ECLI:NL:RBAMS:2019:7742

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
13/650355-18 en 13/654056-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor drugshandel en vervalst paspoort

Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 200 gram cocaïne en het in vereniging in- en uitvoeren van onbekend gebleven hoeveelheden verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1963 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 18 oktober 2018 aangehouden met de cocaïne verstopt in zijn onderbroek. Tijdens het onderzoek, dat begon op 2 juli 2018, zijn er diverse telefoongesprekken afgeluisterd die duiden op drugshandel. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, ondanks zijn verweer dat hij enkel als koerier fungeerde. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vervalst paspoort, waarvan de rechtbank oordeelde dat hij had moeten weten dat het om een vervalsing ging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar wogen. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke impact van drugshandel en het risico dat het gebruik van slikkersbollen met zich meebrengt voor de gezondheid van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650355-18 (
zaak A) en 13/654056-19 (
zaak B)
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het “ [naam Jutitieel Complex] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2019, 2 april 2019 en 12 juni 2019 (alle pro forma) en de terechtzittingen van 9 en 10 september 2019 (inhoudelijke behandeling), gesloten op 17 oktober 2019.
De zaken tegen verdachte zijn gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) (13/654163-18), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) (13/650458-18) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) (13/654165-18).
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. S.M. Hoogerheide en G. Dankers, en van wat door de raadsman van verdachte, mr. E.G.S. Roethof en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
de (verlengde) in- en/of uitvoer van 200 gram en meerdere hoeveelheden cocaïne en/of het voorhanden hebben daarvan, in de periode van 2 juli 2018 tot en met 18 oktober 2018 te Amsterdam, al dan niet in vereniging gepleegd;
zaak B
het bezit van een vals reisdocument en het gebruik maken hiervan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De raadsman van verdachte heeft in zaak A partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging.
Dit verweer is al door de raadsman gevoerd op de pro forma zitting van 12 juni 2019. De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat de tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Overeenkomstig artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering blijft deze beslissing in stand.
De in het proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2019 opgenomen motivering op voornoemd punt begrijpt de rechtbank aldus, dat het betwiste gedeelte van de tenlastelegging geen twijfel oproept met betrekking tot de vraag welke specifieke gedragingen [verdachte] worden verweten, nu hij - gelet op de inhoud van het dossier en het geheel van de tenlastelegging in onderlinge samenhang bezien - in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen en te weten waartegen hij zich dient te verweren.
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.1.
Feiten en omstandigheden ten aanzien van zaak A
Het opsporingsonderzoek 13Zomergem is gestart op 2 juli 2018, naar aanleiding van tips die het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam ontving. Deze hielden in dat er vanuit de woning op het adres [adres 1] door Nigerianen werd gehandeld in verdovende middelen/cocaïne. Er zou gebruik worden gemaakt van telefoonnummers [nummer] (hierna: # [nummer] ) en [nummer] (hierna: # [nummer] ).
Aan de hand van telefoontaps en observaties kwam [verdachte] in beeld als gebruiker van deze telefoonnummers. De persoon sprak over zijn zoontje genaamd [naam zoontje] en had onder meer telefonisch contact met een persoon die gebruik maakte van telefoonnummer [nummer] (hierna: # [nummer] ).
Deze laatstbedoelde persoon bleek een huisgenoot van [verdachte] te zijn, genaamd: [medeverdachte 1] , medeverdachte in dit onderzoek. De sleutels die [medeverdachte 1] op het moment van zijn aanhouding bij zich droeg, pasten op de slaapkamer waarvan hij, [medeverdachte 1] , had aangegeven dat hij daar verbleef. De telefoons die beide verdachten onder zich hadden op het moment van aanhouding waren gekoppeld aan voornoemde telefoonnummers waarmee zij eerder in verband werden gebracht.
In afgeluisterde telefoongesprekken, met zowel Nederlandse als buitenlandse telefoonnummers, wordt gesproken over hoeveelheden, kostprijzen, geldtransacties, kwaliteit, “spul”, “dat ding/die dingen”, “blok(vorm)”, “steen(vorm)”, “olie”, “charlie”, “wit”, “het ruikt”, “mensen die het vanachter zouden uitscheiden”, “het via de bagage zouden brengen”, wat “per vracht zou worden gebracht” of “in de pussy zou worden gezet en meegenomen” en leveren/levering, maar ook over andere landen, zoals “het land van Eliza”, Zwitserland en Denemarken.
Aan de hand van telefoongesprekken gevoerd met het nummer # [nummer] , in gebruik bij [verdachte] , op 16 en 17 oktober 2018, kreeg de politie het vermoeden dat een levering van verdovende middelen zou plaatshebben. Hierop is op 18 oktober 2018 een observatie gestart en is vervolgens [verdachte] aangehouden. [verdachte] bleek ten tijde van zijn aanhouding 200 gram slikkersbollen met cocaïne verstopt te hebben in zijn onderbroek.
[verdachte] is aangehouden in een auto. Deze werd op dat moment bestuurd door een snorder: [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] maakt gebruik van telefoonnummer [nummer] (hierna: # [nummer] ). Bij de fouillering van [medeverdachte 3] is een geldbedrag van € 1.240,- (twaalfhonderdveertig euro) aangetroffen.
In de woning op het adres [adres 1] is op 18 oktober 2018 een doorzoeking geweest. Daarbij zijn versnijdingsmiddelen aangetroffen en andere goederen die kunnen worden gebruikt bij het bereiden en bewerken van verdovende middelen, zoals blenders, gramweegschaaltjes, een zeef, een pan (voorzien van wit poeder aan de binnenzijde), ammoniak, grote hoeveelheden plastic zakken en een gasbrander.
In de afgeluisterde telefoongesprekken kwamen gesprekken voor waarin werd gerefereerd aan een persoon die “ [bijnaam 1] ” wordt genoemd. Gebleken is dat dit [medeverdachte 2] is. [medeverdachte 2] heeft in de ten laste gelegde periode gebruik gemaakt van diverse telefoonnummers: eerst [nummer] (hierna: # [nummer] ), dan [nummer] (hierna: # [nummer] ) en tot slot [nummer] (hierna: # [nummer] ).
[medeverdachte 2] is op 19 september 2018 aangehouden op grond van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij er op zicht geen verdovende middelen werden aangetroffen in de woning waar hij op dat moment verbleef, [adres 2] . [medeverdachte 2] is de volgende dag heengezonden. Er is op 20 september 2018 naar aanleiding van nieuwe tapgesprekken die betrekking hadden op de aanwezigheid van politie in deze woning op 19 september 2018, alsnog een doorzoeking verricht op het adres [adres 2] .
Op meerdere plekken in de woning [adres 2] werden cocaïne, heroïne, MDMA pillen en versnijdingsmiddelen aangetroffen. Als ook diverse goederen die kunnen worden gebruikt bij het bereiden en bewerken van verdovende middelen, waaronder een blender (met poederresten), digitale weegschalen en boterhamzakjes. In één van de slaapkamers (genummerd als slaapkamer 3) is een koffer aangetroffen met daarin een factuur op naam van [medeverdachte 2] . Uit een kledingkast in dezelfde slaapkamer werd door [medeverdachte 2] in bijzijn van de politie zijn portemonnee gepakt. [medeverdachte 2] is aangehouden op 20 november 2018.
Bij zijn fouillering is een hoeveelheid van 122,16 gram heroïne aangetroffen, verpakt in slikkersbollen, een geldbedrag van €3.220,80 en een mobiele telefoon met daarin een simkaart met het nummer # [nummer] .
Op 20 november 2018 zijn ook drie andere personen aangehouden, die zich op het moment van hun aanhouding bevonden in de woning op het adres [adres 3] , de vermoedelijk nieuwe verblijfplaats van [medeverdachte 2] . Twee mannen, [naam 1] en [naam 2] , en een vrouw, [naam 3] . [naam 3] bevond zich ten tijde van de aanhouding in een slaapkamer, op bed met een ontbloot onderlichaam onder een deken. Op de plek waar zij lag is een slikkersbol aangetroffen met daarin 6,75 gram cocaïne. Uiteindelijk zijn er in haar ontlasting 27 slikkersbollen aangetroffen, met daarin een totaalgewicht van 182,25 gram cocaïne. [naam 2] , die zich op het moment van de aanhouding in dezelfde slaapkamer bevond, had een plastic tas vast met daarin 63 slikkersbollen met een totaalgewicht van 424 gram cocaïne. Verder zijn er in deze woning onder meer het volgende aangetroffen: 129,93 gram cocaïne, 4,15 gram heroïne, diverse versnijdingsmiddelen en andere goederen die kunnen worden gebruikt bij het bereiden en bewerken van verdovende middelen. In deze woning wordt tevens een telefoon aangetroffen met daarin een simkaart die is gekoppeld aan het telefoonnummer # [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 2] . [naam 1] (13/654182-18), [naam 2] (13/654181-18) en [naam 3] (13/654183-18) zijn op 14 maart 2019 door deze rechtbank veroordeeld in verband met de Opiumwet.
4.1.2.
Feiten en omstandigheden ten aanzien van zaak B
[verdachte] heeft in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden bij het Openbaar Ministerie een paspoort ingeleverd dat op zijn naam stond. Aldaar is geconstateerd dat de personaliabladzijde in het paspoort los zat, waardoor het leek alsof deze pagina in het paspoort was geplakt en het vermoeden is gerezen dat het paspoort een vervalsing betrof. Het paspoort is vervolgens door een deskundige op echtheid onderzocht. Door de deskundige is vastgesteld dat de originele bovenlaag van de personaliabladzijde van het paspoort was verwijderd en er een nieuwe bladzijde is aangebracht, met daarop de gegevens van verdachte. Ook de printtechniek week af van de originele techniek.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben overeenkomstig hun op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring.
[verdachte] kan ten aanzien van zaak A worden veroordeeld voor het aanwezig hebben en het uitvoeren van de 200 gram cocaïne die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen. Gelet op het feit dat slikkersbollen over het algemeen worden gebruikt voor het vervoeren van verdovende middelen over landsgrenzen, kan het niet anders dan dat deze bestemd waren voor (in- en) uitvoer. Tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] was sprake van een samenwerking, waardoor ook het medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ook ten aanzien van de ten laste gelegde (verlengde) in- en uitvoer van de onbekend gebleven hoeveelheid verdovende middelen kan tot een bewezenverklaring worden gekomen, nu [verdachte] en [medeverdachte 1] in de periode voorafgaand aan de aanhouding met verschillende personen veel telefoongesprekken hebben gevoerd die duiden op (internationale) drugshandel. Ook het voorhanden hebben van verdovende middelen kan worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B hebben de officieren van justitie eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van [verdachte] enkel tot een bewezenverklaring kan worden gekomen ten aanzien van de 200 gram cocaïne die bij hem is aangetroffen. [verdachte] heeft verklaard dat hij dit bij zich had om het van punt A naar punt B te vervoeren en dat hij daar honderd euro voor zou krijgen.
Uit het dossier volgt niet dat [verdachte] de intentie heeft gehad om verdovende middelen in- of uit te voeren. De tapgesprekken zijn onbestemd: ze zijn vaag en zijn niet per definitie gericht op de (verlengde) in- en uitvoer van verdovende middelen. De gesprekken zouden evengoed kunnen gaan over de handel in legale producten. Daar komt bij dat slechts een kleine hoeveelheid cocaïne onder [verdachte] is aangetroffen. De inzet van een koerier voor de uitvoer van cocaïne door middel van slikkersbollen geschiedt om economische redenen enkel aan de hand van grotere hoeveelheden.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de aan [verdachte] toegerekende gesprekken daadwerkelijk door hem zijn gevoerd. De bijnaam ‘ [bijnaam 2] ’ is niet uniek en de stemherkenningen door de tolken kunnen niet worden gebezigd voor het bewijs. De stemherkenningen zijn niet door gecertificeerde deskundigen gedaan, er is geen gebruik gemaakt van daartoe bestemde apparatuur en er is geen wetenschappelijk verantwoorde methode aangewend. De raadsman wijst er in dit verband nog op dat tolk [nummer tolk] in de getuigenverklaring bij de rechter-commissaris heeft verklaard over de Igbo taal, terwijl [verdachte] deze taal niet spreekt.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu (voorwaardelijk) opzet ontbreekt. [verdachte] is er vanuit gegaan dat hij een legaal paspoort heeft verkregen. De aanvraag van een Nigeriaans paspoort kon in het verleden door een gemachtigde worden gedaan. [verdachte] heeft het aanvraagformulier en geld meegegeven aan een vriend die naar Nigeria ging, waarna hij zijn paspoort per post heeft ontvangen. Nu [verdachte] al jaren geleden is vertrokken uit Nigeria en geen weet had van de introductie en het gebruik van het zogenaamde ‘e-paspoort’, mocht hij er ook van uitgaan dat hij de aanvraag nog steeds op de ouderwetse manier kon doen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Bewijsoverwegingen en bespreking verweren
Vaststellen van verdachte als gebruiker van de telefoonnummers # [nummer] en # [nummer]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [verdachte] de belastende tapgesprekken met telefoonnummers # [nummer] en # [nummer] heeft gevoerd. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat de telefoons met daarin simkaarten die aan deze telefoonnummers zijn gekoppeld zijn aangetroffen bij [verdachte] bij zijn aanhouding. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de gebruiker van voornoemde telefoonnummers “ [bijnaam 2] ” wordt genoemd. Hoewel dit een veelvoorkomende bijnaam is in West-Afrika, wordt deze bijnaam aan niemand anders in het dossier toegeschreven. [verdachte] heeft ook erkend dat hij zo wordt genoemd. Sommige gesprekken van de gebruiker van deze telefoonnummers worden gevoerd in de taal Yoruba, een taal die in dit dossier door niemand anders dan [verdachte] wordt gesproken. Ook heeft de gebruiker van voornoemde telefoonnummers het met zijn partner [naam partner] over hun zoontje [naam zoontje] , tevens de naam van de zoon van [verdachte] . Ook passen de gedragingen van [verdachte] tijdens observaties bij de gelijktijdig uitgeluisterde telefoongesprekken. Het meest van belang zijn hierbij de gesprekken van 17 en 18 oktober 2018, waaruit volgt dat er iets door de gebruiker van telefoonnummer # [nummer] naar iemand zal worden gebracht. Er wordt een observatie gestart en [verdachte] wordt gevolgd. Bij zijn aanhouding wordt er vervolgens cocaïne aangetroffen. Deze zeer specifieke bevindingen maken voldoende duidelijk dat de telefoonnummers door [verdachte] werden gebruikt. Het dossier biedt geen aanknopingspunten die de rechtbank hieraan doen twijfelen. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De rechtbank bezigt de processen-verbaal met betrekking tot de stemherkenning van [verdachte] niet voor het bewijs, zodat dit verweer geen verdere bespreking behoeft.
Tapgesprekken en versluierd taalgebruik
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat de opgenomen tapgesprekken gaan over de handel in legale goederen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van onderschepte gesprekken niettemin worden geduid als betrekking hebbende op lijst I drugs, bij de bewijslevering de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht. Het risico op een verkeerd begrip is immers aanwezig als de betekenis van het gesproken en geschreven woord moet worden uitgelegd en geïnterpreteerd. De rechtbank heeft daarom na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van – in het onderhavige geval – telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
De telefoongesprekken die met telefoonnummers # [nummer] en # [nummer] zijn gevoerd, zijn vanaf respectievelijk 27 juli 2018 en 4 september 2018 opgenomen en uitgeluisterd. Door [verdachte] wordt met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en anderen onder meer gesproken over hoeveelheden, kwaliteit, ‘spul’, ‘dat ding’, ‘olie’ en ‘wit’, maar ook specifiekere gesprekken waarin [verdachte] vraagt of ‘het’ gebracht wordt door mensen die het vanachter zouden uitscheiden, het in bagage willen brengen, of per vracht. Ook wordt de term “charlie” genoemd. [verdachte] wordt hierop boos. Hij zegt dat er niet zo ‘open’ moet worden gecommuniceerd.
In het licht van de overige stukken in het dossier, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat er in versluierd taalgebruik over de handel in verdovende middelen wordt gesproken. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat er bij [verdachte] 200 gram cocaïne in slikkersbollen is aangetroffen en er in zijn woning versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. De gesprekken worden hierdoor meer in context geplaatst en geduid als drugsgerelateerd. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten dat [verdachte] zou handelen in legale middelen. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat [verdachte] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij de belastende telefoongesprekken heeft gevoerd. Nu hij zelf geen enkele uitleg heeft gegeven over een alternatieve uitleg van de tapgesprekken, is de rechtbank van oordeel dat de telefoongesprekken in redelijkheid niet anders kunnen worden gelezen dan dat ze over (de internationale handel in) verdovende middelen gaan.
De verklaring van [verdachte] , dat hij de bij hem aangetroffen cocaïne in opdracht van een ander enkel van A naar B moest brengen tegen een vergoeding van honderd euro, acht de rechtbank in het licht van de overige stukken van het dossier onaannemelijk.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de tapgesprekken volgt dat [verdachte] afspraken met anderen heeft gemaakt over de levering van verdovende middelen en over de wijze van het transport.
De rechtbank stelt vast dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer worden afgeleid uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte. Verdachte onderhield contacten met anderen om drugstransporten te organiseren. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen en dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is om van medeplegen te spreken. Dit geldt niet voor de 200 gram cocaïne die bij [verdachte] zijn aangetroffen tijdens zijn aanhouding. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
Conclusie
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 200 gram cocaïne. Daarnaast heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het binnen en buiten de landsgrenzen van Nederland brengen van onbekend gebleven hoeveelheden verdovende middelen, zoals vermeld op lijst 1 van de Opiumwet.
4.4.2.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Op basis van het dossier staat vast dat [verdachte] het vervalste paspoort in ieder geval op de dag van inlevering bij het Openbaar Ministerie in zijn bezit heeft gehad en dat hij op die dag van dit reisdocument gebruik heeft gemaakt door het af te leveren zoals vereist was in het kader van zijn schorsingstoezicht.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of hij ook wist of had kunnen weten dat het paspoort vervalst was. De rechtbank overweegt hiertoe dat het paspoort niet alleen evidente en zichtbare kenmerken vertoonde waardoor duidelijk was dat het geen origineel paspoort betrof, maar dat ook de wijze waarop het paspoort door [verdachte] , naar eigen zeggen, is verkregen een onwaarschijnlijke manier is om een legaal paspoort te verkrijgen. De ongebruikelijke manier van verkrijgen van het paspoort, in samenhang bezien met de uiterlijke kenmerken van het paspoort, brengen de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] moet hebben geweten dat het paspoort vervalst was. Nu hij dit paspoort in zijn bezit heeft gehad en ook heeft gebruikt, acht de rechtbank het in zaak B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode stelt de rechtbank vast dat het dossier geen informatie bevat omtrent de datum van inlevering ten parkette, anders dan de datum 18 juni 2019 vermeld in de dagvaarding. Aangezien de schorsing op 13 juni 2019 is ingegaan onder voorwaarden en op 1 juli 2019 op het parket is vastgesteld dat het paspoort vermoedelijk vervalst was, zal de rechtbank één tijdstip (zijnde de dag van aflevering ten parkette) in deze periode hanteren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
(
zaak A)
in de periode van 2 juli 2018 tot en met 18 oktober 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen enbuiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
EN
op 18 oktober 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 200 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
(
zaak B)
op één tijdstip (zijnde de dag van aflevering ten parkette), in de periode van 13 juni 2019 tot en met 1 juli 2019 te Amsterdam, een reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Nigeriaans paspoort met documentnummer [nummer] ten name van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist dat deze vervalst was, heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat [verdachte] voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden, met aftrek van voorarrest.
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat er met de straf een internationaal signaal moet worden afgegeven. Er is sprake van enorme intensiteit van drugshandel door een geolied netwerk van West-Afrikaanse criminelen, die berekenend te werk gaan en mensen gebruiken als verpakkingsmateriaal van drugs op een onterende en levensgevaarlijke manier. Door hun toedoen is er in de Bijlmer een parallelle samenleving ontstaan met illegale geldstromen, illegaal vervoer en misbruik van sociale voorzieningen (woningen).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte] heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat niet af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) voor het bezit van 200 gram cocaïne. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het handelen van [verdachte] niet past in het beeld dat door het Openbaar Ministerie wordt geschetst. Deze specifieke zaak leent zich er niet voor om een internationaal signaal af te geven: niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een geolied internationaal netwerk, nu er geen grote hoeveelheden verdovende middelen of geldbedragen zijn aangetroffen en er geen concrete aanwijzingen zijn die anderszins wijzen op een enorme handelsintensiteit.
Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. [verdachte] moet zorgen voor zijn zoontje omdat zijn partner met gezondheidsproblematiek kampt. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht om een eventuele bewezenverklaring van het in zaak B ten laste gelegde, niet mee te nemen in de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft zich samen met anderen gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan internationale handel in verdovende middelen. Bij zijn aanhouding werden er bij hem slikkersbollen aangetroffen met daarin 200 gram cocaïne. Hoewel de intensiteit van de internationale drugshandel door de officier van justitie niet is geconcretiseerd, is aan de hand van de wijze van communicatie in telefoongesprekken duidelijk geworden dat er sprake is van een gevestigde, uitgebreide praktijk.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers ervan kunnen opleveren en dat het gepaard gaat met overlast in de samenleving. [verdachte] heeft met zijn handelen bijgedragen aan de schaduweconomie die in de maatschappij is ontstaan door geld dat met drugshandel wordt verdiend. Hij heeft daarbij oog gehad voor geldelijk gewin en zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de gezondheid van gebruikers. De rechtbank neemt hierbij tevens in overweging dat uit het dossier volgt dat gebruik werd gemaakt van bolletjesslikkers. Dit levert een bijzonder groot risico op voor de gezondheid van de desbetreffende personen.
Daarnaast heeft [verdachte] een vervalst paspoort in zijn bezit gehad en gebruikt, door deze aan het parket te overhandigen om aan zijn schorsingsvoorwaarden te kunnen voldoen. Hij heeft hierdoor misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het internationaal personenverkeer moet kunnen worden gesteld in door van overheidswege verstrekte identiteitspapieren.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 27 augustus 2019, waaruit volgt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de strafmaat is gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en naar de straffen die door deze rechtbank in overeenkomstige zaken zijn toegepast. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats. Dat [verdachte] verantwoordelijk is voor de zorg van zijn zoontje, maakt dit niet anders. Dat wist hij op het moment van zijn strafbare gedragingen.
De rechtbank is van oordeel dat de straf van zodanig gewicht moet zijn, dat er een drempel ontstaat voor [verdachte] en anderen om zich in te laten met de handel in harddrugs. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de straf die door de officieren van justitie is gevorderd. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Zaktelefoon Alcatel 5648230;
1 STK Zaktelefoon Alcatel 5648231;
1 STK Computer (tablet) Samsung 5648280;
1 STK Zaktelefoon Samsung 5650135;
1 STK Toilettas 5638334;
Geld Euro €122,60 5650318;
1 STK Sleutelbos 5649332;
1 STK Rijbewijs o.n.v. [verdachte] Nigeriaans 5650399; en
1 STK Zaktelefoon Samsung S8 5667447.
9.1.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen met de nummers 1, 2, 4 en 9 behoren aan [verdachte] toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, dan wel met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is verkregen, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Ten aanzien van het onder 6 in beslag genomen geldbedrag gaat de rechtbank er vanuit dat het geld afkomstig is uit drugsgerelateerde criminaliteit, nu [verdachte] geen legale bron van inkomsten heeft. Ook dit geldbedrag zal worden verbeurdverklaard.
9.2.
Teruggave aan verdachte
De onder 5 en 8 inbeslaggenomen voorwerpen behoren aan [verdachte] toe en zullen aan hem worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet.
9.3.
Bewaren voor rechthebbende
De onder 3 en 7 genummerde voorwerpen zullen worden bewaard voor de rechthebbenden, nu uit het dossier niet duidelijk volgt wie de rechthebbenden zijn. De sleutels dienen te worden bewaard ten behoeve van de verhuurder van het pand waar de sleutels bijhoren. Uit het dossier volgt wel dat op de tablet een gebruikersaccount staat op naam van James William.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 55, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van het
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
een reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht afleveren en voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vervalst is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
STK Zaktelefoon Alcatel 5648230;
1 STK Zaktelefoon Alcatel 5648231;
1 STK Zaktelefoon Samsung 5650135;
6. Geld Euro €122,60 5650318; en
1 STK Zaktelefoon Samsung S8 5667447.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Toilettas 5638334; en
1 STK Rijbewijs o.n.v. [verdachte] Nigeriaans 5650399.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Computer (tablet) Samsung 5648280; en
1 STK Sleutelbos 5649332.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2019.