ECLI:NL:RBAMS:2019:7679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
13/751666-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1968, die wordt verdacht van betrokkenheid bij een strafbaar feit dat in België is gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige garanties voor zijn overlevering beoordeeld.

De behandeling van de zaak vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. A. van der Poel, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord, waarbij de raadsvrouw betoogde dat het EAB onvoldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB voldoende duidelijkheid bood over de beschuldigingen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. A.A. Spoel en H.J. Fehmers, rechters, in aanwezigheid van griffier N.M. van Trijp.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751666-19
RK nummer: 19/4274
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juli 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te ’ [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 10 september 2019
De behandeling is aangevangen op de openbare zitting van 10 september 2019, buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. A. van der Poel, advocaat te Veenendaal. Op die zitting is het onderzoek, gelet op een door de raadsvrouw ingediend verzoek tot aanhouding, geschorst tot de zitting van 27 september 2019.
Zitting van 27 september 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 27 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 11 juli 2019, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

4.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd wegens ongenoegzaamheid van het EAB. Uit de omschrijving van het feit valt niet af te leiden wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon zou zijn bij de vermissing van het slachtoffer, laat staan bij diens (vermeende) overlijden.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het feit genoegzaam omschreven. Uit de feitomschrijving blijkt waar de verdenking op ziet en waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. De overlevering kan worden toegestaan.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit onderdeel E) van het EAB blijkt dat [naam] spoorloos is verdwenen sinds 2 juni 2019. Op 9 juli 2019 zijn diens (Belgische) kenteken en de sleutel van zijn voertuig gevonden in de woning van de opgeëiste persoon. Het betreffende voertuig (met daarop een Nederlands kenteken) stond geparkeerd bij de woning. Uit een e-mail van 2 september 2019 van de onderzoeksrechter die het aanhoudingsmandaat heeft uitgevaardigd, blijkt dat in het voertuig bloedsporen zijn aangetroffen die met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig zijn van [naam] . Verder is in het EAB nog vermeld dat het gaat om het feit “doodslag”, strafbaar gesteld bij artikel 393 van het Belgische Straf Wetboek, terwijl ook het lijstfeit ‘moord en doodslag, zware mishandeling’ is aangekruist.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. Het is duidelijk wat de opgeëiste persoon wordt verweten. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de Overleveringswet in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e stelt. Het verweer faalt. De rechtbank overweegt hierbij dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek naar het feit nog niet is afgerond. De vraag of er voldoende bewijs voorhanden is om de opgeëiste persoon strafrechtelijk te veroordelen, is ter beoordeling aan de Belgische strafrechter. Uit het EAB hoeft niet van het bewijsmateriaal te blijken.

5.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor door de officier van justitie verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Voor zover hij heeft bedoeld dat verweer ook ter zitting te voeren, wordt dit verworpen omdat hij zijn onschuld niet onverwijld heeft aangetoond.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen (afdeling Turnhout) heeft bij brief van 3 september 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casus [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
(medeplichtigheid aan/medeplegen van) doodslag/moord.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in België aangevangen;
- de bewijsmiddelen bevinden zich in België;
- de laatst bekende locatie van het slachtoffer was België;
- het slachtoffer woonde in België.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

9.Strafvervolging in Nederland

9.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter zitting van 27 september 2019 een e-mailbericht overgelegd van 26 september 2019, afkomstig van een parketsecretaris van het Arrondissementsparket Oost-Brabant. Uit dit e-mailbericht blijkt dat een Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon is geregistreerd ter zake van het voorhanden hebben van een wapen en van cocaïne. Er is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van de OLW. Overlevering is daarom niet mogelijk. In ieder geval is artikel 36 OLW van toepassing.
9.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat artikel 9, eerste lid, onder a OLW in dit geval niet van toepassing is omdat de opgeëiste persoon niet in Nederland wordt vervolgd voor het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De officier van justitie heeft verwezen naar de hem op grond van artikel 36 OLW toekomende bevoegdheden.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Uit een ‘proces-verbaal van aanhouding Overleveringswet’ van 12 juli 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon op 9 juli 2019 in Nederland is aangehouden in het kader van een
anderonderzoek. In verband met het EAB is de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon in dat andere onderzoek op 12 juli 2019 beëindigd en is hij vervolgens aangehouden op basis van het EAB.
De situatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van de OLW doet zich niet voor, aangezien de overlevering wordt verzocht voor een ander feit dan de feiten waarvoor de opgeëiste persoon op 9 juli 2019 is aangehouden. Bovendien volgt uit het bepaalde in artikel 36, eerste lid OLW dat een in Nederland lopende strafzaak geen rol speelt bij de door de rechtbank te nemen beslissing over de toelaatbaarheid van de overlevering. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 48, 287 en 289 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en H.J. Fehmers, rechters,
in tegenwoordigheid van N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2019.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.