Op 27 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Poznan, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 12 augustus 2019 en betrof de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes maanden, opgelegd aan de opgeëiste persoon bij een vonnis van 28 februari 2017. Tijdens de openbare zitting op 27 september 2019 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB en de grondslag voor de overlevering beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat niet op ondubbelzinnige wijze vaststond dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de dagvaarding en het proces. Dit was in strijd met de vereisten van de OLW, die waarborgt dat een persoon op de hoogte moet zijn van de rechtsgang tegen hem.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen onvoorwaardelijke verzetgarantie was verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit, wat ook een reden was om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren en vastgesteld dat zijn geschorste overleveringsdetentie was beëindigd. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.A. Spoel en H.J. Fehmers, rechters, in aanwezigheid van griffier N.M. van Trijp.