ECLI:NL:RBAMS:2019:7789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
7472142 CV EXPL 19-1511
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelingszaak met betrekking tot een overeenkomst van geldlening en de verjaring daarvan

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een verdelingszaak tussen twee partijen, [eiseres] en [gedaagde], die een notarieel samenlevingscontract hebben gesloten op 30 november 2005. [eiseres] vordert betaling van een bedrag van € 18.500,00, dat zij stelt te vorderen op basis van een overeenkomst van geldlening die zou zijn gesloten tussen partijen. De vordering is gebaseerd op het door [eiseres] opgezegde samenlevingscontract, waarin is bepaald dat [gedaagde] verplicht is om de door [eiseres] aangebrachte vordering terug te betalen na opzegging van het contract.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst van geldlening voldoende is aangetoond door de overgelegde documenten, waaronder het samenlevingscontract en een overeenkomst van 25 juli 2005. [gedaagde] heeft de stelling van [eiseres] dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van [eiseres] niet is verjaard, omdat de opzegging van het samenlevingscontract op 3 december 2018 heeft plaatsgevonden en de vordering tot nakoming van het contract pas na deze datum kan verjaren.

De rechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] in verzuim is geraakt door niet te voldoen aan de betalingsverplichting en heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van € 18.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 900,01. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] het vonnis kan laten uitvoeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 7472142 \ CV EXPL 19-1511
Uitspraak: 21 juni 2019

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. D.H. Bialkowski,
t e g e n

[gedaagde] ,

woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. C.J.P. Liefting.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 8 januari 2019 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 15 februari 2019;
  • het vonnis van 1 maart 2019, waarin is bepaald dat schriftelijk zal worden voortgeprocedeerd;
  • de conclusie van repliek van 26 april 2019 met producties;
  • de conclusie van dupliek van 24 mei 2019.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1
Op 30 november 2005 hebben [gedaagde] (comparant sub 1) en [eiseres] (comparante sub 2) een notarieel samenlevingscontract gesloten. Dit contract luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

INLEIDING
De comparanten verklaarden dat zij een affectieve relatie hebben, dat zij sinds september tweeduizend vier samenwonen en sedertdien een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Zij zijn overeengekomen de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan als volgt te regelen:
(…)
Artikel 7
Deze overeenkomst eindigt:
a.
door opzegging door één van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van ten minste een maand in acht genomen moet worden.
(…)
Artikel 9
1.
Indien de overeenkomst eindigt door opzegging (…) zijn partijen verplicht er aan mee te werken:
a.
dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
b.
dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
2.
Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
3.
(…)
4.
Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen, bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld.
Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde, daaraan toegekend door partijen in onderling overleg.
(…)
Voor zover partijen over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, vindt de verdeling plaats op de wijze als bepaald in artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek.
(…)
AANBRENGSTEN
Aan deze akte zal worden gehecht een lijst met inboedelgoederen welke alle
toebehoren aan comparante sub 2.
Partijen verklaren dat comparante sub 2 aanbrengt een vordering op
comparant sub 1, welke in kopie zal worden aangehecht, thans groot
achttienduizend vijfhonderd euro (€18.500,00), welke vordering is
gespecificeerd in een kasboek, dat door partijen wordt bijgehouden.
1.2
Aan het samenlevingscontract is gehecht een door partijen ondertekende inventarisatielijst van inboedelgoederen en een door partijen ondertekende overeenkomst van 25 juli 2005. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Verklaren hierbij dat Mijnheer [gedaagde] vanaf september 2004 tot en met heden bij mevrouw [eiseres] een schuld heeft van € 14.500,=. Deze schuld komt voort uit betalingen aan de heer [gedaagde] , zijn openstaande rekeningen en tevens zijn levensonderhoud.
De schuld van € 14.500,= die Dhr. [gedaagde] heeft aan mevrouw [eiseres] is hierbij met € 2.500,= in mindering gebracht door goederen die de heer [gedaagde] aan mevrouw [eiseres] heeft afgedragen.
Deze goederen zijn: 2 x B&O Televisie toestellen, B&O videorecorder, Bosch Vaatwasser, Keuken inbouwapparatuur, Sharp videorecorder, 2 x Bronzen tuinooievaren.
Hierbij verklaart de heer [gedaagde] dat hij afstand doet van deze bovengenoemde goederen en verklaart mevrouw [eiseres] hierbij dat de schuld in mindering wordt gebracht met € 2.500,= mede dankzij deze goederen.
De resterende schuld van zal de heer [gedaagde] betalen in overleg tussen beiden partijen.
Bij dezen wanneer het bedrag terug betaald is zal mevrouw [eiseres] een kwitantie uitschrijven aan de heer [gedaagde] dat deze lening terug is betaald en dat deze overeenkomst komt te vervallen. Deze schuld zal blijven oplopen zolang mevr. [eiseres] de heer [gedaagde] moet blijven onderhouden en deze zal door middel van een kasboek bijgehouden worden.
1.3
[eiseres] heeft per aangetekende post een brief van 3 december 2018 aan [gedaagde] gestuurd. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

In overeenstemming met artikel 7 sub a van onze samenlevingsovereenkomst zeg ik hierbij het samenlevingscontract op.
(…)
Ten aanzien van de verdeling van de inboedel (…) heb ik de inboedel verdeeld en meegenomen conform de bijgesloten lijst met de verdeling.
(…)
Ten aanzien van mijn vordering op jou van € 18.500, = wil ik deze opeisen en vraag ik jou het bedrag binnen 10 dagen na heden over te maken op mijn rekening. Indien het bedrag niet binnen de gestelde termijn is betaald maar ik aanspraak op (wettelijke) rente (…).

Vordering en verweer

2. [eiseres] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld:
- tot betaling van € 18.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
- in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente als betaling niet binnen 14 dagen na dit vonnis plaatsvindt;
- in de nakosten volgens het liquidatietarief.
3. [eiseres] baseert haar vordering op het door haar opgezegde samenlevingscontract; zij vordert de nakoming daarvan. [gedaagde] moet op grond van artikel 9, eerste lid onder b, van dit contract na opzegging daarvan immers de door [eiseres] aangebrachte vordering op hem van € 18.500,00 terugbetalen.
4. [gedaagde] betwist dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. Hij stelt dat deze vordering op papier is gezet om zijn bezittingen veilig te stellen voor zijn toenmalige ex-partner. Verder voert hij als verweren aan dat de vordering van [eiseres] is verjaard en dat zij al is gecompenseerd bij de verdeling van de inboedel.

Beoordeling

Overeenkomst van geldlening?
5. De eerste vraag, die moet worden beantwoord, is of tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten.
6. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar stelling, dat sprake is van een overeenkomst van geldlening, naar de overeenkomst van 25 juli 2005 en het samenlevingscontract van 30 november 2005. Beide akten leveren tussen partijen op grond van artikel 157, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingend bewijs op van de waarheid van de daarin vermelde verklaring, te weten dat sprake is van een vorderingsrecht van [eiseres] uit een overeenkomst van geldlening. Mede in het licht van de bewijswaarde die dit soort akten hebben tussen partijen heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten. Zijn stelling, dat deze vordering op papier is gezet om zijn bezittingen veilig te stellen voor zijn toenmalige ex-partner, is op geen enkele manier onderbouwd. Bovendien heeft [gedaagde] niet gemotiveerd waarom er dan – naast de vastlegging van de geldlening in de overeenkomst van 25 juli 2005 – nog een noodzaak bestond om dit nogmaals te doen in de notariële akte van 30 november 2005. Evenmin heeft hij gemotiveerd waarom het bedrag ook nog zou zijn verhoogd ten opzichte van 25 juli 2005.
7. Gelet op het bovenstaande zal ervan worden uitgegaan dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten.
8. Dat [eiseres] op dit moment geen beschikking meer heeft over het in de overeenkomst en de notariële akte genoemde kasboek, maakt dit niet anders, omdat op grond van de notariële akte kan worden vastgesteld dat de vordering op dat moment € 18.500,00 bedroeg en niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] daarop later nog heeft afbetaald.
Verjaring
9. [gedaagde] stelt dat de vordering van [eiseres] is verjaard. De verplichting om aan [eiseres] toe te bedelen en te leveren wat zij heeft aangebracht, waaronder haar vordering op [gedaagde] van € 18.500,00, ontstaat op grond van artikel 9, eerste lid onder b, van het samenlevingscontract als de overeenkomst eindigt door opzegging. Op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van dit contract geschiedt opzegging bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van één maand. [eiseres] heeft blijkens het dossier eerst bij brief van 3 december 2018 het samenlevingscontract opgezegd. Gelet hierop is de vordering van [eiseres] tot nakoming van dit contract niet verjaard.
10. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt heeft willen stellen, dat de vordering tot nakoming van de overeenkomst van geldlening binnen vijf jaren na het sluiten daarvan, en dus vóór de opzegging van het samenlevingscontract, al was verjaard, geldt dat [eiseres] geen nakoming van de overeenkomst van geldlening vordert in deze procedure, maar nakoming van het samenlevingscontract. Overigens stelt de kantonrechter vast dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd is als bedoeld in artikel 3:307, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Gelet hierop gaat voor deze overeenkomst de verjaringstermijn pas lopen vanaf de dag nadat de schuldeiser heeft meegedeeld tot opeising over te gaan. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] vóór 3 december 2018 tot opeising is overgegaan, kan ook in dit opzicht van verjaring geen sprake zijn.
Compensatie bij verdeling
11. [gedaagde] stelt ten slotte in dupliek dat de lening al is voldaan, omdat [eiseres] bij haar vertrek in 2016 goederen ter waarde van het driedubbele heeft meegenomen. De kantonrechter merkt in dit verband op dat niet zonder meer valt in te zien hoe een eventuele overbedeling van [eiseres] bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen in de weg zou staan aan de toewijzing van haar vordering tot nakoming van het samenlevingscontract. Dat en in hoeverre sprake was van een dergelijke overbedeling, heeft [gedaagde] bovendien op geen enkele manier gemotiveerd en onderbouwd, terwijl overbedeling op grond van de in het dossier bekende gegevens niet in de rede ligt. De kantonrechter stelt in dit verband vast dat [eiseres] in haar brief van 3 december 2018 schrijft dat ze de inboedel heeft verdeeld conform een lijst met de verdeling. Partijen zijn in artikel 9 van het samenlevingscontract een procedure overeengekomen voor de verdeling van het overig gemeenschappelijk vermogen. Van dit vermogen zijn uitgezonderd de privé-goederen en de aangebrachte goederen, zoals de inboedelgoederen van [eiseres] op de aangehechte inventarisatielijst. Deze door [eiseres] aangebrachte goederen moesten op grond van het contract onverdeeld terug naar haar. Gelet hierop zal dit verweer worden verworpen.
Conclusie
12. Gelet op al het voorgaande zal de vordering tot betaling van € 18.500,00 worden toegewezen. Aangezien [gedaagde] met de betaling van deze geldsom sinds het verstrijken van de in de brief van 3 december 2018 gestelde termijn, eventueel nog verlengd met de opzegtermijn van één maand, in verzuim is, zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de gevorderde datum van dagvaarding kunnen worden toegewezen.
Kosten
13. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
720,00(2 punten × tarief € 360,00)
Totaal € 900,01.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 18.500,00 (achttienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 januari 2019 tot aan de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 900,01 inclusief verschuldigde btw; te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane nakosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.R.J. van Wel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter