ECLI:NL:RBAMS:2019:7683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
13/751409-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en het plegen van strafbare feiten met betrekking tot verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn uitvoerig besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden omdat het EAB ongenoegzaam zou zijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feiten voldoende zijn omschreven en dat de opgeëiste persoon duidelijk is betrokken bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in België zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan, omdat aan alle vereisten van de OLW is voldaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751409-19
RK nummer: 19/3074
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 mei 2019 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 28 juni 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Bulgaarse taal. De behandeling van de vordering is voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te verstrekken informatie over het al dan niet verliezen van het verblijfsrecht in geval van een veroordeling.
Zitting van 27 september 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 27 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 7 mei 2019, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

4.1
Standpunt van de raadsman
De overlevering moet worden geweigerd omdat het EAB ongenoegzaam is. De feitsomschrijving is niet toegespitst op de rol van de opgeëiste persoon. Indien de overlevering wordt toegestaan, moet deze alleen worden toegestaan voor de vermeende gedragingen op 23 december 2018.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De feiten zijn genoegzaam omschreven. Uit de feitsomschrijving blijkt waar de verdenking op ziet en waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. De overlevering kan worden toegestaan.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Volgens onderdeel e) van het EAB wordt de opgeëiste persoon ervan verdacht dat hij deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighoudt met het zoeken van locaties, het opzetten, onderhouden en oogsten van plantages en verkopen van cannabis.
In het EAB worden de volgende pleegplaatsen en pleegperiodes genoemd:
 A: teelt van verdovende middelen, gepleegd te Gent in de periode van 1 september 2018 tot en met 18 maart 2019;
 B: bezit/aankoop/vervoer van middelen zonder vergunning, gepleegd te Gent in de periode van 1 september 2018 tot en met 23 december 2018;
 C: deel uitmaken van een criminele organisatie, gepleegd in Gent in de periode van
1 september 2018 tot en met 18 maart 2019.
Volgens onderdeel e) van het EAB was de opgeëiste persoon aanwezig bij de feiten die op 23 december 2018 in Gent zouden hebben plaatsgevonden. Ook zouden er op die datum en de dag ervoor telefonische contacten zijn geweest tussen de opgeëiste persoon en een aantal leden van de criminele organisatie.
Bij e-mail van 25 juni 2019 heeft de onderzoeksrechter toegelicht dat agenten op 23 december 2018 in Gent in een laadruimte van een bestelwagen in totaal 39,8 kilogram cannabis hebben aangetroffen. In het hierop volgende onderzoek is de opgeëiste persoon als verdachte naar voren gekomen. Uit telefoongegevens en verklaringen van medeverdachten zou blijken dat de opgeëiste persoon bij het feit op 23 december 2018 betrokken was als één van de plukkers van de plantage.
Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. De pleegperiode, de pleegplaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon zijn genoegzaam omschreven. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de Overleveringswet in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e) stelt. Het verweer slaagt daarom niet. De rechtbank overweegt hierbij dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek naar de feiten nog niet is afgerond. De vraag of er voldoende bewijs voorhanden is om de opgeëiste persoon strafrechtelijk te veroordelen, is ter beoordeling aan de Belgische strafrechter.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens, bezien in samenhang met de e-mail van 17 juni 2019 van de onderzoeksrechter, is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, vijfde juncto eerste lid, OLW

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW met een Nederlander moet worden gelijkgesteld omdat hij als EU-burger een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft opgebouwd.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel
6, vijfde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank:
  • een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger;
  • een duurzaam verblijfsrecht niet hoeft te worden aangetoond middels overlegging van een verblijfsdocument, dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Hij heeft meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven. Nederland heeft bovendien, gelet op de artikelen 7 en 86b van het Wetboek van Strafrecht, rechtsmacht en uit de brief van 4 juli 2019 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat de opgeëiste persoon na een eventuele strafrechtelijke veroordeling zijn verblijfsrecht niet zal verliezen.
Er is dus voldaan aan alle vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander.
Gelet op het vorenstaande kan de overlevering van de opgeëiste persoon daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings te Gent heeft bij brief van 25 juni 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan.
Deze garantie houdt in dat, eens de overgeleverde onderdaan van Nederland in België tot een definitieve vrijheidsbenemende straf of maatregel werd veroordeeld, deze onderdaan naar Nederland zal worden overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Hierbij kan ik u meedelen dat ik de garantie verleen dat [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1992 na een eventuele definitieve veroordeling door de Belgische rechtbank of Hof, de opgelopen straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 140 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en H.J. Fehmers, rechters,
in tegenwoordigheid van N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2019.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.