ECLI:NL:RBAMS:2019:7652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
13/650112-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord, veroordeeld terzake doodslag met psychose als factor

Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel veroordeeld voor doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 februari 2018, waarbij de verdachte zijn zus, het slachtoffer, heeft gewurgd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, wat essentieel is voor een veroordeling voor moord. De verdachte had verklaard dat het slachtoffer hem met een mes had aangevallen, wat leidde tot een worsteling. De rechtbank vond echter dat de verdediging van de verdachte niet aannemelijk was en dat er voldoende bewijs was voor doodslag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict in een psychose verkeerde, wat zijn gedrag beïnvloedde. Ondanks het ontbreken van een advies van het Pieter Baan Centrum over de toerekeningsvatbaarheid, concludeerde de rechtbank dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de impact van het delict op de nabestaanden, met name de dochter van het slachtoffer, die haar moeder levenloos aantrof.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650112-18 (Promis)
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in “ [naam Jutitieel Complex] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het, al dan niet met voorbedachten rade, om het leven brengen van [slachtoffer] , door middel van verwurging met zijn handen en/of een riem, op
23 februari 2018 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

In de ochtend van 23 februari 2018 verlaat verdachte de woning van zijn zus [slachtoffer] , waar hij op dat moment tijdelijk verblijft. In deze woning zijn dan ook woonachtig zijn nichtje, [naam nichtje] , en een vriendin, [naam vriendin] . Bij het verlaten van de woning zegt hij tegen [naam nichtje] en [naam vriendin] dat [slachtoffer] onder de douche staat. [naam nichtje] en [naam vriendin] merken op dat [slachtoffer] ongebruikelijk lang onder de douche staat, waardoor bij hen het vermoeden ontstaat dat er iets niet klopt. Als [naam nichtje] en [naam vriendin] gaan kijken, blijkt er niemand in de badkamer te zijn. Uiteindelijk treft [naam nichtje] haar moeder aan op bed, half verborgen onder kleding, een koffer en een laken. Op aanwijzing van de ambulance meldkamer begint [naam nichtje] met reanimatie, hetgeen tevergeefs is. Rond 10.30 uur die ochtend wordt in het Amsterdams Medisch Centrum het overlijden van [slachtoffer] vastgesteld.
[naam nichtje] en [naam vriendin] wijzen verdachte aan als dader. Bij sectie wordt over de gehele breedte van de hals tot in de haarlijn een snoerspoor met rode huidverkleuring vastgesteld. Twee dagen later, op 25 februari 2018, wordt verdachte in Abcoude op straat aangehouden.
Bij de politie verklaart hij diezelfde dag dat hij [slachtoffer] heeft gedood. Volgens verdachte zou [slachtoffer] hem hebben aangevallen met een mes. In reactie daarop zou hij met zijn handen haar keel hebben dichtgeknepen, haar hoofd naar beneden hebben geslagen en vervolgens een riem of ceintuur om haar hals hebben gewikkeld die hij meermalen scherp zou hebben aangetrokken.
Tijdens zijn verhoor op 31 mei 2018 ontkent verdachte [slachtoffer] om het leven te hebben gebracht. Hij zou met haar hebben gevochten omdat zij hem aanviel en hem bedreigde met een mes. Tijdens het gevecht zou verdachte een riem, afkomstig van een tas van [slachtoffer] , rond haar hals hebben aangebracht en vervolgens een duw- en trekbeweging hebben gemaakt. [slachtoffer] zou op een radiator zijn gevallen waarna zij op de grond bleef liggen. Verdachte heeft daarna de woning verlaten. Op het moment van het verlaten van de woning zou [slachtoffer] volgens hem nog in leven zijn.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de stukken in het dossier.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij wijst in dat verband op de stellige verklaring van haar cliënt ter zitting dat sprake is van een persoonsverwisseling. Verdachte is niet degene die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Toen verdachte de woning verliet was [slachtoffer] nog in leven. Mocht de rechtbank wel bewezen verklaren dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, dan dient hij te worden vrijgesproken van moord. Het is namelijk niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat sprake is van voorbedachten rade. Verdachte moet eveneens worden vrijgesproken van doodslag. Niet kan worden bewezen dat verdachte op enig moment bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Persoonsverwisseling
Verdachte heeft op zitting verklaard dat sprake is van een persoonsverwisseling. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat op of rond 23 februari 2018 meer mensen met de naam [familienaam 1] , dan wel [familienaam 2] , zijn aangehouden, die sindsdien eveneens gedetineerd zijn in [naam Jutitieel Complex] . De rechtbank overweegt als volgt.
Op pagina 27 van het procesdossier staat een politiefoto van de persoon die de politie heeft geïdentificeerd als verdachte. De rechtbank herkent op deze foto de verdachte die op 3 oktober 2019 op zitting aanwezig was. Daarnaast heeft de rechtbank de audiovisuele opname van het verhoor van verdachte op 25 februari 2018 bekeken. Het betreft hier bewegende beelden waarop de persoon duidelijk in beeld komt. Wederom herkent de rechtbank de persoon op de beelden als de ter zitting aanwezige verdachte.
Tot slot is uit navraag op de zittingsdag door de officier van justitie bij [naam Jutitieel Complex] gebleken dat daar momenteel één persoon met de naam [familienaam 1] is gedetineerd, namelijk [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1983.
Daargelaten dat de betrokkenheid van een ander bij het overlijden van [slachtoffer] niet aannemelijk is geworden, blijkt uit voornoemde politiefoto, de audiovisuele opname van het verhoor en de informatie verstrekt door [naam Jutitieel Complex] voldoende duidelijk dat het verdachte is geweest die de verklaringen heeft afgelegd bij de politie op 25 februari en 31 mei 2018 en over wie het procesdossier gaat. Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden staat voldoende vast dat geen sprake is van een persoonsverwisseling. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Nadere bewijsoverwegingen
5.3.1
Vrijspraak moord
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.
5.3.2
Bewezenverklaring doodslag
5.3.2.1 De doodsoorzaak
De verklaring van verdachte dat hij de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, een riem rond haar hals heeft aangebracht en vervolgens een trekkende beweging heeft gemaakt, wordt op een aantal belangrijke onderdelen ondersteund door de conclusies van de arts en forensisch patholoog
dr. V. Soerdjbalie-Maikoe die zij op basis van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel heeft getrokken.
Bij sectie is in de hals tot in de haarlijn een snoerspoor met rode huidverkleuringen van bloeduitstortingen aangetroffen. Tevens zijn de beide bovenste hoorntjes van het strottenhoofd gebroken. Volgens Soerdjbalie-Maikoe zijn deze bloeduitstortingen en breuken bij leven ontstaan als gevolg van uitwendig samendrukkend geweld op de hals, zoals bij ligatuurstrangulatie, al of niet in combinatie met manuele verwurging en/of stomp botsend geweld op de hals. Hierdoor is zuurstofgebrek in de hersenen ontstaan en/of zijn er ‘nerve effects’ met als gevolg hartritmestoornissen (‘reflex cardiac arrest’) ontstaan.
De roodheid in de hals wijst op vitaliteit. Hieraan is te zien dat dit letsel bij leven is toegebracht. Soerdjbalie-Maikoe legt uit dat als hard wordt getrokken met iets om de hals, er op het weefsel wordt gedrukt. Daar waar deze druk het hevigst is vinden indrukken van het weefsel plaats. Ook de breuken van de bovenste hoorntjes van het strottenhoofd zijn bij leven ontstaan. Het letsel en de puntvormige bloeduitstortingen wijzen erop dat de breuken het gevolg zijn van samendrukkend geweld op de hals. Dit letsel kan niet door medisch ingrijpen zijn ontstaan.
Gezien het voorgaande sluit het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel aan bij de verklaring van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte is overleden.
5.3.2.2 Opzet
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte het opzet heeft gehad op het intreden van de dood van [slachtoffer] . Met andere woorden: had hij het oogmerk om haar te doden dan wel was sprake van het bewust aanvaarden van de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat door zijn handelen [slachtoffer] zou komen te overlijden (voorwaardelijk opzet).
Uit de verklaringen van verdachte en het letsel van [slachtoffer] volgt niet zonder meer dat verdachte het oogmerk, oftewel de uitdrukkelijke bedoeling, had om [slachtoffer] om het leven te brengen. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] had. Verdachte heeft verklaard dat hij ‘twee keer heel scherp’ in de keel van [slachtoffer] heeft geknepen en dat hij ‘een paar keer een trekkende beweging’ met de riem heeft gemaakt. Uit die verklaring en uit het pathologisch onderzoek blijkt dat het dichtknijpen van de keel met kracht heeft plaatsgevonden en dat er meermalen een voorwerp rond de hals is samengetrokken. De indrukken in de hals van [slachtoffer] zijn dermate rood, dat het niet anders kan dan dat verdachte met kracht een voorwerp rond haar hals heeft aangetrokken. Dat de bovenste hoorntjes van het strottenhoofd zijn gebroken, wijst erop dat het toegepaste geweld fors moet zijn geweest en dat verdachte de keel hard heeft dichtgeknepen. Uit het feit dat uiteindelijk een gebrek aan zuurstof in de hersenen is ontstaan en/of een hartstilstand heeft plaatsgevonden, moet worden afgeleid dat de hals langdurig dichtgedrukt is geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat als een persoon gedurende enige tijd op een dergelijke wijze is verstoken van zuurstof, dit eerst zal leiden tot schade in de hersenen en/of een hartstilstand en, als het verstoken zijn van zuurstof lang aanhoudt, uiteindelijk zal leiden tot de dood. De elementen zoals hiervoor opgesomd leiden de rechtbank tot het oordeel dat verdachte door zijn handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit de dood van [slachtoffer] tot gevolg zou hebben. Verdachte had dus de voorwaardelijk opzet op haar dood.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde doodslag heeft begaan.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 23 februari 2018 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet
- een riem of ceintuur om de hals van die [slachtoffer] geslagen en die riem of ceintuur met kracht aangetrokken en
- samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend en
- die [slachtoffer] met de hand(en) de keel dichtgedrukt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van noodweerexces. Zij heeft gesteld dat verdachte weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van de door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces dient de rechtbank in de eerste plaats de aannemelijkheid van het door verdachte geschetste scenario te beoordelen. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem tweemaal in de slaapkamer met een mes aanviel, terwijl de deur van de slaapkamer open stond. Volgens verdachte heeft hij het mes afgepakt en haar geduwd of geschopt waardoor zij op een radiator is gevallen. Vervolgens zou hij zich met een riem hebben verdedigd.
De woning betrof een kleine flatwoning die bovendien gehorig was, aldus de verklaring van [naam nichtje] en [naam vriendin] . Voorafgaand aan het aantreffen van [slachtoffer] hebben [naam nichtje] en [naam vriendin] , met uitzondering van een gil, geen geluiden gehoord die wezen op een gevecht of een worsteling. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat een dergelijk conflict, zoals door verdachte beschreven, heeft kunnen plaatsvinden zonder dat [naam nichtje] en [naam vriendin] dit hebben gehoord. Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard over zowel de aanleiding tot het conflict, de plaats en de wijze waarop [slachtoffer] hem zou hebben aangevallen en het verdere verloop van de worsteling.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte geschetste noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, zodat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 3 mei 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog E. van der Vorst en psychiater H.T.J. Boerboom. Door de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek hebben deze deskundigen geen advies kunnen uitbrengen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. De deskundigen hebben ook geen inzicht gehad in de medische geschiedenis van verdachte. De aangeschreven referenten in het milieuonderzoek hebben niet op informatieverzoeken gereageerd. De bevindingen en conclusies van de deskundigen houden onder meer het volgende in:
In het PBC doet betrokkene duidelijk paranoïde uitspraken. Hij denkt dat hij voorgelogen wordt, hij zou getest worden en groepsgenoten zijn volgens hem een deel van een complot en achtervolgen hem. Ze werken samen met de groepsleiding. Van belang is dat betrokkene in deze overtuigingen niet te corrigeren is. Deze combinatie van achterdocht en dat die niet te corrigeren is, moet als een paranoïde waan worden gezien. (...) Hij is zelfbepalend en stemt slecht af. Hij is vaak uit het contact en is oninvoelbaar. Wanneer hij wordt begrensd, maar ook wanneer hij kritisch bevraagd wordt, neemt de spanning toe. (...) Geconcludeerd kan worden dat betrokkene tijdens de observatie in het PBC psychotisch was.
(...)
Wat in de PI en in het PBC werd geobserveerd, was dat betrokkene psychotisch was. (...) Er is bij betrokkene al met al sprake van een kwetsbare persoonlijkheidsorganisatie, waarbij hij de gevoeligheid heeft om bij toename van druk of stress psychotisch te worden. In welke context deze psychose moet worden geplaatst is door de beperkte informatie over de levensloop en mogelijke eerdere psychotische episodes niet duidelijk, maar tijdens de observatie was er duidelijk sprake van een psychose. Dit kan worden geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis (...). Er kan derhalve worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling en van een ziekelijke stoornis. Aangezien een gebrekkige ontwikkeling (de psychosegevoeligheid) in de persoonlijkheid van betrokkene zit, was hiervan sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dat verdachte in zijn eerste verhoor, twee dagen nadat hij [slachtoffer] om het leven had gebracht, meerdere achterdochtige uitspraken over [slachtoffer] heeft gedaan. Zo verklaarde hij dat zij iedereen tegen hem opzette, hij onder bedreiging papieren moest ondertekenen, er mensen buiten op hem wachtten en dat [slachtoffer] iets in zijn koffie had gedaan teneinde hem te vergiftigen. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij onder grote psychische druk stond. De rechtbank begrijpt dat deze druk is ontstaan doordat verdachte die vrijdag 23 februari 2018 de woning moest verlaten waardoor hij opnieuw dakloos zou worden. Verdachte had met zijn zoon al eerder een tijdlang bij [slachtoffer] ingewoond, maar was daar op een gegeven moment niet meer welkom. Hij is toen met zijn zoon eind 2017 dakloos geraakt en zijn zoon is in een pleeggezin geplaatst. Verdachte had geen baan en geen geld. Zijn zus [slachtoffer] en haar dochter waren zijn enige resterende familie in Nederland. Zowel [naam nichtje] als [naam vriendin] hebben verklaard dat verdachte in de dagen vóór 23 februari 2018 teruggetrokken was en weinig sprak. [naam nichtje] heeft verklaard dat verdachte niet meer bij zijn vriend [naam vriend] (gedoeld wordt op [naam vriend] ) kon verblijven, dat hij zich in die dagen anders dan normaal gedroeg, dat hij veel voor zich uitstaarde zonder iets te zeggen en dat hij veel aan zijn gezicht zat.
De rechtbank stelt vast dat het gedrag en de uitlatingen van verdachte in de dagen voorafgaand aan de doodslag van [slachtoffer] en vlak daarna sterke overeenkomsten vertonen met het gedrag en de uitlatingen van verdachte in het PBC (paranoïde wanen, zelfbepalend, uit het contact en oninvoelbaar), aan de hand waarvan de deskundigen hebben vastgesteld dat hij psychotisch was. Daarnaast waren de omstandigheden waaronder verdachte dit gedrag vertoonde vergelijkbaar, in die zin dat er sprake was van zeer hoog oplopende psychische druk op verdachte. Omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek, hebben de deskundigen geen uitspraken kunnen doen over de vraag of verdachte tijdens het ten laste gelegde psychotisch was. Gelet echter op de hiervoor beschreven gelijkenissen, is de rechtbank van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat verdachte ook psychotisch was op het moment dat hij zijn zus wurgde. Daarnaast vindt de rechtbank het zeer waarschijnlijk dat die psychose in sterke mate zijn gedrag op dat moment heeft beïnvloed. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verdachte geen aantoonbare geschiedenis met geweld(sdelicten) heeft en ook overigens maar een keer met justitie in aanraking is gekomen. Geen van de gehoorde getuigen kent verdachte als een agressieve of gewelddadige man. Het plotselinge en extreme geweld dat verdachte op die vrijdag 23 februari 2018 tegen zijn zus heeft laten zien, laat zich dan ook moeilijk anders verklaren dan (in ieder geval in belangrijke mate) voortkomend uit een psychotische episode.
De conclusie is dat, gezien de gebrekkige ontwikkeling (de psychosegevoeligheid) in de persoonlijkheid van verdachte, zijn psychotische uitingen over het (vermeende) gedrag van [slachtoffer] voorafgaand aan het feit, zijn verklaringen dat hij onder druk stond, de stresserende situatie waarin verdachte zich bevond en het plots overgaan tot extreem gewelddadige handelingen, de rechtbank van oordeel is dat het zeer waarschijnlijk is dat verdachte zich ten tijde van het bewezen verklaarde in een psychose bevond. Het feit wordt verdachte daarom in (sterk) verminderde mate toegerekend.
Omdat verder geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluiten, is verdachte strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte niet de tbs-maatregel moet worden opgelegd. Er is niet voldaan aan de twee basisvereisten die nodig zijn voor oplegging van de tbs-maatregel, namelijk gelijktijdigheid van stoornis en delict en recidiverisico. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de duur van het strafproces, de omstandigheid dat zijn detentie verdachte geen goed heeft gedaan en alle andere omstandigheden die tot deze zaak hebben geleid.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, door met zijn handen en een riem de keel van [slachtoffer] dicht te knijpen. Daarmee heeft verdachte aan [slachtoffer] het meest kostbare bezit dat een mens heeft, namelijk het leven, ontnomen. Bovendien heeft verdachte de nabestaanden – in het bijzonder de dochter van [slachtoffer] – veel leed aangedaan, zoals ook is gebleken toen de dochter ter terechtzitting gebruik maakte van haar spreekrecht.
Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat [slachtoffer] kennelijk in hem stelde. Zij stond verdachte immers toe om bij haar in haar woning te verblijven. Verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te verstoppen onder kleding, een koffer en een laken en heeft vervolgens de woning verlaten. De dochter van [slachtoffer] heeft haar moeder levenloos in bed aangetroffen en tevergeefs geprobeerd haar te reanimeren.
Oplegging tbs-maatregelOp 28 september 2018 werd verdachte ter observatie opgenomen in het PBC. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek naar zijn geestelijke gesteldheid. Hij weigerde om inhoudelijke gesprekken met de deskundigen te voeren en weigerde machtigingen te tekenen voor het opvragen van medische informatie. Mede door het achterwege blijven van medewerking door familieleden leverde het milieuonderzoek zeer summiere informatie op. Het was voor de psycholoog en psychiater niet mogelijk om uitspraken te doen over een eventueel behandeladvies, het recidivegevaar en het inperken daarvan.
De deskundigen hebben wel geconcludeerd dat er bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (psychosegevoeligheid). De rechtbank stelt vast dat daarmee is voldaan aan de eerste voorwaarde voor het opleggen van een tbs-maatregel, te weten het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het feit. Daarnaast heeft de rechtbank onder punt 8 geoordeeld dat deze gebrekkige ontwikkeling zeer waarschijnlijk ten tijde van het bewezen verklaarde ook tot uiting is gekomen.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de tbs-maatregel eist. Uit het PBC-rapport blijkt dat de psychose tijdens het verblijf van verdachte in het PBC voortduurde en zelfs gedurende de observatie toenam. In de periode van actieve psychose heeft verdachte brand gesticht in zijn cel en verbleef hij enige tijd in een isoleercel. Hierdoor werd verdachte nog angstiger, weigerde hij mensen te vertrouwen en werd hij heel dwingend. Volgens de psycholoog en psychiater kan “
in het algemeen gezegd worden dat betrokkene bij toename van druk psychotisch kan ontregelen en dat hij in die toestand kan komen tot in elk geval brand stichten, een suïcidepoging, (verbale) agressie en onvoorspelbaar en sociaal onafgestemd gedrag. Wanneer betrokkene psychotisch is, is de kans op agressie derhalve hoog, voor zowel zichzelf als de omgeving.
De rechtbank overweegt dat de psychose waarin verdachte zich waarschijnlijk tijdens het bewezen verklaarde bevond, in ieder geval deels situationeel werd bepaald en het gevolg was van het isolement waarin hij verkeerde. Deze situatie zal vermoedelijk onveranderd blijven. Zo heeft verdachte, indien hij na detentie vrijgelaten wordt, geen onderdak, geen baan of inkomen en geen sociaal netwerk waarop hij kan terugvallen. Familie en vrienden hebben verdachte niet een keer bezocht sinds zijn aanhouding. Bovendien blijkt uit het PBC-rapport dat verdachte ongevoelig is voor het corrigeren van zijn overtuigingen die niet met de werkelijk overeen komen, hetgeen de rechtbank onderschrijft. Tijdens de zitting was verdachte niet aanspreekbaar en bleef hij herhalen iemand anders te zijn en dat er sprake was van een persoonsverwisseling. De psychose waarin verdachte destijds verkeerde, lijkt nu nog steeds voort te duren, ondanks dat verdachte zich de afgelopen periode in een prikkelarme, overzichtelijke en gestructureerde omgeving bevond. Nu hij iedere medewerking aan onderzoek naar zijn psyche stelselmatig heeft geweigerd, sluit de rechtbank uit dat hij zich alsnog vrijwillig zal laten onderzoeken en behandelen. De rechtbank acht het daarom zeer waarschijnlijk dat verdachte, in het geval dat hij onbehandeld wordt vrijgelaten, wederom in een isolement raakt waarin de druk zodanig op hem toeneemt dat een (verdere) psychotische ontregeling volgt. In zo’n situatie is, aldus de psycholoog en psychiater, de kans op agressie hoog voor zowel verdachte als de omgeving. Verdachte heeft laten zien dat dergelijke agressie kan leiden tot zeer gewelddadig gedrag richting anderen. De rechtbank is op basis van het vorenstaande en gelet op de daarvoor gegeven redenen, van oordeel dat sprake is van een hoog recidiverisico.
De rechtbank realiseert zich dat verdachte, die de Bulgaarse nationaliteit heeft, door de onderhavige veroordeling zeer waarschijnlijk zijn verblijfsrecht zal verliezen. In beginsel geldt dat terughoudendheid is gepast bij het opleggen van de tbs-maatregel aan vreemdelingen zonder verblijfsrecht, nu zij juist niet geacht worden terug te keren in de Nederlandse samenleving. Daar komt bij dat vanwege het ontbreken van een verblijfsrecht ook de mogelijkheden van (proef)verlof beperkt zijn. In principe dient dan ook te worden voorkomen dat een veroordeelde, die nauwelijks mogelijkheden heeft om in Nederland te resocialiseren, in een langdurige tbs-behandeling komt die er niet toe kan leiden dat hij terugkeert in de maatschappij.
De rechtbank realiseert zich aldus dat tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel op problemen kan stuiten. Dit dient echter te worden afgewogen tegen het belang van de samenleving om te worden beschermd tegen het gevaar dat van verdachte uit kan gaan. Al met al ziet de rechtbank gegeven dit gevaar geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beschermen dan door het opleggen van de tbs-maatregel.
Vanwege de beperkte mogelijkheden tot resocialisatie in Nederland benadrukt de rechtbank wel dat de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel gericht zal moeten zijn op de terugkeer van verdachte naar zijn geboorteland Bulgarije. Door de officier van justitie is in dit verband naar voren gebracht dat verdachte te zijner tijd zal worden geplaatst in FPC Veldzicht en dat daar zal worden onderzocht of repatriëring na overdracht van de maatregel of beëindiging daarvan mogelijk is.
GevangenisstrafNu verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, kan aan hem een gevangenisstraf worden opgelegd. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Daarom is de rechtbank van oordeel dat zij niet kan volstaan met het enkel opleggen van de
tbs-maatregel. De rechtbank is zich er daarentegen ook van bewust dat een gevangenisstraf verdachte psychisch geen goed doet. Uit zijn voorarrest en verblijf in het PBC is gebleken dat zijn psychose als gevolg van de detentie alleen maar voortduurt en zelfs toeneemt. De rechtbank vindt het daarom van belang dat verdachte binnen afzienbare tijd met zijn behandeling kan starten.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur rechtvaardigen. Het betreft een zeer zwaar delict, waarbij het slachtoffer het leven heeft gelaten. Haar nabestaanden zullen met de gevolgen van dit verlies moeten leren leven. Vooral voor haar dochter, die ten tijde van het delict zeventien jaar was, zal dit erg moeilijk zijn. Zij heeft het slachtoffer kort na de verwurging door verdachte gevonden en heeft nog geprobeerd haar te reanimeren. Deze gebeurtenis moet een enorme impact op de dochter hebben gehad. Hierbij speelt nog een rol dat het slachtoffer – naast verdachte – haar enige familielid in Nederland was. Het moet voor haar dan ook extra pijnlijk zijn haar moeder te moeten missen en extra schokkend dat juist haar oom, met wie zij ooit een innige band had, daarvoor verantwoordelijk is.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, en oplegging van de tbs-maatregel, passend en geboden is. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat bij het bepalen van de strafmaat rekening is gehouden met de omstandigheid dat verdachte als (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Jas Kl: Zwart
-
5535189
2 1.00 STK Adapter
-
5536487 incl. snoer en stekker
3 1.00 STK USB-stick (memorykaart)
Micro sd
5536498
4 1.00 STK Snoer Kl: Wit
Rubber
5536491
5 1.00 STK Riem Kl: Zwart
-
5536489
6 1.00 STK Laarzen Kl: Zwart
UGG
5535221
7 1.00 STK Paraplu Kl: Blauw
-
5535222
8 1.00 STK Fust
-
5535443: sealbag met meerdere sieraden
9 1.00 STK Rugzak Kl: Zwart
Adidas
5537049
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de zwarte jas vermeld onder 1 aan verdachte moet worden geretourneerd. De items genoemd onder nummers 2, 3, 4, 5, 8 en 9 dienen te worden bewaard voor de rechthebbende. De items genoemd onder nummers 6 en 7 kunnen worden vernietigd.
Teruggave verdachte
De rechtbank oordeelt dat de zwarte jas genoemd onder 1 kan worden geretourneerd aan verdachte.
Teruggave rechthebbende
De rechtbank oordeelt dat de items genoemd onder nummers 2 tot en met 9 moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 37a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beslag
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1. STK Jas Kl: Zwart
-
5535189
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
2 1.00 STK Adapter
-
5536487 incl. snoer en stekker
3 1.00 STK USB-stick (memorykaart)
Micro sd
5536498
4 1.00 STK Snoer Kl: Wit
Rubber
5536491
5 1.00 STK Riem Kl: Zwart
-
5536489
6 1.00 STK Laarzen Kl: Zwart
UGG
5535221
7 1.00 STK Paraplu Kl: Blauw
-
5535222
8 1.00 STK Fust
-
5535443: sealbag met meerdere sieraden
9 1.00 STK Rugzak Kl: Zwart
Adidas
5537049
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2019.