ECLI:NL:RBAMS:2019:7546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
C/13/671410 / KG ZA 19-906
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en onrechtmatige daad in kort geding met betrekking tot auto-inbeslagname

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een kort geding aangespannen tegen BNP Paribas S.A. naar aanleiding van de inbeslagname van hun auto door de Poolse autoriteiten. De auto was geregistreerd in het Schengen Informatiesysteem (SIS) na een aangifte van diefstal door BNP Paribas Personal Finance, een dochteronderneming van BNP Paribas. De eisers vorderden onder andere dat BNP Paribas de melding bij de Franse autoriteiten zou intrekken en de Poolse officier van justitie zou informeren dat zij geen aanspraak meer maakt op de auto.

Tijdens de zitting op 10 september 2019 hebben de partijen hun standpunten toegelicht. BNP Paribas voerde verweer en stelde dat de Nederlandse rechter internationaal onbevoegd was, omdat de statutaire zetel van BNP Paribas in Frankrijk is gevestigd. De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheidsvraag beoordeeld aan de hand van de Brussel-I bis-Verordening, die bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is. Aangezien de schade zich niet in Nederland heeft voorgedaan, maar in Frankrijk, werd de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard.

De voorzieningenrechter overwoog verder dat zelfs als de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn, de vorderingen van de eisers niet toewijsbaar zouden zijn, omdat de vorderingen zich richtten tegen BNP Paribas, terwijl de relevante handelingen door haar dochteronderneming BPPF waren verricht. De kosten van de procedure werden verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 24 september 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/671410 / KG ZA 19-906 FB/MvG
Vonnis in kort geding van 24 september 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 28 augustus 2019,
advocaat mr. R.A. Reijnen te Hoorn,
tegen
de rechtspersoon naar Frans recht,
BNP PARIBAS S.A.,
gevestigd te Parijs,
gedaagde,
advocaten mr. P.D. Olden en mr. J.K.G. Meijer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , en Bnp Paribas worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 10 september 2019 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Bnp Paribas heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] met mr. Reijnen,
aan de zijde van Bnp Paribas: [naam 1] , hoofd juridische zaken, met mrs. Olden en Meijer.

2.De feiten

2.1.
Op 17 maart 2018 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een [automerk] (hierna: de auto) geleverd gekregen van [naam autobedrijf] , onder meer dealer van het automerk [automerk] . Zij hebben de auto gekocht voor € 36.750,00 inclusief btw.
2.2.
De geschiedenis van de auto voor maart 2018 is als volgt. De auto, met een Frans kenteken, is op 18 mei 2017 door een Franse [automerk] -dealer verkocht aan [naam bedrijf 1] , gevestigd in Parijs. De koop is gefinancierd door BNP Paribas Personal Finance (BPPF), een Franse dochteronderneming van Bnp Paribas. De [automerk] -dealer bedong een eigendomsvoorbehoud en BPPF is in haar rechten gesubrogeerd. Op 19 december 2017 is [naam bedrijf 1] in gerechtelijke liquidatie gegaan, waarop BPPF haar eigendomsvoorbehoud heeft ingeroepen. BPPF kreeg van de vereffenaar toestemming om zich het bezit van de auto te verschaffen. Hiertoe heeft zij het bedrijf [naam bedrijf 2] ingeschakeld, dat verschillende pogingen heeft ondernomen om de auto in bezit te krijgen. De auto is in januari 2018 uit Duitsland naar Nederland geïmporteerd en op een Nederlands kenteken gezet.
2.3.
Op 18 april 2019 heeft [naam bedrijf 2] aan BPPF bericht dat zij er niet in is geslaagd de auto te revindiceren. Vermoedelijk is BPPF slachtoffer geworden van identiteitsfraude, omdat de persoon die zich had uitgegeven voor de bestuurder van [naam bedrijf 1] , dat niet bleek te zijn. BPPF heeft op 18 april 2019 aangifte gedaan van diefstal of verduistering van de auto, waarop de politie in Parijs (Frankrijk) het voertuigidentificatienummer van de auto in het Schengen Informatiesysteem (SIS) heeft geregistreerd.
2.4.
Vanaf 30 juli 2019 waren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met hun twee minderjarige kinderen met de auto op vakantie in de Baltische landen. Op de grens van Polen en Litouwen zijn zij, op 8 augustus 2019, door de Poolse douane ter controle aangehouden. De auto is door de Poolse politie in beslag genomen vanwege de registratie daarvan in het SIS.
2.5.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben bij de officier van justitie bezwaar gemaakt tegen de inbeslagname en om afgifte van de auto verzocht. De beslissing over de teruggave van de auto is in handen van de officier van justitie in Sejny (Polen). Een termijn voor het nemen van een beslissing is niet bekend.
2.6.
Met een brief in de Franse taal van 22 augustus 2019 aan Bnp Paribas hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich op het standpunt gesteld dat zij naar Nederlands recht eigenaar zijn van de auto. Zij hebben Bnp Paribas verzocht hen zo snel mogelijk te informeren of, en zo ja op welke rechtsgrond, zij aanspraak maakt op teruggave van de auto. Bnp Paribas heeft deze brief niet beantwoord.
3. Het geschil
3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen samengevat - op straffe van dwangsommen, Bnp Paribas te veroordelen:
I. om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de melding zoals gedaan bij de autoriteiten in Parijs, ongedaan te maken;
II. om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de officier van justitie in Sejny, Polen, in de Poolse taal te melden dat de melding bij de Franse autoriteiten is ingetrokken, dat Bnp Paribas geen aanspraak (meer) maakt op afgifte van de auto en zij geen bezwaar heeft tegen vrijgave daarvan aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ;
III. in de proces- en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Bnp Paribas voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bnp Paribas heeft zich beroepen op de internationale onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Zij heeft, kort gezegd, aangevoerd dat op grond van artikel 4 jo. 63 lid 1 Brussel-I bis-Verordening niet de Nederlandse rechter, maar de Franse rechter bevoegd is om van de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kennis te nemen. Bnp Paribas is een Franse vennootschap met statutaire zetel, hoofdbestuur en hoofdvestiging in Parijs. Het enkele feit dat dat Bnp Paribas ook een Nederlandse vestiging heeft, maakt de Nederlandse rechter niet bevoegd.
Zelfs als de Nederlandse rechter - vanwege de Nederlandse vestiging - wél bevoegd zou zijn, gaat het in deze procedure niet om een aangelegenheid die de Nederlandse vestiging betreft, maar BPPF, een Franse dochteronderneming van Bnp Paribas. De vorderingen missen dus een reële band met de Nederlandse rechtsorde. Zij strekken er immers in essentie toe dat een Franse partij, Bnp Paribas, haar aangifte bij de Franse politie intrekt en dat zij een mededeling doet aan de Poolse autoriteiten met betrekking tot een auto die zich op Pools grondgebied bevindt, die is onderworpen aan Poolse regels van strafvordering, aldus Bnp Paribas.
4.2.
De onderhavige bevoegdheidsvraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Brussel-I bis-Verordening. Op grond van artikel 4 van deze verordening is hoofdregel dat de rechter van de woonplaats van verweerder bevoegd is. Aangezien Bnp Paribas haar statutaire zetel, hoofdbestuur en hoofdvestiging in Parijs (Frankrijk) heeft, is de Nederlandse rechter in beginsel niet internationaal bevoegd van de vorderingen op Bnp Paribas kennis te nemen.
4.3.
De onderhavige vordering is echter gebaseerd op een door Bnp Paribas gepleegde onrechtmatige daad, die volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] erin bestaat dat Bnp Paribas nalaat de Franse politie te verzoeken de registratie van de auto in het SIS ongedaan te maken en tevens nalaat de officier van justitie in Polen te berichten dat zij geen aanspraak (meer) maakt op afgifte van de auto.
4.4.
Artikel 7 Brussel-I bis-Verordening schept een bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Dit artikel, aanhef en onder punt 2, bepaalt dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Hieronder kan zowel de plaats waar de schade is ingetreden vallen (‘Erfolgsort), als de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat (‘Handlungsort’) (HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, [partijnamen] ).
4.5.
De bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7, aanhef en onder punt 2, Brussel-I bis Verordening moet autonoom en strikt worden uitgelegd. De bepaling berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, zodat het uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze gerechten bevoegd zijn. Aangezien de bepaling van een van de aanknopingspunten die in de rechtspraak zijn erkend, het mogelijk moet maken de bevoegdheid te leggen bij het gerecht dat objectief gezien het best in staat is om te beoordelen of de verwerende partij aansprakelijk kan worden gesteld, kan enkel het gerecht van het rechtsgebied waar het relevante aanknopingspunt zich bevindt, rechtsgeldig worden aangezocht (zie onder meer het onder 4.4. genoemde arrest).
4.6.
Bij het Erfolgsort gaat het om de plaats waar de rechtstreekse (ook wel: aanvankelijke of initiële) schade zich manifesteert als gevolg van een onrechtmatige gedraging die in het Handlungsort is verricht (HvJEG 19 september 1995, ECLI:EU:C:1995:289, Marinari/Lloyd’s Bank). De rechtstreekse schade dient te worden onderscheiden van de latere schadelijke gevolgen, die niet kunnen leiden tot attributie van bevoegdheid op grond van artikel 7 Brussel-I bis-Verordening (HvJEU 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:533, NJ 2019/1, [partijnamen] ). Het voorgaande betekent dat de Nederlandse rechter slechts bevoegd is over de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te oordelen indien de gestelde schade zich concreet voordoet in Nederland.
4.7.
Aangezien de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gestelde schade erin bestaat dat de door de Poolse douane in beslag genomen auto niet wordt vrijgegeven, kan niet worden gezegd dat deze zich concreet voordoet in Nederland. Parijs, de stad waarin de aangifte is gedaan en tevens de melding is gedaan die heeft geleid tot registratie van de auto in het SIS, moet worden beschouwd als de plaats van de gebeurtenis die met de gestelde schade in een oorzakelijk verband staat. De voorzieningenrechter is dus ook op grond van artikel 7 Brussel-I bis-Verordening onbevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.8.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Ook als de voorzieningenrechter wel bevoegd zou zijn, zou dit nog niet leiden tot het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gewenste bevel. Ter zitting is door Bnp Paribas immers onweersproken gesteld dat de desbetreffende aangifte (van fraude of verduistering) is gedaan door haar dochtervennootschap BPPF. De vordering zou zich dus tegen deze vennootschap moeten richten. Dat is echter niet het geval; gedagvaard is haar moedervennootschap Bnp Paribas. De enkele omstandigheid dat tussen beide vennootschappen een concernverhouding bestaat, brengt niet mee dat van Bnp Paribas kan worden verlangd een handeling van haar dochtervennootschap ongedaan te maken.
4.9.
Nog meer ten overvloede wordt opgemerkt dat partijen het erover eens zijn dat, indien de Nederlandse rechter wél bevoegd zou zijn en hij in dit geding wél zou toekomen aan de beoordeling van de vraag of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] rechtsgeldig de eigendom van de auto hebben verworven, het antwoord op die vraag bevestigend zou luiden (zie artikel 10:131 BW in verbinding met artikel 3:86 BW). Op zichzelf bestaat de mogelijkheid dat, in een tegen BPPF in te stellen vordering, de Franse rechter naar Frans internationaal privaatrecht zal oordelen dat Nederlands materieel recht van toepassing is; daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de Franse rechter het Frans materiële recht van toepassing zal achten, maar zal oordelen dat dit tot dezelfde beslissing leidt als het Nederlandse materiële recht. In deze beide gevallen heeft Bnp Paribas geen rechtens te respecteren belang bij haar verweren, die tot strekking hebben dat haar verhaalsvordering op haar verzekering niet in gevaar mag komen. Het ligt echter niet op de weg van de rechter om ambtshalve de juistheid van deze niet-aangevoerde verweren te onderzoeken, omdat hij dan buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou treden.
4.10.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een brief in de Franse taal geschreven aan de raad van bestuur van Bnp Paribas waarin zij verzochten hen zo spoedig mogelijk te berichten of en, zo ja, op welke rechtsgrond Bnp Paribas aanspraak maakt op teruggave van de auto. Bnp Paribas heeft deze brief op 22 augustus 2019 ontvangen, maar zij heeft daarop niet gereageerd en heeft zelfs de ontvangst daarvan niet aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bevestigd. Bnp Paribas heeft binnen de haar ten dienste staande termijn van zes dagen tussen de sommatie en het uitbrengen van de dagvaarding, niets van zich laten horen, hetgeen wel van haar had mogen worden verwacht. Omdat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daardoor de mogelijkheid is onthouden goed geïnformeerd hun processuele opstelling te bepalen, zullen de kosten van deze procedure tussen partijen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen,
5.2.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG