ECLI:NL:RBAMS:2019:7743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
13/654163-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor internationale drugshandel en voorbereidingshandelingen

Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) in- en uitvoer van verdovende middelen en voorbereidingshandelingen daartoe. Het onderzoek, genaamd 13Zomergem, startte op 2 juli 2018 na tips over drugshandel vanuit een woning in Amsterdam. De verdachte werd in verband gebracht met meerdere telefoongesprekken waarin over de handel in verdovende middelen werd gesproken. Tijdens de aanhouding op 18 oktober 2018 werden bij de verdachte en medeverdachten aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne aangetroffen, evenals versnijdingsmiddelen en attributen voor het bewerken van drugs. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, ondanks zijn verweer dat hij geen wetenschap had van de criminele activiteiten van zijn huisgenoot. De rechtbank achtte de verdachte medepleger van de feiten en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een stevige straf om een signaal af te geven tegen de internationale drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654163-18
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2019, 2 april 2019 en 12 juni 2019 (allen pro forma) en de terechtzittingen van 9 en 10 september 2019 (inhoudelijke behandeling) en gesloten op 17 oktober 2019.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) (13/650355-18 en 13/654056-19), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) (13/650458-18) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) (13/654165-18).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. S.M. Hoogerheide en G. Dankers, en van wat door de raadsman van verdachte, mr. R.T. Laigsingh en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.
de (verlengde) in- en/of uitvoer van 200 gram - aangetroffen onder medeverdachte [medeverdachte 1] - en meerdere hoeveelheden cocaïne en/of het voorhanden hebben daarvan, in de periode van 2 juli 2018 tot en met 18 oktober 2018 te Amsterdam, al dan niet in vereniging gepleegd;
2.
voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten aanzien van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet, op 18 oktober 2018 te Amsterdam, al dan niet in vereniging gepleegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
Het opsporingsonderzoek 13Zomergem is gestart op 2 juli 2018, naar aanleiding van tips die het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam ontving. Deze hielden in dat er vanuit de woning op het adres [adres 1] door Nigerianen werd gehandeld in verdovende middelen/cocaïne. Er zou gebruik worden gemaakt van telefoonnummers [nummer] (hierna: # [nummer] ) en [nummer] (hierna: # [nummer] ).
Aan de hand van telefoontaps en observaties kwam [medeverdachte 1] in beeld als gebruiker van deze telefoonnummers. De persoon sprak over zijn zoontje genaamd [naam zoontje] en had onder meer telefonisch contact met een persoon die gebruik maakte van telefoonnummer [nummer] (hierna: # [nummer] ).
Deze laatstbedoelde persoon bleek een huisgenoot van [medeverdachte 1] te zijn, genaamd: [verdachte] , verdachte. De sleutels die [verdachte] op het moment van zijn aanhouding bij zich droeg, pasten op de slaapkamer waarvan hij, [verdachte] , had aangegeven dat hij daar verbleef. De telefoons die beide verdachten onder zich hadden op het moment van aanhouding waren gekoppeld aan voornoemde telefoonnummers waarmee zij eerder in verband werden gebracht.
In afgeluisterde telefoongesprekken, met zowel Nederlandse als buitenlandse telefoonnummers, wordt gesproken over hoeveelheden, kostprijzen, geldtransacties, kwaliteit, “spul”, “dat ding/die dingen”, “blok(vorm)”, “steen(vorm)”, “olie”, “charlie”, “wit”, “het ruikt”, “mensen die het vanachter zouden uitscheiden”, “het via de bagage zouden brengen”, wat “per vracht zou worden gebracht” of “in de pussy zou worden gezet en meegenomen” en leveren/levering, maar ook over andere landen, zoals “het land van [naam 1] ”, Zwitserland en Denemarken.
Aan de hand van telefoongesprekken gevoerd met het nummer # [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , op 16 en 17 oktober 2018, kreeg de politie het vermoeden dat een levering van verdovende middelen zou plaatshebben. Hierop is op 18 oktober 2018 een observatie gestart en is vervolgens [medeverdachte 1] aangehouden. [medeverdachte 1] bleek ten tijde van zijn aanhouding 200 gram slikkersbollen met cocaïne verstopt te hebben in zijn onderbroek.
[medeverdachte 1] is aangehouden in een auto. Deze werd op dat moment bestuurd door een snorder: [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] maakt gebruik van telefoonnummer [nummer] (hierna: # [nummer] ). Bij de fouillering van [medeverdachte 3] is een geldbedrag van € 1.240,- (twaalfhonderdveertig euro) aangetroffen.
In de woning op het adres [adres 1] is op 18 oktober 2018 een doorzoeking geweest. Daarbij zijn versnijdingsmiddelen aangetroffen en andere goederen die kunnen worden gebruikt bij het bereiden en bewerken van verdovende middelen, zoals blenders, gramweegschaaltjes, een zeef, een pan (voorzien van wit poeder aan de binnenzijde), ammoniak, grote hoeveelheden plastic zakken en een gasbrander.
In de afgeluisterde telefoongesprekken kwamen gesprekken voor waarin werd gerefereerd aan een persoon die “ [bijnaam] ” wordt genoemd. Gebleken is dat dit [medeverdachte 2] is. [medeverdachte 2] heeft in de ten laste gelegde periode gebruik gemaakt van diverse telefoonnummers: eerst [nummer] (hierna: # [nummer] ), dan [nummer] (hierna: # [nummer] ) en tot slot [nummer] (hierna: # [nummer] ).
[medeverdachte 2] is op 19 september 2018 aangehouden op grond van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij er op zicht geen verdovende middelen werden aangetroffen in de woning waar hij op dat moment verbleef, [adres 2] . [medeverdachte 2] is de volgende dag heengezonden. Er is op 20 september 2018 naar aanleiding van nieuwe tapgesprekken die betrekking hadden op de aanwezigheid van politie in deze woning op 19 september 2018, alsnog een doorzoeking verricht op het adres [adres 2] .
Op meerdere plekken in de woning [adres 2] werden cocaïne, heroïne, MDMA pillen en versnijdingsmiddelen aangetroffen. Als ook diverse goederen die kunnen worden gebruikt bij het bereiden en bewerken van verdovende middelen, waaronder een blender (met poederresten), digitale weegschalen en boterhamzakjes. In één van de slaapkamers (genummerd als slaapkamer 3) is een koffer aangetroffen met daarin een factuur op naam van [medeverdachte 2] . Uit een kledingkast in dezelfde slaapkamer werd door [medeverdachte 2] in bijzijn van de politie zijn portemonnee gepakt. [medeverdachte 2] is aangehouden op 20 november 2018.
Bij zijn fouillering is een hoeveelheid van 122,16 gram heroïne aangetroffen, verpakt in slikkersbollen, een geldbedrag van €3.220,80 en een mobiele telefoon met daarin een simkaart met het nummer # [nummer] .
Op 20 november 2018 zijn ook drie andere personen aangehouden, die zich op het moment van hun aanhouding bevonden in de woning op het adres [adres 3] , de vermoedelijk nieuwe verblijfplaats van [medeverdachte 2] . Twee mannen, [naam 2] en [naam 3] , en een vrouw, [naam 4] . [naam 4] bevond zich ten tijde van de aanhouding in een slaapkamer, op bed met een ontbloot onderlichaam onder een deken. Op de plek waar zij lag is een slikkersbol aangetroffen met daarin 6,75 gram cocaïne. Uiteindelijk zijn er in haar ontlasting 27 slikkersbollen aangetroffen, met daarin een totaalgewicht van 182,25 gram cocaïne. [naam 3] , die zich op het moment van de aanhouding in dezelfde slaapkamer bevond, had een plastic tas vast met daarin 63 slikkersbollen met een totaalgewicht van 424 gram cocaïne. Verder zijn er in deze woning onder meer het volgende aangetroffen: 129,93 gram cocaïne, 4,15 gram heroïne, diverse versnijdingsmiddelen en andere goederen die kunnen worden gebruikt bij het bereiden en bewerken van verdovende middelen. In deze woning wordt tevens een telefoon aangetroffen met daarin een simkaart die is gekoppeld aan het telefoonnummer # [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 2] . [naam 2] (13/654182-18), [naam 3] (13/654181-18) en [naam 4] (13/654183-18) zijn op 14 maart 2019 door deze rechtbank veroordeeld in verband met de Opiumwet.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben overeenkomstig hun op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring.
[verdachte] kan worden veroordeeld voor de ten laste gelegde (verlengde) uitvoer van 200 gram cocaïne en van de onbekend gebleven hoeveelheid verdovende middelen, nu hij en [medeverdachte 1] in de periode voorafgaand aan de aanhouding met verschillende personen, waaronder ook [medeverdachte 2] en [naam 5] (reeds veroordeeld in verband met de Opiumwet (16 april 2019, 13/654160-18 en 13/659003-19), veel telefoongesprekken hebben gevoerd die duiden op (internationale) drugshandel.
Op de dag van de aanhouding heeft [verdachte] een telefoongesprek met een persoon met een Zweeds telefoonnummer, waarin over de levering van “dat ding” wordt gesproken, waarbij [verdachte] levert en de gesprekspartner de reiziger onderweg zou begeleiden. In een later gesprek met hetzelfde telefoonnummer wordt er gezegd dat alles is geregeld en dat “het spul” door de [bijnaam 2] jongen wordt vervoerd, waarmee volgens het Openbaar Ministerie [medeverdachte 1] wordt bedoeld. Gelet op het feit dat slikkersbollen over het algemeen worden gebruikt voor het vervoeren van verdovende middelen over landsgrenzen, kan het niet anders dan dat deze bestemd waren voor uitvoer. Tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] was sprake van een samenwerking, waardoor ook het het medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ook het voorhanden hebben van verdovende middelen kan bewezen worden.
[verdachte] kan tevens worden veroordeeld voor het treffen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en andere goederen die in de woning op het adres [adres 1] zijn aangetroffen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van (het medeplegen van) in- en/of uitvoer van verdovende middelen. Op basis van het dossier kan niet worden gesteld dat er enige link te leggen is tussen [verdachte] en medeverdachten op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering van de ten laste gelegde feiten. Dat [verdachte] contact heeft met [medeverdachte 1] , zijn huisgenoot, betekent niet dat verdachte wetenschap heeft van diens criminele activiteiten. Ook heeft [verdachte] geen beschikkingsmacht gehad over de bij [medeverdachte 1] aangetroffen verdovende middelen.
Ten aanzien van de tapgesprekken die aan [verdachte] worden toegeschreven geldt dat niet kan worden bewezen dat deze gesprekken daadwerkelijk door hem zijn gevoerd nu hij zijn telefoon vaak heeft uitgeleend aan anderen. Daarnaast dient terughoudendheid te worden betracht bij het trekken van de conclusie dat deze gesprekken gaan over (de levering van) drugs, nu dit vanwege het versluierde taalgebruik niet ondubbelzinnig uit de gesprekken volgt.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en andere goederen die op de slaapkamer van [verdachte] zijn aangetroffen, zoals ten laste gelegd onder 2, heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen en bespreking verweren
Vaststellen van verdachte als gebruiker van de telefoonnummer # [nummer]
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van telefoonnummer # [nummer] . Uit het het dossier volgt dat de telefoon met daarin de simkaart die aan dit telefoonnummer was gekoppeld bij zijn aanhouding bij [verdachte] is aangetroffen. Hoewel de verdediging heeft aangevoerd dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de belastende tapgesprekken door hem zijn gevoerd omdat hij zijn telefoon vaak uitleende, is dit in het geheel niet concreet gemaakt. [verdachte] heeft niet aangegeven aan wie de telefoon dan zou zijn uitgeleend, en ook niet welke gesprekken door een ander dan hemzelf zouden zijn gevoerd. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat de overige bevindingen in het dossier kloppen met de stelling dat [verdachte] de gebruiker was van het telefoonnummer # [nummer] . De gebruiker van het telefoonnummer # [nummer] blijkt bijvoorbeeld de huisgenoot te zijn van [medeverdachte 1] , hetgeen klopt met de verklaringen van [verdachte] . Het dossier biedt geen aanknopingspunten die de rechtbank doen twijfelen dat de gesprekken door [verdachte] zijn gevoerd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Tapgesprekken en versluierd taalgebruik
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van onderschepte gesprekken niettemin worden geduid als betrekking hebbende op lijst I drugs, bij de bewijslevering de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht. Het risico op een verkeerd begrip is immers aanwezig als de betekenis van het gesproken en geschreven woord moet worden uitgelegd en geïnterpreteerd. De rechtbank heeft daarom na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van – in het onderhavige geval – telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
De telefoongesprekken die met telefoonnummer # [nummer] zijn gevoerd, zijn vanaf 26 september 2018 opgenomen en uitgeluisterd. Door [verdachte] wordt met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en anderen onder meer gesproken over het overmaken van bedragen, het leveren en ontvangen, ‘spul’, ‘reizigers’, waar deze ‘reizigers’ verblijven na aankomst, ‘dat ding’, ‘sterk en goed kwaliteit spul’, ‘Alhaji kwaliteit’, ‘Eliza’, prijzen, ‘het soort dat nog niet is vermengd’, ‘opnieuw begonnen na de gebeurtenis’ en dat hij ‘pech heeft gehad richting Zweden; het spul was echt puur’.
In het licht van de overige stukken in het dossier, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat er in versluierd taalgebruik over de handel in verdovende middelen wordt gesproken. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat er in de slaapkamer van [verdachte] grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen, alsmede goederen die zien op het bewerken en bereiden van harddrugs. De gesprekken worden hierdoor meer in context geplaatst en geduid als drugsgerelateerd. Daarbij biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat [verdachte] zou handelen in legale middelen. De tapgesprekken kleuren zijn handelen op die manier in dat het niet anders kan dan dat hij zich bezig houdt met de (internationale) handel inverdovende middelen. [verdachte] heeft geen concrete, alternatieve uitleg gegeven van de duiding van de tapgesprekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de telefoongesprekken in redelijkheid niet anders kunnen worden gelezen dan dat ze over (de internationale handel in) verdovende middelen gaan.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het medeplegen van de in- en/of uitvoer en/of het voorhanden hebben van de 200 gram cocaïne die bij de aanhouding van [medeverdachte 1] bij hem is aangetroffen. Hoewel de tapgesprekken duiden op een samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , blijkt uit het dossier onvoldoende dat [verdachte] op enig moment over deze specifieke partij beschikkingsmacht heeft gehad, te meer nu de gesprekken over het ‘brengen’ van deze partij en het verdere vervoer door [medeverdachte 1] met een ander worden gevoerd.
Medeplegen
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer worden afgeleid uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat uit de tapgesprekken volgt dat [verdachte] afspraken met anderen heeft gemaakt over de levering van verdovende middelen en versnijdingsmiddelen en ook over de wijze van het transport. Hij onderhield contacten met anderen om drugstransporten te organiseren.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen en dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is om van medeplegen te spreken.
Voorbereidingshandelingen
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen overweegt de rechtbank dat [verdachte] woonde op het adres [adres 1] . De rechtbank neemt als uitgangspunt dat personen die enige tijd in een woning verblijven, worden geacht te weten wat er zich in deze woning bevindt, behoudens contra-indicaties. Dat [verdachte] in deze woning verbleef, betekent dat hij over de goederen in die woning heeft kunnen beschikken. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] ook van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen af wist. Deze wetenschap leidt de rechtbank af uit zijn eigen verklaring en uit de omstandigheid dat versnijdingsmiddelen en attributen die kunnen worden gebruikt voor het bewerken van verdovende middelen op zijn slaapkamer, waarvan alleen hij de sleutel had, zijn aangetroffen. Daarnaast heeft [verdachte] tijdens het verhoor van inbewaringstelling verklaard dat alle spullen die in zijn kamer zijn aangetroffen van hem zijn. Hij zou de spullen gebruiken om een stof fijn te malen voor de verkoop. In een telefoongesprek met sessienummer 95, gevoerd met zijn nummer (# [nummer] ) werd door [verdachte] gesproken over een vermengingsmiddel uit China, waarvan de kwaliteit moest worden onderzocht omdat “het spul” niet minder moest worden. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] zich bezig hield met onder meer het bewerken van verdovende middelen en dat hij wist dat de op zijn kamer aangetroffen goederen en middelen hiertoe bestemd waren.
Gelet op het bovenstaande, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] op zitting, dat hij de middelen in bewaring had voor ene [naam 6] en dat hij niet wist wat het was, niet geloofwaardig.
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] deze voorbereidingshandelingen samen met anderen heeft verricht en zal hem dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen in deze. De rechtbank zal [verdachte] ook partieel vrijspreken van de voorwerpen die in de badkamer zijn aangetroffen, te weten een emmer en vangnetten. Deze goederen zien naar het oordeel van de rechtbank niet zo zeer op het bewerken van harddrugs, maar op het uitscheiden van slikkersbollen.
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorhanden hebben en het buiten de landsgrenzen van Nederland brengen van verdovende middelen, zoals vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het bewerken of verwerken van verdovende middelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 2 juli 2018 tot en met 18 oktober 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
EN
in de periode van 2 juli 2018 tot en met 18 oktober 2018 te Amsterdam, in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt of verwerkt hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 18 oktober 2018 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, voor te bereiden,
- ongeveer 500 gram fenacetine en 234 gram levamisol en
- een weegschaal met een residu cocaïne en
- meerdere weegschalen en
- drie blenders en
- een zeef en
- een pan met een wit residu en
- ammoniak en
- plastic zakken en
- een gasbrander
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat [verdachte] voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden, met aftrek van voorarrest.
De officieren van justitie hebben aangevoerd er met de straf een internationaal signaal moet worden afgegeven. Er is sprake van enorme intensiteit van drugshandel door een geolied netwerk van West-Afrikaanse criminelen, die berekenend te werk gaan en mensen gebruiken als verpakkingsmateriaal van drugs op een onterende en levensgevaarlijke manier. Door hun toedoen is er in de Bijlmer een parallelle samenleving ontstaan met illegale geldstromen, illegaal vervoer en misbruik van sociale voorzieningen (woningen).
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om - uitgaande van een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde - een lagere straf op te leggen dan de tijd die [verdachte] reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de medische omstandigheden van [verdachte] , en een straf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft zich samen met anderen gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan internationale handel van verdovende middelen. Hoewel er geen verdovende middelen bij hem zijn aangetroffen, werden er in zijn slaapkamer grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen aangetroffen en goederen die kunnen worden gebruikt voor het bewerken of verwerken van harddrugs. Uit het dossier volgt dat [verdachte] zich wel degelijk bezighield met de internationale handel in verdovende middelen en dat hij met anderen hoeveelheden harddrugs heeft uitgevoerd, bewerkt of verwerkt. Hoewel de intensiteit van de internationale handel niet door de officieren van justitie is geconcretiseerd, is aan de hand van wijze van communicatie in telefoongesprekken duidelijk geworden dat er sprake is van een gevestigde, uitgebreide praktijk.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers ervan kunnen opleveren en dat het gepaard gaat met overlast in de samenleving. [verdachte] heeft met zijn handelen bijgedragen aan de schaduweconomie die in de maatschappij is ontstaan door geld dat met drugshandel wordt verdiend. Hij heeft daarbij oog gehad voor geldelijk gewin en zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de gezondheid van gebruikers. De rechtbank neemt hierbij tevens in overweging dat uit het dossier volgt dat gebruik werd gemaakt van bolletjesslikkers. Dit levert een bijzonder groot risico op voor de gezondheid van de desbetreffende personen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende [verdachte] van 14 augustus 2019, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de strafmaat is gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en naar de straffen die door deze rechtbank in overeenkomstige zaken zijn toegepast. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats. Dat er door de raadsman is aangegeven dat [verdachte] kampt met medische problematiek, maakt dit niet anders. De rechtbank beschikt niet over een medische verklaring waaruit volgt dat de gezondheid van [verdachte] verder wordt benadeeld door een (langdurige) detentie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor strafmatiging. Daarbij geldt dat [verdachte] ook tijdens zijn detentie de nodige zorg en behandeling voor zijn medische problematiek kan ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de straf van zodanig gewicht moet zijn, dat er een drempel ontstaat voor [verdachte] en anderen om zich in te laten met de handel in harddrugs. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Zaktelefoon Nokia 5649638;
1 STK Zaktelefoon Nokia 5649641; en
1 STK Sleutelbos 5649342.
9.1.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen met de nummers 1 en 2 behoren aan [verdachte] toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, dan wel met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is verkregen, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
9.2.
Bewaren voor rechthebbende
De onder 3 genummerde sleutelbos zal worden bewaarden voor de rechthebbende, nu uit het dossier niet duidelijk volgt wie de rechthebbende is. De sleutels dienen te worden bewaard ten behoeve van de verhuurder van het pand waar de sleutels bijhoren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van het
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
STK Zaktelefoon Nokia 5649638; en
1 STK Zaktelefoon Nokia 5649641.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Sleutelbos 5649342.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2019.