3.3.Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het onderzoek 13Fraxinus richtte zich in eerste instantie op [medeverdachte 2] . Uit onderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 2] gebruikt maakt van (onder andere) het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en later, van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Vanaf 12 september 2018 worden de telefoongesprekken van [medeverdachte 2] opgenomen en afgeluisterd. Ook vinden er verschillende observaties plaats. Naar aanleiding van de tapgesprekken en observaties komen [medeverdachte 1] en [verdachte] in beeld. Uit onderzoek naar de telefoonnummers blijkt dat [medeverdachte 1] gebruik maakt van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en [verdachte] van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Uit de observaties komt verder naar voren dat [medeverdachte 2] rijdt in een Volvo V40 met kenteken [kenteken] en dat hij verblijft respectievelijk de beschikking heeft over de woningen [adres 3] en [adres 1] te [plaats] .
Uit de tapgesprekken van 7 november 2018 tussen de telefoonnummers * [nummer] , * [nummer] en * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] , volgt dat zij een afspraak maken voor de volgende dag, 8 november 2018. Deze gesprekken zijn aanleiding om op 8 november 2018 een observatie te starten in de omgeving van [adres 3] / [adres 1] . Gezien wordt dat [medeverdachte 1] in de richting van deze flat loopt met een oranje plastic tas in zijn hand. Naar aanleiding van de observatie en de live beluisterde telefoongesprekken wordt [medeverdachte 1] , nadat hij de torenflat heeft verlaten en wegrijdt, aangehouden. Kort daarop wordt binnengetreden in de woning [adres 1] . Daar is [medeverdachte 2] aangehouden. Na zijn aanhouding wordt hij op zijn telefoon * [nummer] gebeld door * [nummer] en verschijnt er een man, [verdachte] , bij het bellenbord van [adres 1] toren [nummer] . Ook hij wordt aangehouden.
In de woningen [adres 3] en [adres 1] en de woningen waar [medeverdachte 1] en [verdachte] stonden ingeschreven, respectievelijk [adres 4] en [adres 2] te [plaats] hebben diezelfde dag nog doorzoekingen plaatsgevonden. Hierbij zijn onder andere (lijst I) verdovende middelen, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmateriaal en een vuurwapen aangetroffen. Tevens zijn in de woning aan de [adres 2] zes andere verdachten aangehouden.
Ten aanzien van feit 1:
Aangetroffen heroïne
Bij de aanhouding van [verdachte] op 8 november 2018 is bij hem 100 gram heroïne aangetroffen en in beslag genomen. Hiermee kan bewezen worden dat [verdachte] de heroïne voorhanden heeft gehad. Het standpunt van de raadsman dat hij geen weet heeft gehad van de inhoud van de verpakking wordt niet gevolgd. [verdachte] heeft geen verklaring heeft gegeven voor hoe dit dan heeft kunnen gebeuren en in het licht van de tapgesprekken is het aannemelijk dat hij op momenten beschikt over drugs. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat deze heroïne ook bestemd was voor de in- en uitvoer ervan. [verdachte] zal hiervan worden vrijgesproken.
Inhoud oranje Albert Heijn tas
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in de oranje Albert Heijn tas, welke door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] is afgegeven op 8 november 2018, ook daadwerkelijk cocaïne zat. Dit komt omdat er verwarring is over de plaats waar de tas in de woning is aangetroffen, de goednummers en de resultaten van het onderzoek naar de items. Het aanvullend proces-verbaal van 18 september 2019 met betrekking tot het goednummer 5659171 en de inhoud van de oranje Albert Heijn tas en de plastic tas onder de wasbak, neemt deze verwarring niet weg. Het dossier bevat op dit punt tegenstrijdigheden. Daar komt bij dat de termen ‘gele brokjes’, ‘gele vlokken’ en ‘creme brokjes’ de verwarring in deze vergroten.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er feitelijk cocaïne door [medeverdachte 1] is afgeleverd kan evenmin worden vastgesteld dat [verdachte] die bewuste dag cocaïne kwam ophalen. [verdachte] dient dan ook vrijgesproken te worden van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op hetgeen is aangetroffen op het adres [adres 1] .
De omstandigheid dat niet is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] op de bewuste dag daadwerkelijk cocaïne heeft afgeleverd aan [medeverdachte 2] brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet met zich mee dat de inhoud van de tapgesprekken anders begrepen moeten worden. Dit speelt een rol bij de beoordeling van de vraag of er bewijs is voor ‘hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I’. De overwegingen van de rechtbank op dit punt staan onder het kopje ‘versluierd taalgebruik’.
[adres 2]
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] zijn onder andere grote hoeveelheden verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en verpakkingsmateriaal aangetroffen. De in de woning aanwezige personen zijn als verdachten aangehouden en veroordeeld voor kort gezegd betrokkenheid bij handel in verdovende middelen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of [verdachte] (mede) verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze vondst in die woning.
Vooropgesteld moet worden dat er volgens vaste rechtspraak vanuit kan worden gegaan dat een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als een verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit het dossier volgt dat [verdachte] ten tijde van het ten laste gelegde volgens de officiële registers al enkele jaren ingeschreven stond op het adres [adres 2] . De eigenaar van de woning, [naam eigenaar] , heeft verklaard dat hij de woning verhuurt aan (onder andere) [verdachte] , dat het telefoonnummer van [verdachte] [nummer] is, en dat hij in 2011 bij hem kwam met de vraag of hij zich op het adres [adres 2] mocht inschrijven en daar mocht verblijven. Verder volgt uit het dossier dat de telefoon van [verdachte] met telefoonnummer [nummer] is onderzocht en daarop is een foto aangetroffen van een poststuk met het adres [adres 2] . [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij het adres enkel als postadres gebruikte, daar niet woonde en nog nooit binnen in de woning op het adres [adres 2] is geweest. Uit het dossier blijkt niet dat er persoonlijke spullen van hem in de woning zijn aangetroffen die duiden op een daadwerkelijk verblijf aldaar. Evenmin is er bij [verdachte] een sleutel van de woning aangetroffen. Uit de getuigenverklaringen van de aanwezigen in de woning volgt dat zij niet bekend waren met [verdachte] .
De bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband bezien maken dat de rechtbank onvoldoende aanwijzingen ziet dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode ook daadwerkelijk in de woning aan de [adres 2] verbleef. Dit leidt tot de conclusie dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de spullen die in die woning zijn aangetroffen. [verdachte] zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Versluierd taalgebruik
Het dossier bevat vanaf 13 september 2018 een grote hoeveelheid tapgesprekken tussen de telefoonnummers * [nummer] en * [nummer] , beide in gebruik bij [medeverdachte 2] , het telefoonnummer * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] en het telefoonnummer * [nummer] , in gebruik bij [verdachte] . In totaal vinden er vanaf 28 september 2018 337 tapregistraties plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en 286 tapregistraties tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] . In de gesprekken worden onder andere de volgende termen gebruikt; hoeveel vingers, ding, losse, preparen, gekookt, slechte kwaliteit, met geur, 27, 28, 33, hoe hoger de prijs des te beter de kwaliteit is, vier hoeken, 1 brood, reizigers en blokken. Ook wordt gesproken over transport/handel naar Eliza, Switz en Italo. Daarnaast bevat het dossier gesprekken tussen [medeverdachte 2] en verdachten uit andere onderzoeken, waaronder 13Zomergem, en met [naam 2] . Laatstgenoemde is op 16 april 2019 door de rechtbank Amsterdam onder meer veroordeeld voor de invoer van cocaïne in Nederland op 8 oktober 2018 ((13/654160/18 en 13/659003/19).
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van onderschepte gesprekken niettemin worden geduid als betrekking hebbende op drugs vermeld op lijst I bij de Opiumwet, bij de bewijslevering de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht. Het risico op een verkeerd begrip is immers aanwezig als de betekenis van het gesproken en geschreven woord moet worden uitgelegd en geïnterpreteerd. De rechtbank heeft daarom na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van – in het onderhavige geval – telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
De rechtbank kan met inachtneming van het voorgaande, ook wanneer deze afgeluisterde gesprekken met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld, tot geen andere conclusie komen dan dat in de gesprekken op versluierde wijze over drugs, mede gelet op de prijzen - in het bijzonder van cocaïne, is gesproken en over de (internationale) handel daarin.
De rechtbank weegt hierbij mee dat er ook daadwerkelijk op het adres [adres 1] , over welke woning [medeverdachte 2] de beschikking had, harddrugs en versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. De omstandigheid dat [verdachte] bij zijn aanhouding in het bezit bleek van heroïne, levamisol en een geldbedrag van in totaal ruim € 12.000,- , terwijl van legale inkomsten niet is gebleken zijn daarbij eveneens ondersteunend voor het oordeel dat hij zich bezighield met (internationale) drugshandel.
De rechtbank gaat er bovendien van uit dat het wel de bedoeling was dat er een drugsdeal op 8 november 2018 plaats zou hebben. In de periode 28 september 2018 tot 8 november 2018 zijn er tussen het telefoonnummer * [nummer] van [medeverdachte 2] en het nummer * [nummer] van [medeverdachte 1] 330 tapgesprekken. De rechtbank deelt de analyse dat dit drugs gerelateerde gesprekken waren en acht aannemelijk dat daarbij * [nummer] de verkoper en * [nummer] de koper is. Ook al is over 8 november 2018 niet komen vast te staan dat [medeverdachte 1] cocaïne heeft afgeleverd, de rechtbank neemt wel aan dat als hij in de hiervoor genoemde periode ‘nepdrugs’ zou hebben geleverd, dit besproken zou zijn tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Bovendien lijkt het niet aannemelijk dat er dan nog een afspraak zou zijn gemaakt voor 8 november 2018. Op basis van de tapgesprekken gaat de rechtbank er bovendien wel van uit dat de afspraak tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was dat [medeverdachte 1] cocaïne en ongeveer 200 gram van ‘iets geels ‘ zou leveren aan [medeverdachte 2] . Uit de tapgesprekken volgt ook dat de levering van [medeverdachte 1] door [verdachte] zou worden opgehaald.
Tot slot heeft de rechtbank in haar oordeelsvorming betrokken dat [verdachte] geen verklaring heeft willen afleggen over de inhoud van gesprekken - anders dan dat de gesprekken over geld zouden gaan - terwijl het in de gesprekken gebezigde taalgebruik vraagt om een uitleg.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verdachte] vrijgesproken wordt van de in- en uitvoer van de bij hem aangetroffen heroïne, en van de onderdelen die zien op de cocaïne aangetroffen in een Albert Heijn tas in de woning [adres 1] en de middelen aangetroffen op de [adres 2] .
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank wel bewezen vindt dat [verdachte] op 8 november 2018 heroïne aanwezig heeft gehad. De heroïne is bij [verdachte] aangetroffen. Van medeplegen van het aanwezig hebben van de drugs is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu van een nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken. De rechtbank acht ook bewezen, gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, dat [verdachte] zich enige tijd bezig heeft gehouden met (internationale) drugshandel, meer specifiek de uitvoer van middelen als vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I. De rechtbank kan echter niet vaststellen om welke hoeveelheden en wat voor drugs het precies gaat en komt daarom tot een bewezenverklaring van ‘een hoeveelheid middelen vermeld op lijst 1 van de Opiumwet’. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen voor zover het de uitvoer van hoeveelheden middelen vermeld op lijst 1 behorende bij de Opiumwet betreft.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard van het feit en de inhoud van de tapgesprekken volgt dat er sprake is van het voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voor wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt aan de hand van de tapgesprekken vast dat de periode waarin de strafbare feiten zijn begaan een kortere periode betreft dan de tenlastegelegde periode. De eerste tapgesprekken waarin drugsgelateerde zaken worden besproken dateren van 13 september 2018. De rechtbank gaat daarom, voor dit onderdeel van de tenlastelegging, uit van een pleegperiode van 13 september tot en met 8 november 2018.
Ten aanzien van feit 2:
Bij de aanhouding van [verdachte] op 8 november 2018 zijn onder hem twee mobiele telefoons, één in zijn hand met het telefoonnummer eindigend op * [nummer] en één in zijn broekzak met het telefoonnummer eindigend op * [nummer] , aangetroffen en twee plastic zakjes met daarin totaal 73,7 gram levamisol, zijnde een versnijdingsmiddel. Zoals hierboven reeds overwegen is met de telefoon met het telefoonnummer eindigend op * [nummer] veelvuldig contact geweest [medeverdachte 2] over (internationale) handel in harddrugs. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het aantreffen van de telefoons en het versnijdingsmiddel niet anders kan worden uitgelegd dan dat deze bestemd waren voor het voorbereiden van Opiumwetdelicten. Ten aanzien van de overige drie gedachtestreepjes zal [verdachte] worden vrijgesproken gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen over de [adres 2] . Nu [verdachte] de telefoons en het versnijdingsmiddel voorhanden had, zal hij worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.