ECLI:NL:RBAMS:2019:7781

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
99/000418-30 - 2019
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling in VI-zaak met disciplinaire straffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 30 maanden ondergaat, had zich na de aanvang van zijn straf ernstig misdragen, wat aanleiding gaf tot de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde tijdens zijn detentie meerdere disciplinaire straffen heeft opgelegd gekregen vanwege geweldsdelicten en drugsgebruik. Ondanks deze incidenten heeft de veroordeelde tijdens de zitting aangegeven bereid te zijn zich aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden te houden, waaronder een locatiegebod en behandeling bij De Waag.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk om uitstel vroeg, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verbeterde houding van de veroordeelde en zijn bereidheid om zich aan de voorwaarden te houden, voldoende reden waren om de voorwaardelijke invrijheidstelling niet uit te stellen. De rechtbank benadrukte dat het verlengen van de detentie niet in het belang van de veroordeelde zou zijn en dat het zinvoller was om de behandeling bij De Waag zo snel mogelijk te starten. De beslissing om de vordering af te wijzen werd genomen door de rechters, waarbij de griffier aanwezig was. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VI-zaaknummer: 99/000418-30 (VI van strafzaak met parketnummer 13/665460-17)
BESLISSING
Beslissing op de vordering van de officier van justitie van 12 september 2019, strekkende tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de strafzaak tegen:
[veroordeelde](hierna: veroordeelde),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende op het adres [verblijfadres] ,
thans verblijvende in [detentieplaats] .

1.De procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 22 juni 2018 heeft de rechtbank Amsterdam veroordeelde een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, opgelegd.
De detentie is gestart op 27 februari 2018. De voorlopige datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) is bepaald op 20 oktober 2019.
Aan die invrijheidstelling zijn als bijzondere voorwaarden verbonden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Locatieverbod (met EC)
Veroordeelde bevindt zich gedurende 6 maanden niet in het verboden gebied. Het adres van het slachtoffer dient niet te worden bekend gemaakt aan veroordeelde, maar is wel bekend bij de reclassering. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. De aansluiting van het elektronisch controlemiddel kan plaatsvinden vanaf de derde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden in de Penitentiaire Inrichting.
Locatiegebod
Veroordeelde is gedurende 6 maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.
Veroordeelde werkt mee aan elektrische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [verblijfadres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De aansluiting van het elektrische controlemiddel kan plaatsvinden vanaf de derde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden in de Penitentiaire Inrichting.

2.De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de VI van veroordeelde uitstelt voor 120 dagen, omdat hij zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen en hij zich niet bereid heeft verklaard de aan de VI te verbinden voorwaarden na te leven.

3.De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2019, in aanwezigheid van de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach. Als deskundige is verschenen mevrouw S. van Niekerken, als reclasseringswerker verbonden aan de GGZ reclassering Inforsa te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in deze zaak, waaronder:
  • het hiervoor genoemde vonnis;
  • het VI-advies van [detentieplaats] van 19 augustus 2019;
  • het reclasseringsadvies (VI) van GGZ reclassering Inforsa van 2 september 2019, alsmede een aanvullend VI-advies van 6 september 2019.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting stelt de rechtbank vast dat tijdens de detentie vele disciplinaire straffen zijn opgelegd aan de veroordeelde, omdat er sprake was van verbaal en/of fysiek geweld, contrabande of drugsgebruik. Veroordeelde vond het moeilijk zich aan de gestelde inrichtings- en afdelingsregels te houden. Hoewel hij meerdere keren aan de casemanager en afdelingspersoneel te kennen heeft gegeven een agressieprobleem te hebben, is aan deze hulpvraag in de Penitentiaire Inrichtingen (PI) geen gevolg gegeven.
Teneinde in de toekomst recidive te voorkomen acht de reclassering een agressie behandeling bij De Waag van belang. Daarnaast is een gebiedsverbod voor het woonadres van het slachtoffer geïndiceerd, alsmede een gebiedsgebod voor de beginperiode van de VI.
Hoewel veroordeelde zowel in de PI als bij de reclassering pertinent te kennen heeft gegeven geen locatiegebod te willen, heeft hij ter openbare zitting verklaard dat hij naderhand de reclassering heeft laten weten dat hij wel akkoord gaat met de voorgestelde bijzondere voorwaarden, waaronder het locatiegebod. Ook ter zitting heeft de veroordeelde bevestigd dat hij akkoord gaat met de voorgestelde voorwaarden.
De deskundige heeft het advies ter zitting bevestigd en daar waar mogelijk aangevuld. Zij heeft onder meer verklaard dat de veroordeelde zich alsnog bereid heeft verklaard zich ook aan het locatiegebod te houden.

4.De beoordeling van de vordering

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar vordering ter zitting gewijzigd en verzocht de vordering af te wijzen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een behoorlijk aantal incidenten in de PI, maar nu veroordeelde te kennen heeft gegeven zich aan de gestelde bijzondere voorwaarden te houden dient hij het voordeel van de twijfel te krijgen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de behandeling bij De Waag niet is opgestart. Veroordeelde heeft eerder meegewerkt aan een behandeling en hij is daartoe nog steeds bereid. Veroordeelde gaat akkoord met de voorgestelde bijzondere voorwaarden. De vordering van de officier van justitie dient daarom te worden afgewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan veroordeelde gedurende de tenuitvoerlegging van zijn straf meerdere keren een disciplinaire maatregel is opgelegd wat, gelet op het bepaalde in artikel 15d lid 1 onder b sub 2° van het Wetboek van Strafrecht, op zich grond zou kunnen zijn om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen. De rechtbank zal dat echter niet doen. Nu de veroordeelde akkoord is gegaan met de voorgestelde bijzondere voorwaarden zijn er op dat punt geen beletselen meer om de voorwaardelijke vrijheidsstelling te laten aanvangen. Gedrag en houding van veroordeelde zijn de laatste maanden verbeterd; of dat een echte gedragsverandering is of slechts wordt ingegeven door het vooruitzicht van voorwaardelijke invrijheidsstelling zal de tijd moeten leren. Een uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zou nu dan nog slechts het doel dienen veroordeelde (extra) te bestraffen voor wangedrag dat zich heeft afgespeeld vóór die verandering van zijn houding. Zijn motivatie voor gedragsverandering zou daardoor mogelijk juist worden geschaad en zijn agressieproblematiek kan bij langere detentie nog steeds niet worden behandeld. Het verlengen van de detentie lijkt dan vooral een recept voor nieuwe ellende. De rechtbank acht het zinvoller dat het ijzer wordt gesmeed terwijl het (mogelijk) heet is en veroordeelde snel een start maakt met de behandeling bij De Waag. De rechtbank is dan ook, mede gezien het gewijzigde standpunt van het officier van justitie, van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Deze beslissing is genomen door:
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2019.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open