapgesprekken anders begrepen moeten worden. Dit speelt een rol bij de beoordeling van de vraag of er bewijs is voor ‘hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I’.
De rechtbank gaat er van uit dat het wel de bedoeling was dat er een drugsdeal op 8 november 2018 plaats zou hebben. In de periode 28 september 2018 tot 8 november 2018 zijn er tussen het telefoonnummer * [nummer] van [verdachte] en het nummer * [nummer] van [medeverdachte 1] 330 tapgesprekken. De rechtbank deelt de analyse dat dit drugs gerelateerde gesprekken waren en acht aannemelijk dat daarbij * [nummer] de verkoper en * [nummer] de koper is. Ook al is over 8 november 2018 niet komen vast te staan dat [medeverdachte 1] cocaïne heeft afgeleverd, de rechtbank neemt wel aan dat als hij in de hiervoor genoemde periode ‘nepdrugs’ zou hebben geleverd, dit besproken zou zijn tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . Bovendien lijkt het niet aannemelijk dat er dan nog een afspraak zou zijn gemaakt voor 8 november 2018. Op basis van de tapgesprekken gaat de rechtbank er bovendien wel van uit dat de afspraak tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] was dat [medeverdachte 1] cocaïne en ongeveer 200 gram van ‘iets geels ‘ zou leveren aan [verdachte] . Uit de tapgesprekken volgt ook dat de levering van [medeverdachte 1] door [medeverdachte 2] zou worden opgehaald.
Tot slot heeft de rechtbank bij haar oordeelsvorming betrokken dat [verdachte] van meet af aan geen verklaring heeft willen afleggen over de inhoud van tapgesprekken, terwijl het in de gesprekken gebezigde taalgebruik vraagt om een uitleg. Dat [verdachte] desondanks ervoor kiest te zwijgen, kan naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad meewegen voor de overtuiging op grond van het bewijs.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bewezen acht dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met de in- en uitvoer van verdovende middelen vermeld op lijst 1 van de Opiumwet. De rechtbank kan echter niet vaststellen om welke hoeveelheden en wat voor drugs het precies gaat en komt daarom tot een bewezenverklaring van ‘een hoeveelheid middelen vermeld op lijst 1 van de Opiumwet’.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen voor zover het de in- en uitvoer van hoeveelheden middelen vermeld op lijst 1 behorende bij de Opiumwet betreft.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard van het feit en de inhoud van de tapgesprekken volgt dat er sprake is van het voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voor wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt aan de hand van de tapgesprekken vast dat de periode waarin de strafbare feiten zijn begaan een kortere periode betreft dan de ten laste gelegde periode. De eerste tapgesprekken waarin drugsgelateerde zaken worden besproken dateren van 13 september 2018. De rechtbank gaat daarom, voor dit onderdeel van de tenlastelegging, uit van een pleegperiode van 13 september 2018 tot en met 8 november 2018.
Ten aanzien van feit 2:
Zoals hiervoor reeds is overwogen verbleef verdachte [verdachte] in de woning aan het adres [adres 4] en had hij ook de beschikking over de woning aan het adres [adres 1] . Tijdens de doorzoekingen op de adressen [adres 4] en [adres 1] zijn onder andere verschillende mobiele telefoons, waaronder de telefoons met de telefoonnummers eindigend op * [nummer] en * [nummer] , en een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen van met name cocaïne aangetroffen. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het aantreffen van deze telefoons, waarmee veelvuldig gesprekken zijn gevoerd gerelateerd aan de handel in drugs, en de versnijdingsmiddelen niet anders kan worden uitgelegd dan dat deze bestemd waren voor het voorbereiden van Opiumwetdelicten. Dit feit is daarmee bewezen.
Nu de telefoons en versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen in de woningen waarover [verdachte] de beschikking had en niet bekend is dat nog andere personen de beschikking over die woningen hadden, zal hij worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van feit 3:
Het derde feit betreft de Volvo die [verdachte] tijdens het onderzoek, in ieder geval op 26, 27 september 2018 en 4 oktober 2018, in gebruik had. Na bevraging van het rijksdienst voor het wegverkeer bleek dat de Volvo V40 voorzien van kenteken [kenteken] op 24 september 2018 op naam is gesteld van een vrouw genaamd [naam vrouw] geboren te [geboorteplaats] . Gebleken is dat zij geen rijbewijs heeft van enige categorie.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat wanneer geen direct bewijs voor inkomsten uit strafbare feiten aanwezig is, witwassen bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Allereerst zal vastgesteld moeten worden of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de vermogensbestanddelen. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, mede een rol. Zodra het door een verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van de vermogensbestanddelen. Uit de resultaten van dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt in dit kader het volgende. Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met handel in verdovende middelen. Van legale inkomsten is niet gebleken. Deze omstandigheden in combinatie met het aankoopbedrag van de auto zijn van dien aard dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is. Daartoe is redengevend dat het een feit van algemene bekendheid is dat de handel in drugs veel geld oplevert. Gelet hierop mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van deze bedragen. [verdachte] heeft eerst ter zitting verklaard dat hij geld verdient met
“underground banking”. Hij verklaart dat hij commissie ontvangt over geld dat hij in opdracht van andere mensen overmaakt. [verdachte] heeft deze verklaring verder niet onderbouwd en bij doorvragen door de rechtbank heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaring niet voldoende concreet en verifieerbaar is en dat het om die reden niet anders kan zijn dan dat het geld voor aankoop van de Volvo uit eigen misdrijf, namelijk drugshandel, afkomstig.
[verdachte] heeft zich aldus schuldig gemaakt aan witwassen.
Pleegperiode
Nu de Volvo op 24 september 2018 op naam is gesteld van [naam vrouw] en uit de tapgesprekken volgt dat [verdachte] op 21 en 22 september 2018 voornemens was om een Volvo te kopen, is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode vastgesteld dient te worden op 24 september 2018 (het moment van tenaamstelling) tot en met 8 november 2019.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat voor medeplegen in dit geval geen bewijs is. [verdachte] zal van dat onderdeel dan ook worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
1.
in de periode van 13 september 2018 tot en met 8 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
- hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
op 8 november 2018 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 487 gram + 38,2 gram + 9,81 gram + 895 gram + 201 gram + 0,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 0,79 gram van een materiaal bevattende methamfetamine (p. H002-H003), zijnde de op het adres [adres 1] aangetroffen middelen;
2.
op 8 november 2018 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, en binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en een ander middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden,
- meerdere telefoons en
- 28,8 gram van een materiaal bevattende paracetamol en coffeïne en 13,2 gram + 189 gram + 65,7 gram + 2860 gram van een materiaal bevattende fenacetine en 121 gram van een materiaal bevattende levamisol,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
in de periode van 24 september 2018 tot en met 8 november 2018 in Nederland, een voorwerp, te weten
- een Volvo met een nieuwwaarde tussen EUR 8.000 en EUR 10.000
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk middellijk afkomstig
was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt voor het voorhanden hebben van cocaïne, voorbereidingshandelingen en witwassen, op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf langer dan zeven maanden, de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft gezeten, niet redelijk is.
Voor het geval de rechtbank een langere straf oplegt dan de maanden die [verdachte] al heeft gezeten, verzoekt de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen, subsidiair de schorsing door te laten lopen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft op 8 november 2018 een hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad. Bovendien heeft hij zich samen met anderen gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan de (internationale) handel in harddrugs. De rechtbank kan niet vaststellen om welke hoeveelheden harddrugs het concreet ging, maar gelet op de genoemde prijzen, de hoeveelheid gesprekken en de frequentie van de gesprekken die nagenoeg over niets anders gingen dan (internationale) drugshandel, stelt de rechtbank wel vast dat het om substantiële hoeveelheden moet zijn gegaan. Ook was [verdachte] bezig met voorbereidingshandelingen die zien op de handel in harddrugs. Er is bewezen dat [verdachte] ruim 3 kilo aan versnijdingsmiddelen in zijn woning had op 8 november 2018 en ook dat wijst op substantiële handel. De rechtbank leidt uit de tapgesprekken verder af dat [verdachte] een sturende rol had ten opzichte van een deel van de personen met wie hij de afgeluisterde gesprekken had. De (internationale) handel in harddrugs gaat veelal gepaard met andersoortige criminaliteit. Daarnaast is de verspreiding van harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid. [verdachte] heeft zich in de drugshandel begeven, kennelijk gelokt door geldelijk gewin zonder zich te bekommeren om de schade die dit soort handel in de maatschappij aanricht. Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan witwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door zich schuldig te maken aan witwassen, heeft [verdachte] eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en bijgedragen aan de risico’s voor de financiële markt. Het witwassen van crimineel geld werkt bovendien het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het strafblad van [verdachte] blijkt dat hij eenmaal eerder in Nederland voor een Opiumwetdelict is veroordeel. De rechtbank merkt hierbij op dat dit een oud feit betreft.
Van persoonlijke omstandigheden van [verdachte] die in strafmatigende zin zouden moeten worden betrokken bij de bepaling van de straf is de rechtbank niet gebleken.
De straf die aan [verdachte] wordt opgelegd zal van een zodanig gewicht moeten zijn dat de kennelijk lichtvaardig gemaakte keuze om in deze handel zijn geld te verdienen een zeer onaantrekkelijke gevolg krijgt, zowel voor [verdachte] als voor anderen die zijn voorbeeld zouden willen volgen.
Gelet op de ernst van de feiten en rekening houdende met de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die rechters in soortgelijke zaken doorgaans opleggen, acht, de rechtbank de eis van de officier van justitie redelijk, ook al acht de rechtbank minder bewezen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend.
De voorlopige hechtenis van [verdachte] was tot aan de uitspraak geschorst, zodat hij in vrijheid het oordeel van de rechtbank in deze zaak af kon wachten. Dat oordeel is er nu. In de ernst van de bewezen feiten en de groot geachte kans op recidive ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel de schorsing te laten doorlopen zoals door de raadsman is verzocht. De ernstige bezwaren en de gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank onverkort aanwezig.

8.Beslag

Onder [verdachte] zijn blijkens de beslaglijst de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Geld Euro €10.690,- (5659595)
Geld Euro €510,- (5659950)
Geld Buitenlands, 100 Zwitserse Frank; €82,82 (5659950)
Computer Apple (5659511)
Paspoort (5659534)
Document; 5659556
USB-stick, memorykaart KINGSTON (5659600)
Zaktelefoon ALCATEL (5659604)
Zaktelefoon SAMSUNG (5659603)
Zaktelefoon NOKIA (5659605)
Zaktelefoon BLACKBERRY (5659608)
Personenauto [kenteken] VOLVO V40 2013 (5658841)
Zaktelefoon ALCATEL (5659601)
Zaktelefoon SAMSUNG (5659093)
Zaktelefoon ALCATEL (5659116)
Zaktelefoon ALCATEL (5659161)
Zaktelefoon ARCHOS (5659459)
Zaktelefoon SAMSUNG (5659417)
Zaktelefoon SAMSUNG (5659133)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het paspoort kan worden geretourneerd aan de rechthebbende en dat de voorwerpen met nummer 1 tot en met 4 en 6 tot en met 11 dienen te worden verbeurd verklaard. Ten aanzien van de overige voorwerpen met nummer 12 tot en met 19 heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het alle geldbedragen teruggeven dienen te worden aan [verdachte] omdat ten aanzien van dit geld geen witwassen ten laste is gelegd en evenmin blijkt dat de geldbedragen geheel of grotendeels door middel van of uit baten van het strafbare feit zijn verkregen. Ten aanzien van de overige voorwerpen, heeft de verdediging geen opmerkingen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verbeurdverklaring
De onder nummers 1 tot en met 4 en 6 tot en met 19 in beslag genomen en niet teruggeven voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar. De rechtbank neemt in aanmerking dat deze voorwerpen waaronder de geldbedragen aan [verdachte] toebehoren en dat met betrekking tot dan wel met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.
Retour rechthebbende
Het in beslag genomen niet teruggeven voorwerp onder de nummer 5, dat aan [verdachte] toe behoort, dient aan [verdachte] te worden geretourneerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 55, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2
-
eendaadse samenloop van
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
en van

2.

een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

ten aanzien van feit 3
-
eenvoudig witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. Geld Euro €10.690,- (5659595)
2. Geld Euro €510,- (5659950)
3. Geld Buitenlands, 100 Zwitserse Frank; €82,82 (5659950)
4. Computer Apple (5659511)
6. Document; 5659556
7. USB-stick, memorykaart KINGSTON (5659600)
8. Zaktelefoon ALCATEL (5659604)
9. Zaktelefoon SAMSUNG (5659603)
10. Zaktelefoon NOKIA (5659605)
11. Zaktelefoon BLACKBERRY (5659608)
12. Personenauto [kenteken] VOLVO V40 2013 (5658841)
13. Zaktelefoon ALCATEL (5659601)
14. Zaktelefoon SAMSUNG (5659093)
15. Zaktelefoon ALCATEL (5659116)
16. Zaktelefoon ALCATEL (5659161)
17. Zaktelefoon ARCHOS (5659459)
18. Zaktelefoon SAMSUNG (5659417)
19. Zaktelefoon SAMSUNG (5659133)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
5. Paspoort (5659534)
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2019.