ECLI:NL:RBAMS:2019:7593

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
13/133111-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en mishandeling tijdens uitgaan in Amsterdam

Op 15 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 maart 2019 in Amsterdam, waar de verdachte een jonge vrouw heeft betast aan haar kruis en in haar billen heeft geknepen. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 1 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en de raadsman van de verdachte, mr. E.G.S. Roethof, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de aanranding van de vrouw en de mishandeling door het schoppen van haar been. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de aanranding, onder andere door verklaringen van getuigen en de reactie van de verdachte na het incident. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanranding en dat de verdachte handelde uit noodweer tijdens de mishandeling. De rechtbank verwierp dit standpunt en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/133111-19 (Promis)
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 9 maart 2019 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer] onverhoeds (over haar kleding) bij haar vagina/kruis gegrepen, in elk geval haar vagina/kruis aangeraakt en/of haar naar zich toegetrokken en in haar bil(len) en/of in haar bilspleeet geknepen, in elk geval haar bil(len) en/of haar bilspleet aangeraakt;
Feit 2hij op of omstreeks 9 maart 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar eenmaal of meermalen tegen haar been te schoppen of te trappen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig bewezen dat verdachte de ten laste gelegde aanranding heeft begaan en vordert dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. De ten laste gelegde mishandeling acht de officier van justitie op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 2] en de verklaring van getuige [getuige 1] , in samenhang met de letselverklaring, wel bewezen. Er is volgens de officier van justitie geen sprake van noodweer, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich noodzakelijk moest verdedigen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde aanranding stelt de verdediging zich op het standpunt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar onverhoeds in haar kruis heeft gegrepen en in haar kont heeft geknepen, wordt onvoldoende ondersteund door een ander bewijsmiddel. Daarnaast heeft aangeefster niet gezien dat verdachte voornoemde handelingen heeft verricht, waardoor niet kan worden uitgesloten dat iemand anders in het drukke café aangeefster heeft aangerand.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling op het standpunt gesteld dat verdachte aangeefster niet heeft geschopt maar slechts een aanval van haar heeft afgeweerd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De verschillende lezingen
De rechtbank kan op basis van het dossier vaststellen dat verdachte en aangeefster elkaar in de nacht van 8 op 9 maart 2019 hebben ontmoet in café [naam café] in Amsterdam. Vanaf het moment dat verdachte aangeefster heeft begroet, lopen de verklaringen uiteen met betrekking tot hetgeen er verder is voorgevallen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij, op het moment dat zij verdachte een knuffel gaf, voelde dat hij haar vol in haar vagina greep. Zij voelde dat hij met zijn hand tussen haar benen ging en over haar broek zijn hand naar boven duwde tegen haar vagina aan. Zij schrok en duwde hem tegen zijn borst naar achteren. Vervolgens voelde zij dat verdachte zijn arm om haar middel sloeg en hij zijn hand waarmee hij haar naar zich toe trok, tussen haar bilspleet deed en kneep.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster ter begroeting een kus op haar wang heeft gegeven en dat hij haar verder niet heeft aangeraakt. Hij hield zijn armen langs zijn lichaam, aldus verdachte.
Op grond van de verklaringen staat vast dat er contact is geweest tussen aangeefster en verdachte. De lezingen over de inhoud van dit contact liggen echter ver uiteen. Gezien de ontkennende verklaring van verdachte dient de verklaring van aangeefster in voldoende mate te worden ondersteund door ander bewijsmateriaal om aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering te kunnen voldoen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen (Zie bijvoorbeeld: HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957).
Ondersteunend bewijs
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke ondersteuning in deze zaak sprake is. Aangeefster heeft direct na het incident contact gehad met haar vriendin [getuige 2] en haar verteld dat verdachte haar van voor en achter bij de kont had gegrepen. Getuige [getuige 2] is met aangeefster naar achterin de kroeg gelopen. Verdachte bleef een beetje rond hun hangen en aangeefster begon tegen verdachte te schreeuwen, aldus getuige [getuige 2] . Aangeefster heeft vervolgens de eigenaar van café [naam café] , getuige [getuige 3] , aangesproken en hem verteld dat verdachte haar in haar doos had geknepen. Volgens [getuige 3] kwam aangeefster op dat moment overstuur op hem over. Ze schreeuwde en huilde. Aangeefster heeft daarnaast, toen getuige [getuige 1] naar verdachte toeliep, nogmaals haar verhaal gedaan. [getuige 1] kon ook merken dat aangeefster boos was. Het feit dat aangeefster direct na het voorval aan deze getuigen heeft verteld dat verdachte aan haar kont had gezeten en de omstandigheid dat de getuigen hebben waargenomen dat zij boos en overstuur was, ondersteunen haar verklaring.
De rechtbank ziet ook ondersteuning in de verklaring van verdachte zelf. Verdachte bevestigt dat er een begroeting heeft plaatsgevonden. Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien verklaard dat aangeefster na zijn begroeting direct zei dat hij hen met rust moest laten. Tot slot acht de rechtbank nog van belang wat de eigenaar van café [naam café] , getuige [getuige 3] , heeft verklaard over wat verdachte tegen hem heeft gezegd. Toen aangeefster aan getuige [getuige 3] vertelde dat verdachte haar in haar doos had geknepen, heeft getuige [getuige 3] verdachte aangesproken en hem gevraagd waarom hij dat deed. Verdachte reageerde volgens de getuige daarop met de woorden: “Sorry, ik heb het fout gedaan.” De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring van getuige [getuige 3] te twijfelen en kan de reactie van verdachte niet anders opvatten dan dat hij tegenover getuige [getuige 3] heeft erkend dat hij aangeefster onzedelijk heeft betast.
De rechtbank is dus, anders dan de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er voldoende bewijsmiddelen voor handen zijn die de verklaring van aangeefster op specifieke punten ondersteunen, zodat haar verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in de concrete context die naar voren komt uit het dossier.
Alternatief scenario
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario – inhoudende dat niet verdachte, maar iemand anders aangeefster heeft aangerand – wordt gelet op voornoemde bewijsmiddelen onaannemelijk geacht.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft aangerand.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat tussen verdachte en aangeefster een conflict was ontstaan nadat aangeefster verdachte op zijn ongepaste gedrag in café [naam café] had aangesproken, dat aangeefster hierop verdachte is aangevlogen, dat zij als eerste fysiek geweld heeft gebruikt en dat verdachte haar vervolgens meermalen tegen haar been heeft geschopt waardoor zij pijn heeft ondervonden.
De rechtbank ziet zich, in verband met de wederrechtelijkheid, voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De rechtbank overweegt daartoe dat van een noodweersituatie geen sprake was. Verdachte hoefde zich niet te verdedigen. Hij had het erbij kunnen laten en kunnen weglopen. Omstandigheden waaruit het tegendeel zou kunnen volgen, zijn gesteld noch gebleken. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlageopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 9 maart 2019 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer] onverhoeds over haar kleding bij haar vagina/kruis gegrepen, en haar naar zich toegetrokken en in haar billen en/of in haar bilspleet geknepen;
Feit 2op 9 maart 2019 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar meermalen tegen haar been te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot 40 uren taakstraf, subsidiair te vervangen door 20 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft bij haar vordering rekening gehouden met de omstandigheid dat het om uitgaangsgeweld gaat.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een geldboete op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tijdens een avond uitgaan in Amsterdam schuldig gemaakt aan aanranding van een jonge vrouw. Hij heeft de vrouw betast aan haar kruis. Ook heeft hij in haar billen geknepen. Aanranding zorgt voor onrust en onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent dat verdachte aan. Verdachte heeft aangeefster vervolgens buiten op straat geschopt. Aangeefster, heeft aan deze mishandeling blauwe plekken op haar been overgehouden. Weliswaar heeft aangeefster verdachte op dat moment opgezocht en ook zelf geweld gebruikt, maar er was geen enkele rechtvaardiging voor verdachte om terug te schoppen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf passend en geboden.
De op te leggen taakstraf valt hoger uit dan de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank ook de aanranding bewezen heeft verklaard.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
mishandeling.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.