4.3.Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het onderzoek 13Fraxinus richtte zich in eerste instantie op [medeverdachte 1] . Uit onderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 1] gebruikt maakt van (onder andere) het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en later, van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Vanaf 12 september 2018 worden de telefoongesprekken van [medeverdachte 1] opgenomen en afgeluisterd. Ook vinden er verschillende observaties plaats. Naar aanleiding van de tapgesprekken en observaties komen [verdachte] en [medeverdachte 2] in beeld. Uit onderzoek naar de telefoonnummers blijkt dat [verdachte] gebruik maakt van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en [medeverdachte 2] van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Uit de observaties komt verder naar voren dat [medeverdachte 1] rijdt in een Volvo V40 met kenteken [kenteken] en dat hij verblijft respectievelijk de beschikking heeft over de woningen [adres 2] en [adres 3] te [plaats] .
Uit de tapgesprekken van 7 november 2018 tussen de telefoonnummers * [nummer] , * [nummer] en * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] , volgt dat zij een afspraak maken voor de volgende dag, 8 november 2018. Deze gesprekken zijn aanleiding om op 8 november 2018 een observatie te starten in de omgeving van [adres 2] / [adres 3] . Gezien wordt dat [verdachte] in de richting van deze flat loopt met een oranje plastic tas in zijn hand. Naar aanleiding van de observatie en de live beluisterde telefoongesprekken wordt [verdachte] , nadat hij de torenflat heeft verlaten en wegrijdt, aangehouden. Kort daarop wordt binnengetreden in de woning [adres 3] . Daar is [medeverdachte 1] aangehouden. Na zijn aanhouding wordt hij op zijn telefoon * [nummer] gebeld door * [nummer] en verschijnt er een man, [medeverdachte 2] , bij het bellenbord van [adres 2] toren [nummer] . Ook hij wordt aangehouden.
In de woningen [adres 2] en [adres 3] en de woningen waar [verdachte] en [medeverdachte 2] stonden ingeschreven, respectievelijk [adres 4] en [adres 1] hebben diezelfde dag nog doorzoekingen plaatsgevonden. Hierbij zijn onder andere (lijst I) verdovende middelen, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmateriaal en een vuurwapen aangetroffen. Tevens zijn in de woning aan de [adres 1] zes andere verdachten aangehouden.
Inhoud oranje Albert Heijn tas
De rechtbank stelt in dit kader het volgende vast. [verdachte] heeft op 8 november 2018 een oranje Albert Heijn tas aan [medeverdachte 1] op het adres [adres 3] afgegeven. Vervolgens heeft [verdachte] de woning verlaten zonder deze tas en tijdens zijn aanhouding is deze tas ook niet in zijn auto aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat de oranje Albert Heijn tas die in de woning is aangetroffen door [verdachte] is afgegeven.
Bij de doorzoeking op het adres [adres 3] is een oranje Albert Heijn tas met daarin een blauwe Albert Heijn tas aangetroffen. Ook is er een andere, blauwe, Albert Heijn tas aangetroffen. De inhoud van beide tassen is onderzocht. De inhoud van de ene tas is positief getest op cocaïne en de inhoud van de andere tas heeft een negatief resultaat opgeleverd.
De rechtbank ziet zich vanwege hierna te benoemen ontstane verwarring, gesteld voor de vraag of er cocaïne zat in de op 8 november 2018 in beslag genomen oranje Albert Heijn tas, met daarin een blauwe Albert Heijn tas.
Uit zowel het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [adres 3] van 8 november 2018 (pagina E009) als het proces-verbaal van bevindingen overzicht aangetroffen drugs per woning van 12 december (pagina H002) volgt dat een Albert Heijn tas met inhoud (goednummer 5659156) is aangetroffen op het aanrecht en een andere Albert Heijn tas met inhoud (goednummer 5659171) is aangetroffen in het keukenkastje onder het aanrecht. De tas met goednummer 5659156 is negatief getest. De tas met goednummer 5659171 is positief getest, namelijk op cocaïne.
Blijkens de tekst van de processen-verbaal is de oranje tas aangetroffen in het keukenkastje onder het aanrecht maar uit de foto’s in het dossier leidt de rechtbank af dat de oranje tas op het aanrecht stond. De officier van justitie stelt zich, desgevraagd, onder verwijzing naar het aanvullend proces-verbaal van 18 september 2019 op het standpunt dat er verwarring is ontstaan doordat het goednummer 5659171 en de inhoud van de oranje Albert Heijn tas (5660008 en 5660009) op pagina H002 ten onrechte wordt toegeschreven aan de plastic tas onder de wasbak. Dit betreft volgens de officier van justitie een evidente fout.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier op dit punt zodanige tegenstrijdigheden bevat dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat in de oranje tas die [verdachte] heeft afgeleverd ook daadwerkelijk cocaïne zat. Het blijft te onduidelijk waar de oranje tas is aangetroffen.
Daar komt bij dat de termen ‘gele brokjes’, ‘gele vlokken’ en ‘crème brokjes’ de verwarring in deze vergroten. Het ter zitting overgelegde proces-verbaal van 18 september 2019 legt weliswaar uit waar volgens de politie de vergissing zit maar deze conclusie is niet (kenbaar) gebaseerd op waarnemingen van verbalisanten gedaan op 8 november 2018. De verklaring van [verdachte] ter zitting heeft in deze ook geen opheldering verschaft. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] daadwerkelijk op 8 november 2018 cocaïne aan [medeverdachte 1] heeft afgeleverd en daarom dient hij van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De omstandigheid dat de rechtbank niet bewezen acht dat [verdachte] op 8 november 2018 cocaïne heeft afgeleverd aan [medeverdachte 1] brengt niet automatisch met zich mee dat zijn betrokkenheid bij drugshandel in het geheel niet bewezen kan worden.
Versluierd taalgebruik
Het dossier bevat vanaf 13 september 2018 een grote hoeveelheid tapgesprekken tussen telefoonnummer * [nummer] van [medeverdachte 1] en telefoonnummer * [nummer] . Dit laatste nummer is, zoals door [verdachte] zelf ter zitting heeft verklaard, bij hem in gebruik. Ook zijn er tapgesprekken * [nummer] van [medeverdachte 1] en * [nummer] op 7 en 8 november 2018. In totaal vinden er vanaf 28 september 2018 337 tapregistraties plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . In de gesprekken worden onder andere de volgende termen gebruikt; hoeveel vingers, ding, losse, preparen, gekookt, slechte kwaliteit, met geur, 27, 28, 33, hoe hoger de prijs des te beter de kwaliteit is, vier hoeken, 1 brood en blokken.
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van onderschepte gesprekken niettemin worden geduid als betrekking hebbende op drugs vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet, bij de bewijslevering de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht. Het risico op een verkeerd begrip is immers aanwezig als de betekenis van het gesproken en geschreven woord moet worden uitgelegd en geïnterpreteerd. De rechtbank heeft daarom na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van – in het onderhavige geval – telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
De rechtbank kan met inachtneming van het voorgaande, ook wanneer deze afgeluisterde gesprekken met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld, tot geen andere conclusie komen dan dat in de gesprekken op versluierde wijze over drugs, mede gelet op de prijzen in het bijzonder cocaïne, is gesproken en over de handel daarin.
In de periode 28 september 2018 tot 8 november 2018 zijn er tussen het telefoonnummer * [nummer] van [medeverdachte 1] en het nummer * [nummer] van [verdachte] 330 tapgesprekken. De rechtbank deelt de analyse dat dit drugsgerelateerde gesprekken waren en acht aannemelijk dat daarbij * [nummer] de verkoper en * [nummer] de koper is. Ook al is over 8 november 2018 niet komen vast te staan dat [verdachte] cocaïne heeft afgeleverd, de rechtbank neemt wel aan dat als hij in de hiervoor genoemde periode ‘nepdrugs’ zou hebben geleverd, dit besproken zou zijn tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Bovendien lijkt het niet aannemelijk dat er dan nog een afspraak zou zijn gemaakt voor 8 november 2018. Op basis van de tapgesprekken gaat de rechtbank er bovendien wel van uit dat het de bedoeling was dat [verdachte] cocaïne en ongeveer 200 gram van ‘iets geels ‘ zou leveren aan [medeverdachte 1] . De rechtbank weegt verder mee dat er ook daadwerkelijk op het adres [adres 3] , over welke woning [medeverdachte 1] de beschikking had, harddrugs en versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen.
Tot slot heeft de rechtbank in haar oordeelsvorming betrokken dat [verdachte] geen verklaring heeft willen afleggen over de inhoud van gesprekken, terwijl het in de gesprekken gebezigde taalgebruik vraagt om een uitleg. [verdachte] heeft slechts aangegeven dat hij geen uitleg kan geven omdat hij zich de vele gesprekken niet meer weet te herinneren.
Conclusie
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de gesprekken niet is af te leiden dat [verdachte] zich (ook) bezig heeft gehouden met
internationaledrugshandel, meer specifiek de in- en uitvoer van middelen als vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I. Het enkel aantreffen van de netjes/gaasjes in de badkamer van verdachte, waarvan de politie vermoedt dat het ging om een netjes/gaasjes waarmee slikkersbollen worden opgevangen, is onvoldoende om van een internationale component te spreken. [verdachte] zal van de ten laste gelegde in- en/of uitvoer (het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit) dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] dit alleen gedaan en is er dus geen sprake van medeplegen. Voor wat betreft de pleegperiode het volgende. De rechtbank stelt aan de hand van de tapgesprekken vast dat de periode waarin de strafbare feiten zijn begaan een kortere periode betreft dan de ten laste gelegde periode. De eerste tapgesprekken waarin drugsgerelateerde zaken worden besproken dateren van 13 september 2018. De rechtbank gaat daarom uit van een pleegperiode van 13 september tot en met 8 november 2018.
Ten aanzien van feit 2:
Voor bewijs van het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie is vereist dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het vuurwapen.
Het vuurwapen is aangetroffen in de woning waar [verdachte] destijds stond ingeschreven en waar hij ook verbleef. [verdachte] wist dat het wapen in de woning lag, zo blijkt uit zijn eigen verklaring. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat [verdachte] het vuurwapen voorhanden heeft gehad.