ECLI:NL:RBAMS:2019:7508

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
13/654034-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op elektronicawinkel met gebruik van pepperspray en DNA-bewijs

Op 4 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van een overval op een elektronicawinkel op 10 augustus 2017. De verdachte, geboren in 1996, werd ervan beschuldigd twee medewerkers van de winkel te hebben bedreigd met een busje pepperspray en hen gedwongen geld en mobiele telefoons af te geven. Tijdens de zitting op 20 september 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.F. Menick. De officier van justitie, mr. G. Dankers, vorderde een veroordeling op basis van DNA-bewijs dat op het pepperspraybusje was aangetroffen, dat overeenkwam met het DNA-profiel van de verdachte. De verdediging betwistte de bewijsvoering en stelde dat er geen duidelijke gelijkenissen waren tussen de verdachte en de overvaller op camerabeelden.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs, waaronder de camerabeelden en het DNA-bewijs, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren aan de primair tenlastegelegde afpersing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen aannemelijke verklaring had gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het pepperspraybusje. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 200,00 aan immateriële schadevergoeding aan een van de slachtoffers, met wettelijke rente vanaf de datum van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654034-19
Datum uitspraak: 4 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 20 september 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig mr. J.W.F. Menick.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers, de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich op 10 augustus 2017 heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een overval bij de [naam bedrijf] in Amsterdam (primair) dan wel aan een poging daartoe (subsidiair).
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 10 augustus 2017 heeft er een overval plaatsgevonden in de tweedehands [naam bedrijf] gevestigd aan het [adres] in Amsterdam. De overvaller heeft twee medewerkers, [naam 1] (hierna [naam 1] ) en [naam 2] (hierna [naam 2] ), bedreigd met een busje pepperspray en de medewerkers onder bedreiging geld uit de kassa en telefoons in een plastic tas laten stoppen. Vlakbij de voordeur heeft [naam 1] geprobeerd om de overvaller te overmeesteren. Hij heeft de plastic tas naar achter getrokken en achter zich gegooid. Daarop heeft de overvaller met het busje pepperspray op beide medewerkers gespoten. In de worsteling die ontstaat wordt [naam 1] meerdere malen op zijn hoofd geslagen door de overvaller. Uiteindelijk heeft de overvaller zijn busje pepperspray en de plastic tas met inhoud laten liggen en is hij de winkel uit gevlucht.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde afpersing. Hij heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
In 2018 krijgt de politie nieuwe informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) dat verdachte de overvaller op de [naam bedrijf] kan zijn. In een eerdere mutatie van Meld Misdaad Anoniem (MMA) werd verdachte ook al genoemd als mogelijke dader van de overval. Verdachte lijkt erg veel op de man die op de camerabeelden is te zien. Daar komt bij dat verdachte verklaart dat hij ook een soortgelijk trainingspak heeft. Bovendien matcht het DNA op het busje pepperspray dat is aangetroffen met het DNA-profiel van verdachte. Verdachte heeft daar in eerste instantie over gezwegen en is ter zitting ook niet met een heldere verklaring daarvoor gekomen.
Het geld en de telefoons waren al in de rode plastic tas gestopt en daarmee is een voltooide afpersing gepleegd. Dat de plastic tas later is afgepakt en niet door verdachte is meegenomen, doet daar niet aan af.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen aangevoerd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken en heeft daartoe – samengevat – het volgende gesteld.
De verdediging ziet geen duidelijke gelijkenissen tussen verdachte en de overvaller op de camerabeelden. Ook zijn bij de arrestatie van verdachte geen huiszoekingen verricht naar kleding van verdachte met dezelfde specifieke kenmerken als de kleding van de dader. Daar komt bij dat niet is aangegeven waar op het busje pepperspray de bemonstering is afgenomen. Nu niet specifiek is onderzocht of het DNA op de drukknop van het busje pepperspray is aangetroffen, is niet met zekerheid te zeggen dat verdachte met het busje pepperspray heeft gespoten. Op grond van het voorgaande kan dan ook niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de dader is van de overval op de elektronicawinkel.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde afpersing. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op de camerabeelden, waarvan zich stills in het dossier bevinden en welke beelden de rechtbank ter zitting heeft getoond, is te zien dat de overvaller zonder het dragen van handschoenen met een busje pepperspray heeft gespoten op [naam 2] en [naam 1] . Dit busje pepperspray is door de overvaller in de winkel achtergelaten en bemonsterd door de politie ( [nummer] ). Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) is vervolgens een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. Deze bemonstering is anderhalf jaar later door het NFI vergeleken met het DNA van verdachte dat bij hem is afgenomen naar aanleiding van de TCI-melding van 10 januari 2019 en het daarop volgende proces-verbaal van verbalisant [naam] waaruit blijkt dat hij sterke gelijkenissen ziet tussen de foto’s van verdachte op social media en de dader van de overval op de [naam bedrijf] .
Uit het onderzoek van het NFI bleek vervolgens dat het verkregen DNA-mengprofiel [nummer] #01 42 miljoen keer waarschijnlijker is onder de hypothese dat de bemonstering van het eerder inbeslaggenomen busje pepperspray DNA bevat van verdachte en twee willekeurige onbekende personen dan onder de hypothese dat deze bemonstering DNA bevat van drie willekeurige andere personen. De rechtbank gaat er op grond van voornoemde bevindingen dan ook vanuit dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen op het busje pepperspray onder meer afkomstig is van verdachte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet hoe zijn DNA op het busje pepperspray kan zijn gekomen, dat hij mogelijk een busje pepperspray heeft vastgehouden tijdens een opname van een videoclip maar dat hij zich dit niet meer kan herinneren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee geen aannemelijk geworden en hem ontlastende verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het busje pepperspray dat is gebruikt bij de overval, terwijl het bewijs tegen verdachte van dien aard is dat het ‘schreeuwt’ om een verklaring van verdachte. De rechtbank overweegt daartoe dat het in dit geval gaat om een busje pepperspray en dat dit een niet alledaags voorwerp is dat men over het algemeen bij zich draagt. Indien het DNA van verdachte op een andere wijze op het busje pepperspray zou zijn gekomen, zou het daarom aannemelijk zijn dat verdachte hier een concrete verklaring voor zou hebben. De rechtbank concludeert op grond van het hiervoor overwogene dat het busje pepperspray, bij gebreke van een andere aannemelijke verklaring, door verdachte is gebruikt tijdens de overval en vervolgens daar is achtergelaten. Het verweer dat niet duidelijk blijkt of de drukknop van het busje is onderzocht en dus niet of verdachte degene is geweest die met het busje heeft gespoten, slaagt gelet op voorgaande overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, niet.
Het dossier bevat weliswaar geen herkenning van de overvaller op de camerabeelden maar de rechtbank is van oordeel dat deze camerabeelden zeker niet uitsluiten dat verdachte de overvaller is geweest. Verbalisant [naam] heeft in zijn proces-verbaal geverbaliseerd dat hij sterke gelijkenissen ziet tussen dat de foto’s van verdachte op social media en de dader van de overval op de [naam bedrijf] . Ook de rechtbank heeft waargenomen dat er geen opvallende verschillen zijn tussen verdachte en de overvaller op de beelden en dat het uiterlijk van verdachte goed past bij het uiterlijk van de overvaller op de camerabeelden. De rechtbank is van oordeel dat met name de mond en de neus van de persoon op de camerabeelden sterke gelijkenissen vertonen met verdachte en met zijn ID-staat foto op pagina G2 012 van het dossier. Bovendien heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij een zelfde soort trainingspak heeft als het trainingspak dat de overvaller draagt op de camerabeelden. Het uiterlijk van verdachte sterkt de rechtbank dan ook in haar overtuiging dat het de verdachte is geweest die deze overval heeft gepleegd.
Gelet op de hiervoor genoemde belastende omstandigheden in combinatie met het uitblijven van een aannemelijke verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde afpersing heeft gepleegd.
Verder is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van een voltooide afpersing. Verdachte heeft door fysiek geweld en door bedreiging met geweld twee medewerkers gedwongen om telefoons en geld uit de kassa in een eerder door hem verkregen plastic tas te doen. Op dat moment had hij de beschikkingsmacht over de telefoons en het geld. Er was dan ook sprake van een voltooid delict. Dat de plastic tas vervolgens tijdens de vlucht van verdachte door [naam 1] is afgepakt en in de winkel is blijven liggen, doet daar niet aan af.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 augustus 2017 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een aantal mobiele telefoons en een geldbedrag, toebehorende aan [naam bedrijf] gevestigd [adres] [huisnummer] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte;
- een pepperspraybusje op die [naam 1] en [naam 2] heeft gericht en
- daarbij op dreigende toon heeft gezegd: "Dit is een overval" en "Doe de telefoons in de tas" en
- met pepperspray in het gezicht van die van [naam 1] en die [naam 2] heeft gespoten en
- die van [naam 1] tegen het hoofd heeft geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straffen en maatregelen

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moet reclasseringstoezicht worden verbonden als bijzondere voorwaarde.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om aan hem een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur. Hierbij zijn de volgende omstandigheden meegewogen.
Verdachte heeft een [naam bedrijf] overvallen en daarbij twee medewerkers bedreigd, hen pepperspray in het gezicht gespoten en een van hen tegen het hoofd geslagen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte hard door bleef slaan op het hoofd terwijl deze medewerker op de grond lag. Verdachte stond op dat moment al bij de deur en kon de winkel verlaten maar koos er toch voor om nog meer geweld te gebruiken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit en bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. De ervaring leert dat de gevolgen van een dergelijk feit de slachtoffers nog lang bijblijven. Daar komt bij dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit en de gevolgen daarvan.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren (de LOVS oriëntatiepunten) tot uitgangspunt genomen. Voor een overval op een winkel waarbij meer dan alleen licht geweld is gebruikt, geldt als oriëntatiepunt 36 maanden gevangenisstraf.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en het strafblad van verdachte van 23 augustus 2019. Verdachte is een first offender en er zijn geen aanwijzingen dat hij zich sinds het onderhavige feit in 2017 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht een taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter noodzakelijk om verdachte van de ernst van zijn handelen te doen doordringen. Daarnaast acht de rechtbank een flinke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke straf van groot belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Nu op de zitting is gebleken dat verdachte op dit moment wordt ondersteund door drie verschillende instanties, ziet de rechtbank geen noodzaak om hulp of ondersteuning van buitenaf in te schakelen door middel van het opleggen van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

6.De vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert € 750,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering nu deze niet is onderbouwd met medische stukken waardoor de schade niet eenvoudig is vast te stellen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheid dat hij in zijn gezicht is gespoten met pepperspray en hierdoor last heeft gehad van zijn ogen en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 200,00. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van in totaal € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 augustus 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
In het voegingsformulier beschrijft de benadeelde partij dat de overval een behoorlijke impact op hem heeft gehad en dat hij hierdoor ook psychische schade heeft opgelopen. Zijn werkplezier zou zijn afgenomen en hij zou enige tijd thuis hebben gezeten met een burn-out. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Nu medische stukken hieromtrent ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat de gestelde psychische schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal om die reden voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro).

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
afpersing
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Wijst de vordering van [naam 1] toe tot € 200,00 (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 augustus 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] € 200,00 (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 augustus 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 4 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2019.
[... 1]

1.[... 1]

. [... 2]