ECLI:NL:RBAMS:2019:7798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
646178 HA ZA 18-362
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schikking en nakoming van betalingsverplichtingen tussen PEEK UTRECHT B.V. en [gedaagde sub 1]

In deze zaak vorderde PEEK UTRECHT B.V. betaling van openstaande declaraties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De procedure volgde na een schikking die op 14 februari 2019 was bereikt, waarbij [gedaagde sub 1] een bedrag van € 44.000,00 aan PEEK zou betalen. Echter, na het bereiken van deze schikking heeft [gedaagde sub 1] een klacht ingediend bij de NOvA, wat leidde tot de voortzetting van de procedure door PEEK. De rechtbank oordeelde dat de schikking een vaststellingsovereenkomst was, waardoor PEEK geen nakoming meer kon vorderen van de oorspronkelijke overeenkomst van opdracht. De rechtbank wees de vorderingen van PEEK af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 28 augustus 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/646178 / HA ZA 18-362
Vonnis van 28 augustus 2019
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
PEEK UTRECHT B.V.,
handelend onder de naam PEEK ADVOCATEN-BELASTINGKUNDIGEN,
gevestigd te Utrecht,
2.
EUDAIMONIA B.V.,
handelend onder de naam DE BONT ADVOCATEN,
gevestigd te Breda,
eiseressen,
advocaat mr. A. van Hees,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.A. Wiggers.
Partijen zullen hierna Peek en [gedaagde sub 1] genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 maart 2018, met bijlagen (hierna: producties) en beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord van 6 juni 2018, met producties;
  • het tussenvonnis van 24 oktober 2018, waarin een verschijning van partijen ter zitting is bevolen;
  • het bericht van 15 februari 2019 van Peek dat partijen een schikking hebben bereikt, dat de zitting van 18 februari 2019 niet door hoeft te gaan en dat partijen verwijzing naar de rol verzoeken voor uitlating over doorhaling;
  • het bericht van 19 februari 2019 van Peek dat zij haar doorhalingsverzoek intrekt, omdat [gedaagde sub 1] geen uitvoering heeft gegeven aan de schikking, en verzoekt om een dagbepaling voor comparitie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2019, met de daarin genoemde stukken en producties, waarin is bepaald dat de zaak zal worden verwezen naar de rol voor uitlating doorhaling of het vragen van vonnis;
  • de berichten van 12 en 15 juli 2019 van partijen dat zij vonnis vragen;
  • het bericht van 23 en 24 juli 2019 van partijen met opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2019.

2.De feiten

2.1.
Op 24 augustus 2012 heeft Peek Utrecht B.V. een opdrachtbevestiging gestuurd aan [gedaagde sub 1] , die door hem voor akkoord is ondertekend. Van augustus 2012 tot en met juli 2017 heeft Peek juridische diensten verleend aan [gedaagde sub 1] .
2.2.
Peek heeft eind 2017 aan [gedaagde sub 1] einddeclaraties gestuurd, waarvan in totaal een bedrag van € 55.628,36 nog openstaat.
2.3.
Op 28 november 2018 heeft [gedaagde sub 1] een bemiddelingsverzoek gedaan aan de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) in Amsterdam.
2.4.
Op 20 december 2018 is namens de deken van de NOvA in Midden-Nederland aan [gedaagde sub 1] bericht dat het verzoek om bemiddeling niet kan worden gehonoreerd en dat zijn verzoek zal worden beschouwd als klacht tegen mr. J.H. Peek.
2.5.
Peek en [gedaagde sub 1] hebben op 14 februari 2019 een schikking bereikt. In een brief van deze datum van mr. H.J. Kastein (hierna: Kastein) namens [gedaagde sub 1] is deze schikking als volgt verwoord:

Aldus hebben partijen ter beëindiging van de procedure tussen (…) Peek en (…) [gedaagde sub 1] met zaaknummer C/13/646178 de volgende schikking bereikt:
Nadat deze regeling per e-mail is bevestigd betaalt partij [gedaagde sub 1] aan partij Peek een bedrag van € 44.000,00 inclusief btw tegen finale kwijting;
Mr. Smits ontvangt vrijdag 15 februari 2019 voor 13.00u een bewijs van deze betaling;
Na verzending resp. ontvangst van genoemd betalingsbewijs verzoeken partijen de comparitie aan te houden wegens het bereiken c.q. uitvoeren van de schikking;
Na ontvangst van de betaling wordt de procedure geroyeerd en heft partij Peek de gelegde beslagen op, waarbij ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Wilt u mij per e-mail met een enkel woord bevestigen dat het besprokene aldus correct is weergegeven en dat op deze basis overeenstemming is bereikt?
2.6.
Vervolgens heeft mr. J.H. Smits namens Peek per e-mail van 14 februari 2019 om 15.06 uur deze schikking bevestigd en verzocht om bevestiging dat sprake is van finale kwijting over en weer. Dit heeft mr. Kastein per e-mail van dezelfde datum om 15.08 uur bevestigd.
2.7.
Eerder die dag, op 14 februari 2019 om 10.24 uur, was namens de deken van de NOvA in Midden-Nederland aan [gedaagde sub 1] als volgt bericht:

Aan u bevestig ik de ontvangst van uw e-mail van 4 februari jl., houdende nadere informatie. Daaropvolgend hadden wij in die week telefonisch contact, waarin ik u heb toegelicht dat een (vrijwillige) bemiddeling met mr. Peek in dit kader niet aan de orde kan zijn. Voorts heb ik met u afgesproken, nu een comparitie van partijen in de procedure met mr. Peek gepland is voor 18 februari a.s., om dit dossier aan te houden tot medio april 2019.
2.8.
Diezelfde dag om 13.09 uur, en dus enkele uren vóór de bevestiging van de schikking, heeft [gedaagde sub 1] aan de NOvA meegedeeld dat hij de klacht toch wil doorzetten. Als gevolg hiervan heeft de NOvA mr. J.H. Peek geïnformeerd over deze klacht.

3.Het geschil

3.1.
Peek vordert – na vermindering van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van:
1. [gedaagde sub 1] tot betaling:
1.1.
aan Peek Utrecht B.V. van € 4.654,48 aan openstaande declaraties, te vermeerderen met 1% rente per maand vanaf januari 2018;
1.2.
aan Peek Utrecht B.V. van € 590,44 aan buitengerechtelijke incassokosten;
1.3.
aan Eudaimonia B.V. van € 5.529,66 aan openstaande declaraties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017;
1.4.
aan Eudaimonia B.V. van buitengerechtelijke incassokosten van 15% van de hoofdsom en rente;
2. [gedaagde sub 2] tot betaling:
2.1.
aan Peek Utrecht B.V. van € 1.444,22 aan de openstaande declaratie, te vermeerderen met 1% rente per maand vanaf januari 2018;
2.2.
aan Peek Utrecht B.V. van € 216,63 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3. beide hoofdelijk: in de beslagkosten, de nakosten te vermeerderen met wettelijke (handels)rente en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermindering van eis. Dit bezwaar ziet er echter niet zozeer op dat de eis wordt verminderd, maar houdt meer een verweer in tegen de voortzetting van de procedure en dus de vordering als zodanig. Hierop zal de rechtbank bij de beoordeling ingaan. De verminderde eis zal de rechtbank daarbij als uitgangspunt nemen.
3.3.
Peek legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij een overeenkomst van opdracht met [gedaagde sub 1] heeft gesloten en dat [gedaagde sub 1] de openstaande declaraties niet betaalt, zodat zij gerechtigd is nakoming van de betalingsverplichting te vorderen. Ondanks de tussen partijen getroffen schikking zet Peek deze procedure voort, omdat [gedaagde sub 1] zich niet heeft gehouden aan de overeengekomen finale kwijting door zijn bemiddelingsverzoek aan de NOvA om te zetten in een klacht.
3.4.
[gedaagde sub 1] voert als volgt verweer. Allereerst betwist hij dat [gedaagde sub 2] een contractspartij is van Peek. Daarnaast betwist hij de omvang van de openstaande declaraties en beroept hij zich onder meer op verrekening met een depot. Ook voert hij verweer tegen de nevenvorderingen. Na de schikking tussen partijen stelt [gedaagde sub 1] dat Peek geen belang meer heeft bij voortzetting van de procedure, omdat over en weer finale kwijting is verleend en hij zijn verplichtingen op grond van deze schikking is nagekomen. Hij verzoekt daarom doorhaling van de procedure en veroordeling van Peek in de proceskosten van ná de schikking.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door hen getroffen schikking een vaststellingsovereenkomst is als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek. Partijen kunnen in zo’n overeenkomst ter beëindiging van een geschil afspreken wat tussen hen rechtens geldt. Zij zijn dan tegenover elkaar aan deze vaststelling gebonden, ook als dit van de eerder bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Dat een van de partijen zijn verplichtingen op grond van een vaststellingsovereenkomst niet nakomt, betekent niet zonder meer dat deze overeenkomst komt te vervallen.
4.2.
Aangezien sprake is van een vaststellingsovereenkomst tussen Peek en [gedaagde sub 1] , kan Peek geen nakoming meer vorderen van de overeenkomst van opdracht die de aanleiding vormde voor het geschil. Zowel de oorspronkelijke vorderingen van Peek in deze procedure als de vorderingen na vermindering van eis zijn echter gebaseerd op deze juridische grondslag. Dit betekent dat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
4.3.
De vaststellingsovereenkomst is gesloten nadat Peek deze procedure aanhangig heeft gemaakt en heeft erin geresulteerd dat [gedaagde sub 1] een aanzienlijk deel, bijna tachtig procent, van haar oorspronkelijke vorderingen heeft voldaan. Gelet hierop is Peek deze procedure niet nodeloos gestart. De kosten voor dit deel van de procedure komen dan ook voor rekening van [gedaagde sub 1] . Na het sluiten van deze overeenkomst heeft Peek deze procedure echter nodeloos op de oorspronkelijke grondslag voortgezet. De kosten van deze voortzetting komen dan ook voor haar rekening. Aangezien de proceshandelingen vóór en ná de vaststellingsovereenkomst vergelijkbaar zijn qua aard en omvang, zullen de proceskosten worden gecompenseerd tussen partijen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.