ECLI:NL:RBAMS:2019:7799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
13/654175-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van harddrugs en voorbereidingshandelingen in het kader van internationale drugshandel

Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs en voorbereidingshandelingen voor de internationale handel in deze middelen. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van aanzienlijke hoeveelheden heroïne en cocaïne in de periode van 2 juli 2018 tot en met 8 november 2018. Tijdens de zittingen op 17 en 18 september 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officieren van justitie, mrs. S.M. Hoogerheide en G. Dankers, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. K.Y. Ramdhan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 november 2018 in Amsterdam is aangehouden met 100 gram heroïne en 73,7 gram levamisol, een versnijdingsmiddel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de uitvoer van de heroïne en sprak de verdachte vrij van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hadden op de cocaïne aangetroffen in een oranje Albert Heijn tas. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte zich gedurende een langere periode had beziggehouden met de internationale drugshandel en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in de voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs, wat een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevige straf om de verdachte en anderen te ontmoedigen om zich in de drugshandel te begeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654175-18 (Promis)
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 september en 18 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. S.M. Hoogerheide en G. Dankers (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.Y. Ramdhan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 8 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer)
- 100 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde het tijdens de aanhouding onder verdachte aangetroffen verdovende middel (p. H003) en/of
- 895 gram + 201 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde het middel dat tijdens de doorzoeking van pand [adres 1] is aangetroffen in de oranje Albert Heijn tas (p. H002) en/of
- 284 gram + 9,85 gram + 172 gram + 2,81 gram + 37,8 gram + 226 gram + 3,17 gram + 2,60 gram + 2,17 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of 5,29 gram + 2,48 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde de verdovende middelen die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [adres 2] en/of
- een of meerdere (grote) hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder vermoedelijk een of meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en/of
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 8 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt of verwerkt of verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer)
- 100 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde het tijdens de aanhouding onder verdachte aangetroffen verdovende middel (p. H003) en/of
- 895 gram + 201 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde het middel dat tijdens de doorzoeking van pand [adres 1] is aangetroffen in de oranje Albert Heijn tas (p. H002) en/of
- 284 gram + 9,85 gram + 172 gram + 2,81 gram + 37,8 gram + 226 gram + 3,17 gram + 2,60 gram + 2,17 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of 5,29 gram + 2,48 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde de verdovende middelen die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [adres 2] en/of
- een of meerdere (grote) hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder vermoedelijk een of meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, zover daaraan in de Opiumwet betekenis is gegeven, in het bijzonder gelet op artikel 1 lid 4 en 5 Opiumwet, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 8 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel als
bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- meerdere telefoons en/of
- 73,7 gram van een materiaal bevattende levamisol, zijnde het onder verdachte tijdens zijn aanhouding aangetroffen (versnijdings)middel en/of
- 2,02 gram + 2,32 gram + 364 gram + 15,5 gram + 262 gram van een materiaal bevattende fenacetine en/of 2,53 gram + 50,7 gram van een materiaal bevattende coffeïne en paracetamol en/of 54,3 gram van een materiaal bevattende inositol en/of 8,06 gram van een materiaal bevattende lactose, althans een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere versnijdingsmiddelen van cocaïne, zijnde de tijdens de doorzoeking van het pand [adres 2] aangetroffen (versnijdings)middelen en/of
- 157 gram van een materiaal bevattende fenacetine, zijnde het onder medeverdachte [naam 1] tijdens zijn aanhouding aangetroffen (versnijdings)middel,
- vierkante papiertjes en/of een schaar en/of plakband en/of plastic folie en/of een plastic zak en/of gewikkelde foliestukjes en/of een aansteker en/of een waxinelicht en/of een pen en/of een weegschaal en/of een keukenmes en/of een tandenborstel en/of een 5 eurobiljet en/of een blender en/of plastic folie op een kartonnen rol en/of diepvries plastic zakjes, zijnde de goederen die zijn aangetroffen in het pand [adres 2] (p. H015-H021),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Het opsporingsonderzoek 13Fraxinus is gestart naar aanleiding van een afschermproces-verbaal van 30 augustus 2019 uit het onderzoek 13Zomergem. In het kader van het onderzoek 13Fraxinus naar internationale handel in verdovende middelen door West-Afrikaanse criminele netwerken in Amsterdam Zuid-Oost zijn op 8 november 2018 meerdere verdachten aangehouden, waaronder verdachte (hierna: [verdachte] ) en twee medeverdachten te weten:
  • [medeverdachte 1] (parketnummer 13/654174-18) (hierna: [medeverdachte 1] )
  • [medeverdachte 2] (parketnummer 13/654173-18) (hierna: [medeverdachte 2] )
De zaken van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn door de rechtbank gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 kan het voorhanden hebben van de drugs in de oranje Albert Heijn tas bewezen worden. [medeverdachte 1] brengt de tas, [medeverdachte 2] neemt hem in ontvangst en [verdachte] komt hem ophalen. In de oranje Albert Heijn tas is cocaïne aangetroffen. De verdachten hebben, blijkens de tapgesprekken, alle drie beschikkingsmacht over de tas met inhoud. Dat er sprake is van (verlengde) uitvoer van deze goederen kan in onderlinge samenhang worden geconcludeerd uit de gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] die te linken zijn aan internationale handel, de goederen aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2] , de netten aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1] en de goederen aangetroffen in de woning aan de [adres 2] te [plaats] , waar [verdachte] staat ingeschreven. De samenwerking beperkt zich niet tot 8 november 2018 maar is al veel langer gaande. Uit de telefoongesprekken wordt duidelijk dat verdachten zich bezighouden met internationale drugshandel en hierbij zowel onderling samenwerken/handelen als met anderen. Ten aanzien van de bij [verdachte] aangetroffen heroïne kan het voorhanden hebben bewezen worden. Er is onvoldoende bewijs dat de heroïne ook bestemd was voor de uitvoer. Ten aanzien van de drugs aangetroffen in de [adres 2] (die bestemd waren voor de uitvoer) kan in combinatie met de inpakpullen voor bolletjes eveneens een bewezenverklaring volgen. Ten aanzien van de overige goederen zoals aangetroffen op de [adres 2] kunnen de voorbereidingshandelingen ten laste gelegd onder feit 2 bewezen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitaantekeningen primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de goederen aangetroffen in de woning [adres 2] stelt de raadsman dat [verdachte] daar weliswaar staat ingeschreven maar dat er geen aanwijzingen of bewijzen zijn waaruit blijkt dat hij daar feitelijk woonde, toegang had tot de woning, dan wel contact had met de bewoners die ten tijde van de inval in de woning verbleven. [verdachte] gebruikte de woning alleen als postadres. Nu hij niet in de woning woonde en niet blijkt dat hij op enige andere manier toegang had tot de woning, dient aangenomen te worden dat hij geen beschikking had over aangetroffen middelen in de woning zoals ten laste gelegd. Voorts geeft het dossier geen aanleiding om aan te nemen dat [verdachte] ook maar enige intellectuele en/of materiële bijdrage heeft gehad ten aanzien van die onderdelen van de van de tenlastelegging. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de in de [adres 2] aangetroffen personen is dan ook geen sprake. [verdachte] dient van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op de verboden middelen in die woning en bij [naam 1] zijn aangetroffen in zijn geheel te worden vrijgesproken. Eveneens dient vrijspraak te volgen van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op de verboden middelen die zijn aangetroffen in de woning aan de [adres 1] , wegens gebrek aan bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat de tas die [medeverdachte 1] op 8 november 2018 heeft gebracht, cocaïne bevatte. De stoffen behorende bij goednummer 5659156, zijnde de oranje tas op het aanrecht, zijn negatief getest. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat [verdachte] wetenschap dan wel beschikking had over de in deze woning aangetroffen middelen. Van een gezamenlijke uitvoering is evenmin sprake. Ook ten aanzien van de onder [verdachte] bij zijn aanhouding aangetroffen 100 gram heroïne en 73,7 gram levamisol dient vrijspraak te volgen. Deze middelen zaten in verpakkingen waarvan de inhoud door de verpakking heen niet zichtbaar was. Er zijn geen bewijsmiddelen die aantonen dat hij wetenschap had van de inhoud van die verpakkingen. Voorts blijkt nergens uit dat deze middelen door hem binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht of dat hij dit daarbuiten heeft gebracht, zodat vrijspraak dient te volgen voor de onderdelen opzettelijk binnen en buiten het grondgebied brengen van deze middelen of enig ander verboden middel. Uit de tapgesprekken kan tot slot niet worden afgeleid dat er ontmoetingen tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben plaatsgevonden in het kader van middelen die staan vermeld op de bij de Opiumwet lijst 1. Dat bij de aanhouding van [verdachte] bij hem en in de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] verdovende middelen zijn aangetroffen doet daar niet aan af. Uit de jurisprudentie volgt dat bij het toetsen van versluierd taalgebruik in het kader van bewijslevering behoedzaamheid betracht dient te worden.
Ten aanzien van de periode merkt de raadsman op dat de bewijsmiddelen de periode vanaf 13september 2018 tot de aanhouding van [verdachte] beslaan. Vrijspraak dient daarom te volgen voor wat betreft de periode die voor 13 september 2018 ligt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het onderzoek 13Fraxinus richtte zich in eerste instantie op [medeverdachte 2] . Uit onderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 2] gebruikt maakt van (onder andere) het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en later, van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Vanaf 12 september 2018 worden de telefoongesprekken van [medeverdachte 2] opgenomen en afgeluisterd. Ook vinden er verschillende observaties plaats. Naar aanleiding van de tapgesprekken en observaties komen [medeverdachte 1] en [verdachte] in beeld. Uit onderzoek naar de telefoonnummers blijkt dat [medeverdachte 1] gebruik maakt van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ) en [verdachte] van het telefoonnummer [nummer] (* [nummer] ). Uit de observaties komt verder naar voren dat [medeverdachte 2] rijdt in een Volvo V40 met kenteken [kenteken] en dat hij verblijft respectievelijk de beschikking heeft over de woningen [adres 3] en [adres 1] te [plaats] .
Uit de tapgesprekken van 7 november 2018 tussen de telefoonnummers * [nummer] , * [nummer] en * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] , volgt dat zij een afspraak maken voor de volgende dag, 8 november 2018. Deze gesprekken zijn aanleiding om op 8 november 2018 een observatie te starten in de omgeving van [adres 3] / [adres 1] . Gezien wordt dat [medeverdachte 1] in de richting van deze flat loopt met een oranje plastic tas in zijn hand. Naar aanleiding van de observatie en de live beluisterde telefoongesprekken wordt [medeverdachte 1] , nadat hij de torenflat heeft verlaten en wegrijdt, aangehouden. Kort daarop wordt binnengetreden in de woning [adres 1] . Daar is [medeverdachte 2] aangehouden. Na zijn aanhouding wordt hij op zijn telefoon * [nummer] gebeld door * [nummer] en verschijnt er een man, [verdachte] , bij het bellenbord van [adres 1] toren [nummer] . Ook hij wordt aangehouden.
In de woningen [adres 3] en [adres 1] en de woningen waar [medeverdachte 1] en [verdachte] stonden ingeschreven, respectievelijk [adres 4] en [adres 2] te [plaats] hebben diezelfde dag nog doorzoekingen plaatsgevonden. Hierbij zijn onder andere (lijst I) verdovende middelen, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmateriaal en een vuurwapen aangetroffen. Tevens zijn in de woning aan de [adres 2] zes andere verdachten aangehouden.
Ten aanzien van feit 1:
Aangetroffen heroïne
Bij de aanhouding van [verdachte] op 8 november 2018 is bij hem 100 gram heroïne aangetroffen en in beslag genomen. Hiermee kan bewezen worden dat [verdachte] de heroïne voorhanden heeft gehad. Het standpunt van de raadsman dat hij geen weet heeft gehad van de inhoud van de verpakking wordt niet gevolgd. [verdachte] heeft geen verklaring heeft gegeven voor hoe dit dan heeft kunnen gebeuren en in het licht van de tapgesprekken is het aannemelijk dat hij op momenten beschikt over drugs. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat deze heroïne ook bestemd was voor de in- en uitvoer ervan. [verdachte] zal hiervan worden vrijgesproken.
Inhoud oranje Albert Heijn tas
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in de oranje Albert Heijn tas, welke door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] is afgegeven op 8 november 2018, ook daadwerkelijk cocaïne zat. Dit komt omdat er verwarring is over de plaats waar de tas in de woning is aangetroffen, de goednummers en de resultaten van het onderzoek naar de items. Het aanvullend proces-verbaal van 18 september 2019 met betrekking tot het goednummer 5659171 en de inhoud van de oranje Albert Heijn tas en de plastic tas onder de wasbak, neemt deze verwarring niet weg. Het dossier bevat op dit punt tegenstrijdigheden. Daar komt bij dat de termen ‘gele brokjes’, ‘gele vlokken’ en ‘creme brokjes’ de verwarring in deze vergroten.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er feitelijk cocaïne door [medeverdachte 1] is afgeleverd kan evenmin worden vastgesteld dat [verdachte] die bewuste dag cocaïne kwam ophalen. [verdachte] dient dan ook vrijgesproken te worden van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op hetgeen is aangetroffen op het adres [adres 1] .
De omstandigheid dat niet is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] op de bewuste dag daadwerkelijk cocaïne heeft afgeleverd aan [medeverdachte 2] brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet met zich mee dat de inhoud van de tapgesprekken anders begrepen moeten worden. Dit speelt een rol bij de beoordeling van de vraag of er bewijs is voor ‘hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I’. De overwegingen van de rechtbank op dit punt staan onder het kopje ‘versluierd taalgebruik’.
[adres 2]
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] zijn onder andere grote hoeveelheden verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en verpakkingsmateriaal aangetroffen. De in de woning aanwezige personen zijn als verdachten aangehouden en veroordeeld voor kort gezegd betrokkenheid bij handel in verdovende middelen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of [verdachte] (mede) verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze vondst in die woning.
Vooropgesteld moet worden dat er volgens vaste rechtspraak vanuit kan worden gegaan dat een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als een verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit het dossier volgt dat [verdachte] ten tijde van het ten laste gelegde volgens de officiële registers al enkele jaren ingeschreven stond op het adres [adres 2] . De eigenaar van de woning, [naam eigenaar] , heeft verklaard dat hij de woning verhuurt aan (onder andere) [verdachte] , dat het telefoonnummer van [verdachte] [nummer] is, en dat hij in 2011 bij hem kwam met de vraag of hij zich op het adres [adres 2] mocht inschrijven en daar mocht verblijven. Verder volgt uit het dossier dat de telefoon van [verdachte] met telefoonnummer [nummer] is onderzocht en daarop is een foto aangetroffen van een poststuk met het adres [adres 2] . [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij het adres enkel als postadres gebruikte, daar niet woonde en nog nooit binnen in de woning op het adres [adres 2] is geweest. Uit het dossier blijkt niet dat er persoonlijke spullen van hem in de woning zijn aangetroffen die duiden op een daadwerkelijk verblijf aldaar. Evenmin is er bij [verdachte] een sleutel van de woning aangetroffen. Uit de getuigenverklaringen van de aanwezigen in de woning volgt dat zij niet bekend waren met [verdachte] .
De bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband bezien maken dat de rechtbank onvoldoende aanwijzingen ziet dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode ook daadwerkelijk in de woning aan de [adres 2] verbleef. Dit leidt tot de conclusie dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de spullen die in die woning zijn aangetroffen. [verdachte] zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Versluierd taalgebruik
Het dossier bevat vanaf 13 september 2018 een grote hoeveelheid tapgesprekken tussen de telefoonnummers * [nummer] en * [nummer] , beide in gebruik bij [medeverdachte 2] , het telefoonnummer * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] en het telefoonnummer * [nummer] , in gebruik bij [verdachte] . In totaal vinden er vanaf 28 september 2018 337 tapregistraties plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en 286 tapregistraties tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] . In de gesprekken worden onder andere de volgende termen gebruikt; hoeveel vingers, ding, losse, preparen, gekookt, slechte kwaliteit, met geur, 27, 28, 33, hoe hoger de prijs des te beter de kwaliteit is, vier hoeken, 1 brood, reizigers en blokken. Ook wordt gesproken over transport/handel naar Eliza, Switz en Italo. Daarnaast bevat het dossier gesprekken tussen [medeverdachte 2] en verdachten uit andere onderzoeken, waaronder 13Zomergem, en met [naam 2] . Laatstgenoemde is op 16 april 2019 door de rechtbank Amsterdam onder meer veroordeeld voor de invoer van cocaïne in Nederland op 8 oktober 2018 ((13/654160/18 en 13/659003/19).
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van onderschepte gesprekken niettemin worden geduid als betrekking hebbende op drugs vermeld op lijst I bij de Opiumwet, bij de bewijslevering de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht. Het risico op een verkeerd begrip is immers aanwezig als de betekenis van het gesproken en geschreven woord moet worden uitgelegd en geïnterpreteerd. De rechtbank heeft daarom na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van – in het onderhavige geval – telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
De rechtbank kan met inachtneming van het voorgaande, ook wanneer deze afgeluisterde gesprekken met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld, tot geen andere conclusie komen dan dat in de gesprekken op versluierde wijze over drugs, mede gelet op de prijzen - in het bijzonder van cocaïne, is gesproken en over de (internationale) handel daarin.
De rechtbank weegt hierbij mee dat er ook daadwerkelijk op het adres [adres 1] , over welke woning [medeverdachte 2] de beschikking had, harddrugs en versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. De omstandigheid dat [verdachte] bij zijn aanhouding in het bezit bleek van heroïne, levamisol en een geldbedrag van in totaal ruim € 12.000,- , terwijl van legale inkomsten niet is gebleken zijn daarbij eveneens ondersteunend voor het oordeel dat hij zich bezighield met (internationale) drugshandel.
De rechtbank gaat er bovendien van uit dat het wel de bedoeling was dat er een drugsdeal op 8 november 2018 plaats zou hebben. In de periode 28 september 2018 tot 8 november 2018 zijn er tussen het telefoonnummer * [nummer] van [medeverdachte 2] en het nummer * [nummer] van [medeverdachte 1] 330 tapgesprekken. De rechtbank deelt de analyse dat dit drugs gerelateerde gesprekken waren en acht aannemelijk dat daarbij * [nummer] de verkoper en * [nummer] de koper is. Ook al is over 8 november 2018 niet komen vast te staan dat [medeverdachte 1] cocaïne heeft afgeleverd, de rechtbank neemt wel aan dat als hij in de hiervoor genoemde periode ‘nepdrugs’ zou hebben geleverd, dit besproken zou zijn tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Bovendien lijkt het niet aannemelijk dat er dan nog een afspraak zou zijn gemaakt voor 8 november 2018. Op basis van de tapgesprekken gaat de rechtbank er bovendien wel van uit dat de afspraak tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was dat [medeverdachte 1] cocaïne en ongeveer 200 gram van ‘iets geels ‘ zou leveren aan [medeverdachte 2] . Uit de tapgesprekken volgt ook dat de levering van [medeverdachte 1] door [verdachte] zou worden opgehaald.
Tot slot heeft de rechtbank in haar oordeelsvorming betrokken dat [verdachte] geen verklaring heeft willen afleggen over de inhoud van gesprekken - anders dan dat de gesprekken over geld zouden gaan - terwijl het in de gesprekken gebezigde taalgebruik vraagt om een uitleg.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verdachte] vrijgesproken wordt van de in- en uitvoer van de bij hem aangetroffen heroïne, en van de onderdelen die zien op de cocaïne aangetroffen in een Albert Heijn tas in de woning [adres 1] en de middelen aangetroffen op de [adres 2] .
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank wel bewezen vindt dat [verdachte] op 8 november 2018 heroïne aanwezig heeft gehad. De heroïne is bij [verdachte] aangetroffen. Van medeplegen van het aanwezig hebben van de drugs is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu van een nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken. De rechtbank acht ook bewezen, gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, dat [verdachte] zich enige tijd bezig heeft gehouden met (internationale) drugshandel, meer specifiek de uitvoer van middelen als vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I. De rechtbank kan echter niet vaststellen om welke hoeveelheden en wat voor drugs het precies gaat en komt daarom tot een bewezenverklaring van ‘een hoeveelheid middelen vermeld op lijst 1 van de Opiumwet’. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen voor zover het de uitvoer van hoeveelheden middelen vermeld op lijst 1 behorende bij de Opiumwet betreft.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard van het feit en de inhoud van de tapgesprekken volgt dat er sprake is van het voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voor wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt aan de hand van de tapgesprekken vast dat de periode waarin de strafbare feiten zijn begaan een kortere periode betreft dan de tenlastegelegde periode. De eerste tapgesprekken waarin drugsgelateerde zaken worden besproken dateren van 13 september 2018. De rechtbank gaat daarom, voor dit onderdeel van de tenlastelegging, uit van een pleegperiode van 13 september tot en met 8 november 2018.
Ten aanzien van feit 2:
Bij de aanhouding van [verdachte] op 8 november 2018 zijn onder hem twee mobiele telefoons, één in zijn hand met het telefoonnummer eindigend op * [nummer] en één in zijn broekzak met het telefoonnummer eindigend op * [nummer] , aangetroffen en twee plastic zakjes met daarin totaal 73,7 gram levamisol, zijnde een versnijdingsmiddel. Zoals hierboven reeds overwegen is met de telefoon met het telefoonnummer eindigend op * [nummer] veelvuldig contact geweest [medeverdachte 2] over (internationale) handel in harddrugs. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het aantreffen van de telefoons en het versnijdingsmiddel niet anders kan worden uitgelegd dan dat deze bestemd waren voor het voorbereiden van Opiumwetdelicten. Ten aanzien van de overige drie gedachtestreepjes zal [verdachte] worden vrijgesproken gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen over de [adres 2] . Nu [verdachte] de telefoons en het versnijdingsmiddel voorhanden had, zal hij worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
1.
in de periode van 13 september 2018 tot en met 8 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
- hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
op 8 november 2018 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 100 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde het tijdens de aanhouding onder verdachte aangetroffen verdovende middel (p. H003);
2.
op 8 november 2018 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken
,verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een middel als
bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden,
- meerdere telefoons en
- 73,7 gram van een materiaal bevattende levamisol, zijnde het onder verdachte tijdens zijn aanhouding aangetroffen versnijdingsmiddel
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de op onderdelen bepleitte vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat voor de aangetroffen heroïne en levamisol, conform de oriëntatiepunten, enkel een straf van zes weken kan worden opgelegd. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van meer hoeveelheden middelen opgenomen op lijst 1 dan merkt de raadsman op dat het op basis van de tapgesprekken om een zeer geringe hoeveel ging. Tot slot verzoekt de raadsman om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , de omstandigheid dat de reclassering geen recidivegevaar ziet, hij first offender is en [verdachte] een procedure heeft lopen voor zijn verblijfsvergunning. Hoge straffen kunnen de uitkomst van deze procedure negatief beïnvloeden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft op 8 november 2018 een hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad. Bovendien heeft hij zich samen met anderen gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan de (internationale) handel in harddrugs. De rechtbank kan niet vaststellen om welke hoeveelheden harddrugs het concreet ging, maar gelet op de genoemde prijzen, de hoeveelheid gesprekken en de frequentie van de gesprekken die nagenoeg over niets anders gingen dan (internationale) drugshandel, stelt de rechtbank wel vast dat het om substantiële hoeveelheden moet zijn gegaan.
Ook was [verdachte] bezig met voorbereidingshandelingen die zien op de handel in harddrugs. [verdachte] lijkt daarbij een belangrijke maar zeker niet sturende rol te hebben. Deze (internationale) handel gaat veelal gepaard met andersoortige criminaliteit. Daarnaast is de verspreiding van harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid. [verdachte] heeft zich in de drugshandel begeven, kennelijk gelokt door geldelijk gewin en zonder zich te bekommeren om de schade die dit soort handel in de maatschappij aanricht.
Uit het strafblad van [verdachte] van 13 augustus 2019 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Van persoonlijke omstandigheden van [verdachte] die in strafmatigende zin zouden moeten worden betrokken bij de bepaling van de straf is de rechtbank niet gebleken.
De straf die aan [verdachte] wordt opgelegd zal van een zodanig gewicht moeten zijn dat de kennelijk lichtvaardig gemaakte keuze om in deze handel zijn geld te verdienen een zeer onaantrekkelijke gevolg krijgt, zowel voor [verdachte] als voor anderen die zijn voorbeeld zouden willen volgen.
Met de lopende procedure omtrent de verblijfsvergunning van [verdachte] kan de rechtbank geen rekening houden.
Gelet op de ernst van de feiten en rekening houdende met de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die rechters in soortgelijke zaken doorgaans opleggen zal de straf dan ook de eis van de officier van justitie overstijgen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend.
De voorlopige hechtenis van [verdachte] was tot aan de uitspraak geschorst, zodat hij in vrijheid het oordeel van de rechtbank in deze zaak af kon wachten. Dat oordeel is er nu. In de ernst van de bewezen feiten en de groot geachte kans op recidive ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel de schorsing te laten doorlopen zoals door de raadsman is verzocht. De ernstige bezwaren en de gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank onverkort aanwezig.

8.Beslag

Onder [verdachte] zijn blijkens de beslaglijst de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Geld Euro €5.000,- (5659134)
Geld Euro €2.891,- (5659140)
Geld Euro €4.700,- (5659144)
Geld Euro €860,- (5661445)
Geld Euro €5,- (5661532)
Geld Buitenlands GBP 30, €32,83 (5660132)
Geld Buitenlands GBP 5, €5,37 (5660133)
Geld Euro €200,- (566115)
Geld Euro €700,- (5660117)
Geld Euro €1.500,- (5660118)
Geld Euro €60,- (5660119)
Geld Euro €20,- (5660122)
Geld Euro €6,- (5660123)
Geld Euro €540,- (5660092)
Geld Euro €170,- (5660094)
Geld Euro €285,- (5660096)
Geld Naira 1x biljet 20, Nigeriaanse munteenheid, niet inwisselbaar (5661535)
Zaktelefoon NOKIA (5661473)
19. Zaktelefoon SAMSUNG (5661447)
20. Zaktelefoon NOKIA (5659372)
21. Zaktelefoon SAMSUNG (5659145)
22. Zaktelefoon NOKIA (5661411)
23. Zaktelefoon NOKIA (5661457)
24. Doos HUAWEI (5659115)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de alle voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het alle geldbedragen teruggeven dienen te worden aan [verdachte] omdat het geld niets met drugs te maken heeft. Ten aanzien van de overige voorwerpen, zo begrijpt de rechtbank, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verbeurdverklaring
De onder nummers 1 tot en met 3 en 18 tot en met 24 inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar. De rechtbank neemt in aanmerking dat deze voorwerpen waaronder de geldbedragen aan [verdachte] toebehoren en dat met betrekking tot dan wel met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
De onder nummers 4 tot en met 17 inbeslaggenomen geldbedragen, aangetroffen in de woning aan de [adres 2] , dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2
- eendaadse samenloop van
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
en van

2.

een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. Geld Euro €5.000,- (5659134)
2. Geld Euro €2.891,- (5659140)
3. Geld Euro €4.700,- (5659144)
18. Zaktelefoon NOKIA (5661473)
19. Zaktelefoon SAMSUNG (5661447)
20. Zaktelefoon NOKIA (5659372)
21. Zaktelefoon SAMSUNG (5659145)
22. Zaktelefoon NOKIA (5661411)
23. Zaktelefoon NOKIA (5661457)
24. Doos HUAWEI (5659115)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
4. Geld Euro €860,- (5661445)
5. Geld Euro €5,- (5661532)
6. Geld Buitenlands GBP 30, €32,83 (5660132)
7. Geld Buitenlands GBP 5, €5,37 (5660133)
8. Geld Euro €200,- (566115)
9. Geld Euro €700,- (5660117)
10. Geld Euro €1.500,- (5660118)
11. Geld Euro €60,- (5660119)
12. Geld Euro €20,- (5660122)
13. Geld Euro €6,- (5660123)
14. Geld Euro €540,- (5660092)
15. Geld Euro €170,- (5660094)
16. Geld Euro €285,- (5660096)
17. Geld Naira 1x biljet 20, Nigeriaanse munteenheid, niet inwisselbaar, (5661535)
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2019.