ECLI:NL:RBAMS:2019:7687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
13/093376-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gewapende overval op een Febo-filiaal in Amsterdam met pistool

Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 24-jarige man, die op 20 oktober 2018 samen met een mededader een gewapende overval heeft gepleegd op een Febo-filiaal in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Tijdens de rechtszitting op 3 oktober 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en de verdediging van de verdachte, mr. J.G.D. Rutten, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waarbij de verdachte met een vuurwapen de Febo binnen is gegaan en medewerkers heeft bedreigd om geld te stelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting voor zijn agressie- en impulsproblematiek. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], voor immateriële schade als gevolg van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer:13/093376-19
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
te [woonplaats] , gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer een gelbedrag van ongeveer 796,85 euro, in elk geval een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan de Febo (vestiging: Galileiplantsoen) en/of [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- met een vuurwapen, althans op een vuurwapen lijkend voorwerp de Febo binnen zijn gelopen,
- dit vuurwapen, althans op een vuurwapen lijkend voorwerp in de richting van de borst (in elk geval lichaam) van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond en/of
- op de balie is gaan staan en/of daarbij heeft geroepen en/of gezegd: "Overval! Geef me geld! Geef me geld!" en/of "Maak de kassa open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of vervolgens ongeveer 796,85 euro, in elk geval een geldbedrag uit de kassa heeft/hebben gehaald;
2.
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, voorhanden heeft gehad een pistool (merk FN, model 1910), in elk geval een (vuur)wapen als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen tot schorsing van de vervolging.
Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.

5.Bewezenverklaring

Op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte
1
op 20 oktober 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gelbedrag van 796,85 euro, toebehorende aan de Febo (vestiging: Galileiplantsoen) en/of [slachtoffer 1] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en zijn mededader
- met een vuurwapen de Febo binnen zijn gelopen,
- dit vuurwapen in de richting van de borst van die [slachtoffer 2] hebben gericht en aan die [slachtoffer 2] hebben getoond en
- op de balie is gaan staan en daarbij heeft geroepen en gezegd: "Overval! Geef me geld! Geef me geld!" en "Maak de kassa open", en vervolgens 796,85 euro uit de kassa hebben gehaald;
en dat verdachte
2
op 20 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, voorhanden heeft gehad een pistool (merk FN, model 1910), een (vuur)wapen als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben zich op basis van de bevindingen van de deskundige zoals hierna genoemd op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard ten aanzien van beide feiten.
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van 26 september 2019 van L. Stam, psycholoog.
In deze rapportage komt naar voren dat, volgens de deskundige, bij verdachte tijdens het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De psycholoog duidt dit nader als een lichte verstandelijke beperking, een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (omschreven als antisociale persoonlijkheidstrekken) en een stoornis in cannabisgebruik. Verdachte is impulsief, heeft onvoldoende zicht op de consequenties van zijn handelen en beschikt niet over adequate copingvaardigheden. De deskundige ziet een verband tussen deze diagnose en de gepleegde gewapende overval en adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de eis van de officier van justitie hem niet irreëel voorkomt.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval waarbij gebruik gemaakt is van een vuurwapen.
Verdachte heeft - omdat hij snel aan geld wilde komen - een mededader benaderd om met hem een overval te plegen. Met een eerder verkregen vuurwapen is hij naar een Febo vestiging gegaan. Hij is op de balie gesprongen en heeft daar geschreeuwd dat het een overval was. Zijn mededader heeft het vuurwapen op de borst van de heer [slachtoffer 2] gericht. Toen de kassa eenmaal open was, heeft verdacht een geldbedrag uit de kassa gegrist, en daarna de kassalade meegenomen.
Door zo te handelen heeft verdachte geld van Febo weggenomen en zowel de heer [slachtoffer 2] als mevrouw [slachtoffer 3] , twee medewerkers van Febo, ernstig bedreigd.
Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en heeft geen rekening gehouden met de impact die zijn handelen op de slachtoffers had.
Uit het dossier blijkt dat meneer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 3] kampen met slaapproblemen, aanhoudende angst- en stressgevoelens en dat zij door deze problemen enige tijd niet hebben kunnen werken.
Mevrouw [slachtoffer 3] heeft aangegeven niet meer bij Febo te durven werken. Zij zal zich wegens een PTSS stoornis moeten laten behandelen.
Meneer [slachtoffer 2] voelt zich nog altijd onveilig bij zijn werk bij Febo.
Verder geldt dat misdrijven als onderhavige niet alleen nadelige gevolgen hebben voor de slachtoffers, maar dat deze ook bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zoekt hierbij ook aansluiting bij hetgeen in de LOVS-oriëntatiepunten is aangeven als ondergrens voor het opleggen van een straf bij overvallen, namelijk 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dat bij deze overval een vuurwapen is gebruikt, acht de rechtbank strafverzwarend. Daarnaast wordt alleen al het bezit van een vuurwapen in Amsterdam, gelet op het toenemend vuurwapengebruik, verdachte zwaar aangerekend.
Voorts blijkt uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2019 dat hij eerder is veroordeeld voor een bedreiging met een wapen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij de feiten – uiteindelijk – heeft bekend en dat hij vanuit detentie een brief aan de slachtoffers heeft geschreven waarin hij zijn spijt heeft betuigd. Ter zitting heeft hij ook aangegeven spijt te hebben van zijn handelen, hetgeen op de rechtbank oprecht overkwam.
De rechtbank heeft naast het eerdergenoemde rapport van de psycholoog ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 september 2019. Uit beide rapporten komt naar voren dat verdachte behandeld moet worden om beter om te leren gaan met agressie, maar ook om impulsieve keuzes te vermijden. Daarnaast heeft hij begeleiding nodig op het gebied van schulden.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld voor zijn agressie- en impulsproblematiek. Ter voorkoming van recidive ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de voorgestelde bijzondere voorwaarden zoals in genoemd rapport van de reclassering beschreven en hierna onder 10. genoemd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.500,- immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts verzoekt hij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat de vordering dient te worden verlaagd nu de onderbouwing ontbreekt.
Hoewel de immateriële schade niet is onderbouwd met medische stukken, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier voldoende vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is slachtoffer geweest van een overval, waarbij een vuurwapen op hem is gericht. Dat benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen in de zin van slaapproblemen en angstklachten, is zeer aannemelijk. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 2] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij psychisch letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, concludeert de rechtbank dat de vordering tot de immateriële schadevergoeding van een bedrag van € 2.500,- kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd (20 oktober 2018).
De rechtbank zal voor het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijf honderd euro).
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.000,- immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts verzoekt zij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Nu de officier van justitie en de raadsman hebben aangegeven de vordering niet te betwisten, en de vordering voldoende is onderbouwd, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade van € 2.000,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd (20 oktober 2018).
De rechtbank zal voor het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro)

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
1 (één) jaarvan deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarde houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeeldezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als deze inhouden:
- een meldplicht;
- een behandelverplichting in de vorm van een ambulante behandeling bij Inforsa of een vergelijkbare instelling waarbij onder meer aandacht is voor zijn agressieproblematiek en middelengebruik.
-het meewerken aan middelencontrole
-het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang
-het meewerken aan schuldhulpverlening
-het meewerken aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding.
Geeft aan de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden (artikel 14c lid 3 Wetboek van Strafrecht) dat verdachte:
a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], toe tot een bedrag van € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen de som van € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3], toe tot een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen de som van € 2.000,- (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2019.