ECLI:NL:RBAMS:2019:7611

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
13/701236-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in steekpartij en mishandeling in Amsterdam-Zuidoost

Op 15 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 66-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot moord en mishandeling. De zaak was ontstaan naar aanleiding van een steekpartij in april 2019 in een park in Amsterdam-Zuidoost. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden, maar dat het vastpakken van kleding niet kan worden gekwalificeerd als mishandeling. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot moord op slachtoffer 1, omdat niet bewezen kon worden dat hij zelf een handeling heeft verricht die heeft bijgedragen aan het steken. Ook kon niet worden aangetoond dat hij wist dat zijn zoon, die als medeverdachte werd aangemerkt, van plan was om slachtoffer 1 te steken.

Wat betreft de mishandeling van slachtoffer 2, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte en zijn zoon weliswaar betrokken waren bij een worsteling, maar dat het gedrag van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als mishandeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een zeer onaangename fysieke ervaring die nodig is voor een bewezenverklaring van mishandeling. De benadeelde partij, slachtoffer 1, had een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701236-19
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Dölle, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging op 1 oktober 2019 – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 15 april 2019, samen met een ander, dan wel alleen, heeft schuldig gemaakt aan
1. primair:poging tot moord op [slachtoffer 1] ;
subsidiair:poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten raad van die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiair:zware mishandeling, al dan niet gepleegd met voorbedachten raad, van die [slachtoffer 1] ;
Daarnaast is aan verdachte – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 9 april 2019, samen met een ander, dan wel alleen, heeft schuldig gemaakt aan
2.mishandeling van [slachtoffer 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Op grond van het procesdossier kan niet worden bewezen dat verdachte zelf een handeling heeft verricht die heeft bijgedragen aan het steken. Ook kan niet worden bewezen dat hij wist dat zijn zoon (medeverdachte [medeverdachte] ) van plan was om [slachtoffer 1] te gaan steken en dat hij daar een essentiële bijdrage aan heeft geleverd.
Wel kan worden bewezen dat verdachte, samen met zijn zoon, [slachtoffer 2] heeft mishandeld, zoals onder feit 2 is tenlastegelegd. Uit het procesdossier blijkt dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte, aangever en medeverdachte. Verdachte en medeverdachte hebben aangever vastgepakt en weggetrokken. Het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam is door de Hoge Raad gelijkgesteld aan pijn of letsel (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677). Hierdoor is sprake van een mishandeling in vereniging.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet van beide feiten worden vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsvrouw dat verdachte niet heeft gestoken en ook niet een mes bij zich had, maar een sleutel, waarmee hij geen stekende bewegingen heeft gemaakt en ook niet heeft gezwaaid. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling worden de verklaringen van aangever weersproken door de getuigenverklaringen. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat aangever intimiderend en opgefokt gedrag heeft vertoond. Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] aangever weg probeerde te trekken is verdachte in de verdrukking gekomen waardoor hij aangever heeft weg proberen te duwen en te trekken. Het duwen en trekken geeft geen min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording waardoor geen sprake is van mishandeling.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling
Verdachte wordt ook vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] . Uit de camerabeelden blijkt dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer 2] , maar daarop is niet te zien wat zich precies heeft afgespeeld. Uit de getuigenverklaringen van beveiligers [getuige 1] en [getuige 2] komt naar voren dat aangever op intimiderende wijze dicht bij verdachte is komen staan en dat medeverdachte [medeverdachte] aangever vervolgens bij zijn kleding heeft gepakt om hem naar buiten te duwen en dat ook verdachte zijn arm om aangever heen heeft geslagen om hem weg te duwen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] bij zijn jas op borsthoogte heeft vastgepakt en dat hij hem naar buiten wilde brengen. Verdachte heeft bekend met zijn arm om de borst en schouder van aangever te hebben getrokken om hem weg te trekken.
De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen, gecombineerd met de aangifte, vast dat sprake is geweest van en schermutseling tussen aangever, verdachte en medeverdachte. Hierbij is getrokken en geduwd en is aangever bij de kleding gepakt. Aangever heeft niet verklaard over pijn of letsel. Wel heeft hij zich benauwd gevoeld.
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat -, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Dit betekent dat sprake moet zijn van een zeer onaangename fysieke ervaring om tot een bewezenverklaring van mishandeling te komen. Het vastpakken bij de kleding op borsthoogte en het wegtrekken en wegduwen kan uiteraard als onprettig worden ervaren, maar dit maakt niet dat gesproken kan worden van een zeer onaangename fysieke ervaring. Het dichtknijpen of dichtgeknepen houden van de keel kan wel een zeer onaangename fysieke ervaring opleveren, evenals het ‘in een wurggreep houden’. Deze onderdelen van de tenlastelegging acht de rechtbank echter niet bewezen.
Dit betekent dat niet is bewezen dat bij aangever pijn of letsel is veroorzaakt en ook niet een min of meer hevige onlust veroorzakende fysieke gewaarwording. Het gebeuren tussen aangever, verdachte en medeverdachte is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet als mishandeling te kwalificeren.

4.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer 1] , heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een vordering ingediend van totaal € 8.872,87, bestaande uit € 872,87 aan materiële- en € 8.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2019.