4.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Het opsporingsonderzoek 13Zomergem is gestart op 2 juli 2018, naar aanleiding van tips die het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam ontving. Deze hielden in dat er vanuit de woning op het adres [adres 2] door Nigerianen werd gehandeld in verdovende middelen/cocaïne. Aan de hand van telefoontaps en observaties kwamen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beeld als bewoners van eerdergenoemde woning.
Uit getapte telefoongesprekken blijkt dat (met zowel Nederlandse als buitenlandse telefoonnummers) er wordt gesproken over hoeveelheden, kostprijzen, geldtransacties, kwaliteit, “spul”, “dat ding/die dingen”, “blok(vorm)”, “olie”, “charlie”, “wit”, “het ruikt”, “mensen die het vanachter zouden uitscheiden”, “het via de bagage zouden brengen”, wat “per vracht zou worden gebracht” of “in de pussy zou worden gezet en meegenomen”, maar ook over andere landen, zoals “het land van Eliza”, Zwitserland en Denemarken.
Aan de hand van telefoongesprekken met het nummer #0091 (in gebruik bij [medeverdachte 1] ) op 16 en 17 oktober 2018, kreeg de politie het vermoeden dat een levering van verdovende middelen zou gaan plaatsvinden en dat [medeverdachte 1] hierbij betrokken zou zijn. Hierop is een observatie gestart, waarna hij op 18 oktober 2018 is aangehouden. [medeverdachte 1] had op dat moment 200 gram slikkersbollen met cocaïne verstopt in zijn onderbroek. Hij maakte voor zijn vervoer gebruik van een snorder, te weten [verdachte] , die gebruik maakte van telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: #7730). Ook [verdachte] is op dat moment aangehouden en bij zijn fouillering is een geldbedrag van € 1.240,- (twaalfhonderdveertig euro) aangetroffen.
Bij de doorzoeking van de woning op het adres [adres 2] worden veel versnijdingsmiddelen aangetroffen, en andere goederen die kunnen worden gebruikt bij het bereiden en bewerken van verdovende middelen.
Op basis van afgeluisterde tapgesprekken ontstond bij de politie het vermoeden dat [verdachte] niet alleen als snorder werkzaamheden verrichtte voor [medeverdachte 1] , maar ook voor anderen die zich bezig leken te houden met de handel in verdovende middelen, waaronder een persoon genaamd [medeverdachte 4] , verdachte in een van 13Zomergem afgesplitst onderzoek, te weten 13Fraxinus. Op het verblijfsadres van [medeverdachte 4] , [adres 1] , waren verschillende telecom-abonnementen op naam van ‘ [verdachte] ’ afgesloten. Daarnaast werd een woning op het adres [adres 3] verhuurd aan een vrouw genaamd [persoon 1] , de dochter van [verdachte] .
Het dossier bevat geen verklaring van laatstgenoemde omtrent dit huurcontract, zodat reeds daarom deze omstandigheid niet zonder meer aan [verdachte] kan worden toegerekend.
Hoewel vast staat dat [verdachte] [medeverdachte 1] op de dag van de aanhouding vervoerde en dat [medeverdachte 1] op dat moment 200 gram cocaïne bij zich droeg in zijn onderbroek, betekent dit niet dat verdachte dat wist, noch dat hij opzet had op het leveren van een bijdrage aan de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft dit niet vast kunnen stellen.
[verdachte] heeft stellig ontkend dat hij hier op enigerlei wijze bij betrokken is.
Dat uit het dossier volgt dat [verdachte] in de hoedanigheid van snorder contacten onderhoudt met diverse personen die zich bezig lijken te houden met drugshandel, maakt niet dat er voldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Dat hij, zoals hij zelf aangeeft, als snorder een envelop (met daarin een geldbedrag) vervoerde van [medeverdachte 1] naar een ander, maakt dit niet anders. Tot slot maakt ook het (laten) afsluiten van telecomabonnementen in een woning, die later in verband wordt gebracht met drugshandel, op zichzelf niet dat iemand daaraan behulpzaam is geweest.
Hoewel er sprake lijkt te zijn van een fluïde samenwerkingsverband waarin [verdachte] een terugkerende en wellicht dubieuze rol heeft, dient terughoudendheid te worden betracht bij het aannemen van het voor medeplichtigheid vereiste dubbel opzet. Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, ook in onderlinge samenhang bezien, blijkt onvoldoende dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gronddelict.
[verdachte] zal van het aan hem ten laste gelegde worden vrijgesproken.