ECLI:NL:RBAMS:2019:7568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
13/665226-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting in hotelkamer te Amsterdam met geweld en bedreiging

Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 april 2018, waarbij de verdachte en de benadeelde partij, een vrouw, samen naar een hotelkamer gingen na aankomst op Schiphol. De benadeelde partij verklaarde dat zij door de verdachte was verkracht, terwijl de verdachte ontkende dat er sprake was van seksueel contact. De rechtbank heeft meerdere zittingen gehouden en het bewijs zorgvuldig gewogen, waaronder verklaringen van de benadeelde partij, getuigen en dna-onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de benadeelde partij betrouwbaar waren en voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, zoals dna-sporen en getuigenverklaringen. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan verkrachting en kreeg een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, zonder de maatregel van tbs. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte. Daarnaast werd de benadeelde partij een schadevergoeding van € 7.500,- toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665226-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 14 maart, 31 mei, 14 augustus en 25 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V.A. Vitanov naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 25 april 2018 [benadeelde partij] heeft verkracht. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Achtergrond van de zaak
Op 25 april 2018 zijn verdachte en [benadeelde partij] vanaf de luchthaven Schiphol gezamenlijk naar een kamer in het [naam hotel] gegaan. In de loop van de avond hebben zij beiden ook weer het hotel verlaten. Hierover bestaat geen discussie.
Wel is er discussie over de vraag wat er zich in de hotelkamer heeft afgespeeld. [benadeelde partij] stelt in haar aangifte dat zij door verdachte is verkracht, waarbij verdachte zijn penis en zijn vingers in haar vagina deed.
Verdachte stelt in zijn eerste vijf verhoren dat geen sprake is geweest van seksueel contact tussen hem en [benadeelde partij] . In zijn zesde verhoor komt verdachte terug op deze eerdere verhoren. Verdachte verklaart dan dat [benadeelde partij] vrijwillig met hem is meegegaan naar het hotel om seks met hem te hebben. Verdachte verklaart dat hij [benadeelde partij] wel heeft gemasseerd, gezoend en op het lichaam heeft gekust en gelikt, maar dat het uiteindelijk niet tot geslachtsgemeenschap is gekomen. Tijdens de inhoudelijke behandeling verklaarde verdachte dat hij [benadeelde partij] alleen heeft gemasseerd en vier kussen op haar lichaam heeft gegeven.
Juridisch kader
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met een dossier waarin [benadeelde partij] in een hotelkamer stelt te zijn verkracht door verdachte, terwijl verdachte dat ontkent. Van wat er in de hotelkamer is gebeurd, zijn geen ooggetuigen.
In de rechtspraak is al vaker geoordeeld dat in zo’n situatie wel tot een bewezenverklaring gekomen kan worden. De verklaringen van een aangever moeten dan voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waardoor die verklaringen niet meer op zichzelf staan. Dat steunbewijs hoeft niet te zien op de ten laste gelegde gedragingen. In het bijzonder hoeft het steunbewijs dus niet te zien op de omstandigheid dat verdachte [benadeelde partij] vaginaal gepenetreerd heeft. Het steunbewijs moet wel zien op feiten en omstandigheden die door [benadeelde partij] naar voren zijn gebracht. Tot slot moet het steunbewijs gebaseerd zijn op informatie die niet, ook niet indirect, afkomstig is van [benadeelde partij] .
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de ten laste gelegde verkrachting bewezen.
De verklaring van [benadeelde partij] is duidelijk en wordt voldoende ondersteund. Wat de officier van justitie betreft wordt de verklaring onder meer ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] en de waarnemingen van leden van de Koninklijke Marechaussee. Ook de resultaten van het dna-onderzoek op het lichaam van [benadeelde partij] en de aangetroffen blauwe plekken tijdens het medisch onderzoek zijn ondersteunend voor de verklaring van [benadeelde partij] . Daar staat tegenover dat de verklaringen van verdachte wisselend en op onderdelen aantoonbaar onjuist zijn.
De officier van justitie vindt niet bewezen dat verdachte ook met zijn vingers in de vagina van de [benadeelde partij] is binnengedrongen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat niet is bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft verkracht en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken.
De verklaring van [benadeelde partij] is ongeloofwaardig en kan niet gecontroleerd worden. Getuige [naam getuige] heeft alles gehoord van [benadeelde partij] en die verklaring kan daarom geen steun bieden aan de aangifte. Daarnaast is [naam getuige] ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris aantoonbaar beïnvloed door informatie van de politie.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat geen sprake is van seksuele binnendringing in het lichaam van [benadeelde partij] door verdachte. Bij [benadeelde partij] zijn inwendig ook geen dna-sporen van verdachte aangetroffen.
Tot slot stelt de raadsman dat geen sprake is geweest van (bedreiging met) geweld of feitelijkheden, waardoor [benadeelde partij] gedwongen werd seksuele handelingen te ondergaan.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft verkracht.
De rechtbank vindt de verklaringen van [benadeelde partij] betrouwbaar. Het dossier bevat voldoende steun voor deze verklaringen. [benadeelde partij] heeft in gesprekken met de Koninklijke Marechaussee, de onderzoekend arts en de politie onder meer het volgende verklaard. Zij is met een Bulgaarse man naar een hotelkamer gegaan. Die man heeft haar met crème ingesmeerd, met zijn tong gelikt, ook bij haar vagina, en hij is met zijn penis en zijn vingers in haar vagina binnengedrongen. [benadeelde partij] wilde dit niet, maar werd hier door de Bulgaarse man toe gedwongen. De man heeft haar op die hotelkamer onder meer vastgepakt, op bed gegooid, bij haar nek vastgepakt (terwijl zij op haar buik op bed lag) en haar kleren uitgetrokken (terwijl zij werd vastgehouden). Ook hield de man haar tegen toen zij weg wilde gaan en zei de man tegen haar dat ze helemaal niet naar buiten zou gaan.
De verklaringen van [benadeelde partij] worden in de eerste plaats ondersteund door de erkenning van verdachte dat hij met [benadeelde partij] in de hotelkamer is geweest. Dat maakt dat er geen twijfel bestaat over welke man [benadeelde partij] het heeft in haar verklaringen.
Ook de verklaring van getuige [naam getuige] ondersteunt de verklaringen van [benadeelde partij] . Uit die verklaring volgt dat [benadeelde partij] op 25 april 2018 rond 23.00 uur helemaal in paniek en heel erg overstuur was. Uit de bevindingen van wachtmeester [naam 1] van de Koninklijke Marechaussee, die [benadeelde partij] heeft gesproken nadat zij rond middernacht was aangetroffen op Schiphol, blijkt dat [benadeelde partij] emotioneel was en meerdere keren flauw viel. Uit medisch onderzoek blijkt dat er geen medische reden was voor het flauwvallen. Deze bevindingen ondersteunen de verklaring van [benadeelde partij] dat haar iets ergs is overkomen, zoals zij ook aangaf in gesprek met wachtmeester [naam 1] .
Dat wat [benadeelde partij] heeft meegemaakt, een seksuele component heeft, blijkt uit de aangetroffen dna-sporen. Op haar schaamlippen en borsten zijn dna-mengprofielen aangetroffen, waarbij [benadeelde partij] en verdachte mogelijke donoren zijn. Bij beide profielen is het sporenbeeld meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als – naast [benadeelde partij] – ook verdachte een van de donoren is, dan wanneer verdachte niet een van de donoren is. Uit dit dna-onderzoek kan dan ook geconcludeerd worden dat verdachte bij de seksuele gedragingen betrokken is.
Dat [benadeelde partij] de seksuele gedragingen niet vrijwillig heeft ondergaan blijkt niet alleen uit haar emotionele gesteldheid kort daarna. Dit blijkt ook uit de waargenomen blauwe/rode plekken op haar lichaam.
Tegenover de verklaringen van [benadeelde partij] en de ondersteuning daarvoor in het dossier, staan de verklaringen van verdachte. De rechtbank beoordeelt die verklaringen als ongeloofwaardig. Verdachte verklaarde tot en met zijn vijfde verhoor dat hij [benadeelde partij] niet heeft gemasseerd, gekust, gelikt of seksueel contact met haar heeft gehad. Tijdens het vijfde verhoor op 6 september 2018 wordt verdachte geconfronteerd met de resultaten van het dna-onderzoek. Op dat moment heeft verdachte daar geen verklaring voor.
Op 6 december 2018 wordt verdachte op eigen verzoek voor een zesde keer verhoord. Verdachte beschikte ten tijde van dat verhoor over een vertaald exemplaar van het onderzoeksdossier. In dit verhoor begint verdachte met het afstand nemen van zijn eerdere verklaringen en zegt daarna de waarheid te gaan vertellen. Vervolgens heeft verdachte in zijn zesde en zevende verhoor verklaard hoe het volgens hem is gegaan. Ook tijdens de inhoudelijke behandeling op de zitting heeft verdachte uiteen gezet wat er volgens hem is gebeurd.
Kenmerkend aan de latere verklaringen is dat verdachte [benadeelde partij] enkel seksueel zou hebben aangeraakt op die plekken op het lichaam van [benadeelde partij] waarop dna-sporen zijn aangetroffen die in de richting van verdachte wijzen. Het gaat daarbij om onderzoeksresultaten die ten tijde van het afleggen van de verklaringen bij verdachte bekend waren en waarvoor hij eerder geen verklaring kon geven. Deze omstandigheden tasten de geloofwaardigheid van de uiteindelijke verklaring van verdachte aan.
Tot slot is opmerkelijk dat – nadat verdachte stelde de waarheid te gaan verklaren – sprake is van opvallende verschillen tussen de verklaringen bij de politie en ter zitting. Zo verklaarde verdachte tijdens de zitting dat het kussen stopte, omdat [benadeelde partij] bang was dat zij haar vliegtuig zou gaan missen. Bij de politie verklaarde verdachte dat hij degene was die stopte omdat de spelletjes die [benadeelde partij] zou willen spelen, niet de zijne waren. Die spelletjes, door verdachte bij de politie omschreven als een soort SM-spel, komt in zijn verklaring ter zitting in het geheel niet terug.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de verklaringen van [benadeelde partij] over de gebeurtenissen in de hotelkamer betrouwbaar vindt en de verklaringen van verdachte daarover niet. De verklaringen van [benadeelde partij] worden daarnaast voldoende ondersteund door de overige inhoud van het dossier. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaringen van [benadeelde partij] . De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [benadeelde partij] , ook bewezen dat verdachte met zijn vingers de vagina van [benadeelde partij] is binnengedrongen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 25 april 2018 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met een andere feitelijkheid, [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte
  • het lichaam van die [benadeelde partij] met crème ingesmeerd en
  • met zijn tong, de vagina en het lichaam van die [benadeelde partij] gelikt en
  • met zijn penis, het lichaam van die [benadeelde partij] vaginaal gepenetreerd en
  • met zijn vingers, het lichaam van die [benadeelde partij] vaginaal binnengedrongen
en bestaande dat geweld of die feitelijkheden en die bedreiging met die feitelijkheid uit
  • het in een hotelkamer vastpakken van die [benadeelde partij] en
  • het op een bed gooien van die [benadeelde partij] en
  • het terwijl zij op haar buik op het bed lag vastpakken van de nek van die [benadeelde partij] en
  • het terwijl hij haar vasthad uittrekken van de kleding van die [benadeelde partij] en
  • het zeggen van de woorden: 'jij gaat helemaal niet meer naar buiten' althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar
endat aan verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging wordt opgelegd.
In het geval de rechtbank afziet van het opleggen van de tbs-maatregel, verzoekt de officier van justitie een hogere gevangenisstraf op te leggen.
6.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman verzoekt een gevangenisstraf van maximaal drie jaar aan verdachte op te leggen en af te zien van het opleggen van een tbs-maatregel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Geen tbs-maatregel
De rechtbank zal geen tbs-maatregel aan verdachte opleggen. Een van de voorwaarden voor het opleggen van deze maatregel is dat bij de verdachte ten tijde van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank kan niet vaststellen dat daarvan sprake is geweest.
Daarvoor is in de eerste plaats de rapportage van het Pieter Baan Centrum van belang. De psychiater en de psycholoog die verdachte hebben onderzocht, merken in die rapportage het volgende op. Verdachte heeft grotendeels geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Mede daardoor is het de onderzoekers ook niet gelukt om informatie van derden te krijgen over verdachte.
De onderzoekers hebben wel geconstateerd dat verdachte psychotisch getinte uitspraken doet. Deze uitspraken zijn echter (deels) inconsistent en niet betrouwbaar en lijken mede gedaan te worden om privileges te krijgen. De onderzoekers kunnen niet uitsluiten dat verdachte een psychose simuleert. Dat maakt dat zij geen psychotische stoornis kunnen vaststellen.
De onderzoekers constateren ook dat sprake is van aanwijzingen in de richting van een persoonlijkheidsstoornis, in het bijzonder van antisociale en narcistische trekken. Zij kunnen echter een persoonlijkheidsstoornis niet vaststellen bij verdachte. Doordat geen informatie van derden beschikbaar is, kunnen de onderzoekers niet vaststellen dat sprake is van een afwijkend patroon in een breed scala van persoonlijke en sociale situaties.
De onderzoekend psycholoog is tijdens de zitting als deskundige gehoord. De psycholoog heeft uitgelegd dat een belangrijk kenmerk voor een persoonlijkheidsstoornis is dat het afwijkende patroon vanaf de jonge volwassenheid telkens terug te zien is. Ook merkte de psycholoog op dat – als wel een persoonlijkheidsstoornis zou zijn vastgesteld – het de vraag is in hoeverre die stoornis in het onderhavige delict kan hebben doorgewerkt. Naar mate sprake is van een langer tijdsverloop en/of een meer planmatig handelen, zoals dat in het onderhavige geval aan de orde was, kan daarvan minder sprake zijn.
Het is vaste rechtspraak dat de rechtbank niet gebonden is aan de adviezen van de psychologen en psychiaters. Ook wanneer zij op basis van hun eigen toetsingskaders niet komen tot de vaststelling van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan en mag een rechtbank, op basis van het juridische toetsingskader wel tot die conclusie komen.
De rechtbank ziet op basis van de rapportage, de behandeling op zitting en de inhoud van het dossier, waaronder de ook door de deskundigen meegewogen eerdere veroordelingen voor verkrachting in Bulgarije in 2004 en aanranding in Zwitserland in 2014, onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, is het opleggen van een tbs-maatregel niet mogelijk.
6.3.2.
Strafoplegging
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van vier jaar.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, namelijk het verkrachten van [benadeelde partij] . Verdachte is op 25 april 2018 vanuit België naar de luchthaven Schiphol gekomen. Daar is hij in contact gekomen met [benadeelde partij] , die daar wachtte op de overstap naar haar volgende vlucht. Verdachte heeft [benadeelde partij] zover gekregen dat zij met hem naar een hotel ging, zogenaamd om uit te rusten. Op die hotelkamer heeft verdachte [benadeelde partij] gedwongen seks met hem te hebben.
Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] geschonden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde partij] blijkt dat zij de feiten als een nachtmerrie heeft ervaren. De verkrachting maakte haar angstig en zij durft hierdoor ook andere mannen niet meer te vertrouwen.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar het oriëntatiepunt dat het LOVS heeft vastgesteld voor verkrachting. Dat oriëntatiepunt noemt als vertrekpunt bij een verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden.
Dit oriëntatiepunt heeft betrekking op de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit verkrachting. De rechtbank vindt de door verdachte gepleegde verkrachting ernstiger. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [benadeelde partij] in hem stelde op basis van hun ontmoeting op Schiphol, waarbij verdachte, met wie [benadeelde partij] in haar eigen taal (Russisch) kon spreken, deed alsof hij net als [benadeelde partij] op een overstap moest wachten. Hij heeft handig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van [benadeelde partij] , die als toerist voor een korte tijd in Nederland was zonder een eigen plek om uit te rusten. Daarnaast heeft verdachte daadwerkelijk geweld gebruikt om aan zijn seksuele behoeften te kunnen voldoen.
Ook het strafrechtelijk verleden van verdachte is een strafverzwarende omstandigheid. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld. Het dossier bevat echter ook informatie over onherroepelijke buitenlandse veroordelingen. Daaruit blijkt dat verdachte in Bulgarije al twee keer is veroordeeld voor het plegen van zedendelicten. In 2004 heeft verder een gevangenisstraf van vier jaar gekregen voor een verkrachting in Bulgarije en in 2014 een gevangenisstraf van twee jaar en negen maanden voor een aanranding in Zwitserland.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 20.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende duidelijk is. De behandeling van de vordering is daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding.
Daarnaast stelt de raadsman dat de vordering moet worden afgewezen, omdat onvoldoende duidelijk is dat bij de benadeelde partij sprake is van PTSS. In het bijzonder is onduidelijk in hoeverre die diagnose is gesteld door een deskundige.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien er door het bewezenverklaarde een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn/haar lichamelijke integriteit. Dat daarvan sprake is, blijkt uit de aard van het delict (verkrachting) en de omstandigheden waaronder die verkrachting heeft plaatsgevonden.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
De hoogte van de vordering is onderbouwd met e-mailberichten van de Russische behandelaar van de benadeelde partij en de daarin aangegeven diagnose PTSS. Op basis van deze e-mailberichten kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van zodanige immateriële schade dat een vergoeding van € 20.000,- moet worden toegewezen.
Op grond van de aard van het delict, de omstandigheden die uit het strafdossier zijn gebleken en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op € 7.500,-.
Voor het toekennen van een hoger bedrag dan € 7.500,- is nader onderzoek nodig, in het bijzonder naar de gestelde PTSS en de door de benadeelde partij ondergane behandelingen in Rusland. Het laten plaatsvinden van dat nadere onderzoek zou betekenen dat het onderzoek in deze strafzaak heropend zou moeten worden. Daarmee zou de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zijn. Daarom zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.500,-.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaar.
- Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- Wijst de vordering van [benadeelde partij] , toe tot € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 7.500 (zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
- Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2019.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]