ECLI:NL:RBAMS:2019:7495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
13-174233-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bestuurder vrachtauto na verkeersongeval met voetganger

Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 mei 2018. Bij dit ongeval kwam een 84-jarige voetganger, die met een rollator de straat overstak, om het leven. De verdachte werd beschuldigd van het niet verlenen van voorrang aan de voetganger, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks het niet verlenen van voorrang, de nodige voorzichtigheid had betracht en niet aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer niet had kunnen zien en dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar werd hij wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, waarvoor hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, gezien de omstandigheden van het ongeval en zijn gedrag als ervaren chauffeur.

Uitspraak

FRECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-174233-18
Datum uitspraak: 10 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 9 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de Groen van Prinsterenstraat, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Groen van Prinsterenstraat, komende uit de richting van de Haarlemmerweg en gaande in de richting van De Wittenkade, verdachte is (vervolgens), gekomen bij de kruising van de Groen van Prinsterenstraat met de Van Hogendorpstraat, verdachte is (vervolgens), voornoemde kruising overgestoken,
verdachte heeft (vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een zich moeilijk voortbewegende voetganger, te weten [slachtoffer] , die doende was om die kruising over te steken, geen voorrang verleend althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger,
verdachte heeft zich bij het oversteken van de kruising niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat die kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst en/of over die
[slachtoffer] heengereden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 9 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de Groen van Prinsterenstraat, zich zodanig, heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Groen van Prinsterenstraat, komende uit de richting van de Haarlemmerweg en gaande in de richting van De Wittenkade, verdachte is (vervolgens), gekomen bij de kruising van de Groen van Prinsterenstraat met de Van Hogendorpstraat, verdachte is (vervolgens), voornoemde kruising overgestoken,
verdachte heeft (vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een zich moeilijk voortbewegende voetganger, te weten [slachtoffer] , die doende was om die kruising over te steken, geen voorrang verleend althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger, verdachte heeft zich bij het oversteken van de kruising niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat die kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst en/of over die [slachtoffer] heengereden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 9 mei 2018 heeft op de kruising van de Groen van Prinsterenstraat met de Van Hogendorpstraat te Amsterdam een verkeersongeval plaatsgevonden met vreselijke gevolgen. Verdachte reed in zijn vrachtauto over deze kruising en is toen over de 84-jarige mevrouw [slachtoffer] gereden, die daar als voetganger met haar rollator de kruising overstak. Het slachtoffer is als gevolg van haar verwondingen op 12 mei 2018 in het ziekenhuis overleden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan, zoals primair is ten laste gelegd, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 6 WVW). Hiervoor dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam. Subsidiair is aan de orde de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 5 WVW).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen, nu is komen vast te staan dat verdachte het bepaalde in artikel 49 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeersregels 1990 (hierna: artikel 49 lid 1 RVV) heeft overtreden, door geen voorrang te verlenen aan het slachtoffer die met haar rollator bezig was de in de tenlastelegging genoemde kruising over te steken. Voor wat betreft de vraag of het gevaar concreet en voorzienbaar was heeft de officier van justitie laten meewegen dat het verkeersgedrag van het slachtoffer niet adequaat was, nu zij blijkens de verklaringen van de getuigen niet goed heeft gelet op het verkeer op de kruising. Verdachte heeft verklaard dat hij goed naar het verkeer op de kruising heeft gekeken, maar dat hij het slachtoffer niet heeft gezien. Nu het slachtoffer blijkens de bevindingen van de politie vermoedelijk niet zichtbaar was op het moment dat zij dichtbij/links bij de vrachtauto liep of stond, is de officier van justitie van mening dat verdachte geen mogelijkheid heeft gehad om de gevaarzetting te vermijden en is bij verdachte sprake van afwezigheid van alle schuld, zodat hij ook van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitaantekeningen het standpunt naar voren gebracht dat verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden geen verwijt kan worden gemaakt, zodat hij van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte de maximaal te vergen zorg heeft betracht. Hij heeft niet te hard gereden, hij heeft steeds goed om zich heen gekeken om zich ervan te vergewissen of het kruispunt vrij was en hij heeft de vooruitkijkcamera in de gaten gehouden. Verdachte heeft het slachtoffer, dat blijkens de stukken van het dossier waarschijnlijk schuin de kruising is overgestoken en daarbij op enig moment links voor de vrachtauto is gekomen, nooit gezien of kunnen dan wel moeten zien, zodat het gevolg voor hem niet voorzienbaar is geweest. Nu de verdachte er alles aan heeft gedaan om dit ongeval te voorkomen is sprake van afwezigheid van alle schuld en dient verdachte van artikel 5 WVW te worden vrijgesproken.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Wat is er gebeurd?
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 9 mei 2018 te Amsterdam heeft op de kruising van de Groen van Prinsterenstraat met de Van Hogendorpstraat een ongeval plaatsgevonden tussen een vrachtauto en een voetganger.
Verdachte was de bestuurder van deze vrachtauto. Hij reed op de Groen van Prinsterenstraat, komende uit de richting van de Haarlemmerweg en gaande in de richting van De Wittenkade. Het slachtoffer [slachtoffer] was de voetganger. [2] Zij wilde schuin deze kruising oversteken, van de hoek van de Groen van Prinsterenstraat in de richting van de Van Hogendorpstraat. [3]
Verdachte is een ervaren vrachtwagenchauffeur. Hij reed al sinds 1996 vrachtwagen, waarvan de laatste drie jaren met deze vrachtauto. [4] Op genoemde kruising wilde verdachte naar rechts afslaan, naar de Van Hogendorpstraat, maar dat was niet mogelijk omdat op die rijbaan een auto, een BMW, stond te wachten. Verdachte liet deze auto voorbij rijden en heeft intussen het verkeer op de kruising goed in de gaten gehouden. Verdachte heeft continue in zijn spiegels en vooruitkijkcamera gekeken en hij heeft toen hij over deze kruising is gereden niemand op de kruising voor zijn vrachtauto gezien. [5] De verdachte is vervolgens over de hand en benen van de voetganger gereden. De voetganger, mevrouw [slachtoffer] , is vervoerd naar het ziekenhuis en op 12 mei 2018 aan haar verwondingen overleden. [6]
De getuige [naam getuige 1] , de bestuurder van de BMW, heeft de vrouw en de vrachtwagen bij de kruising zien staan. De getuige reed via de Van de Hogendorpstraat over de kruising met de Groen van Prinsterenstraat. De vrouw kwam uit de tegenovergestelde richting. Zij liep voorover gebogen achter een rollator of een looprek. [7] De getuige [naam getuige 2] heeft gezien dat de vrouw met rollator het genoemde kruispunt schuin overstak. De vrachtwagen stond stil en de vrouw met rollator liep langzaam voor de vrachtwagen langs. Zij zag dat de vrachtwagen weer langzaam ging rijden, dat de vrouw ongeveer rechts van de bumper van de vrachtwagen werd geraakt en dat zij onder de vrachtwagen terecht kwam. De vrachtwagen reed nog ongeveer 10 meter door met de vrouw er nog onder. [8]
3.4.2.
Welk juridisch verwijt treft verdachte?
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW
Vast staat dat verdachte voorrang had moeten verlenen aan het slachtoffer aangezien zij zich moeilijk voortbewoog. Eveneens staat vast dat verdachte haar geen voorrang heeft verleend en dat hij met zijn vrachtauto over haar is heengereden.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van genoemde Wet 1994.
Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien – hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarom moet hebben kunnen afstemmen – niet kan volgen dat hij zich 'aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen' als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier en de afgelegde verklaringen niet is komen vaststaan dat verdachte het slachtoffer direct voorafgaand aan de aanrijding heeft kunnen en moeten zien. Volgens het proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van 27 juli 2018 is de exacte looprichting van het slachtoffer gedurende het forensisch technisch onderzoek niet duidelijk geworden en is evenmin gebleken waar het slachtoffer zich bevond ten tijde van het stilstaan van de vrachtauto. Daarnaast heeft de politie niet kunnen vaststellen waar het slachtoffer zich bevond op het moment dat verdachte met zijn vrachtauto de kruising naderde. Op het moment dat het slachtoffer zich dichtbij/links naast de vrachtauto bevond was zij, aldus de politie, vermoedelijk niet zichtbaar voor de verdachte. Dat het slachtoffer volgens de politie op het moment van de aanrijding vermoedelijk wel zichtbaar is geweest door de vooruitkijkcamera, leidt niet tot het oordeel dat verdachte haar voorafgaand aan de aanrijding heeft kunnen en moeten zien.
Verdachte kan om die reden niet worden verweten dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte een beroepschauffeur is, cq. was, niet maakt dat hem kan worden verweten dat hij zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen. Dat zou anders zijn als verdachte zich bewust was geweest van een mogelijk gevaarlijke situatie en de vereiste voorzorg niet in acht heeft genomen, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde artikel 5 WVW
Artikel 5 WVW bevat de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer op de weg. Het geeft geen exacte regels voor het gedrag in een concrete situatie. Het geeft aan dat het gedrag, in welke situatie dan ook, telkens wordt beheerst door de norm dat men zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt en dat het verkeer op de weg niet wordt gehinderd of kan worden gehinderd. [9]
Bij overtreding van artikel 5 WVW hoeft schuld ten aanzien van het veroorzaken van gevaar niet te worden bewezen. Er moet sprake zijn van een concreet aan te duiden gevaar dat in strijd is met het verkeersbelang en daardoor redelijkerwijs is toe te rekenen aan de verdachte. Door het overtreden van het bepaalde in artikel 49 lid 1 RVV, het niet voor laten gaan van een persoon die zich moeilijk voortbeweegt, kan alleen een geslaagd beroep op een schulduitsluitingsgrond een veroordeling voorkomen.
Bij het beantwoorden van de vraag of het handelen van verdachte een overtreding van artikel 5 WVW oplevert, overweegt de rechtbank dat verdachte op de hiervoor genoemde kruising geen voorrang heeft verleend aan het zich moeilijk voortbewegende slachtoffer [slachtoffer] . Door geen voorrang te verlenen heeft verdachte gevaar veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals weergegeven in rubriek 3.4.1., bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
op 9 mei 2018 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) – in de hoedanigheid van beroepschauffeur –, daarmee rijdende over de Groen van Prinsterenstraat, zich zodanig, heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Groen van Prinsterenstraat, komende uit de richting van de Haarlemmerweg en gaande in de richting van de De Wittenkade, verdachte is gekomen bij de kruising van de Groen van Prinsterenstraat met de Van Hogendorpstraat en is vervolgens de kruising overgestoken,
verdachte heeft in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een zich moeilijk voortbewegende voetganger, te weten [slachtoffer] , die doende was om die kruising over te steken, geen voorrang verleend,
verdachte is vervolgens over voornoemde [slachtoffer] heen gereden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De rechtbank leest de naam van het slachtoffer “ [slachtoffer] ” als “ [slachtoffer] ”.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval en dat ten aanzien van verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank overweegt dat uit de bewezenverklaring volgt dat de verweten gedraging van verdachte bestaat uit het niet verlenen van voorrang. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte, zoals de rechtbank hiervoor ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft overwogen, het slachtoffer direct voorafgaand aan de aanrijding niet heeft gezien en/of heeft kunnen zien. Verdachte heeft het verkeer op deze kruising goed in de gaten gehouden. Hij heeft voortdurend in zijn spiegels en vooruitkijkcamera gekeken en hij heeft toen hij over deze kruising is gereden niemand op de kruising voor zijn vrachtauto gezien. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden, zoals die blijken uit de verklaringen van de getuigen en de bevindingen van de politie in het proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de nodige voorzichtigheid betracht en de handelingen verricht die redelijkerwijs van een vrachtwagenchauffeur mogen worden verwacht en valt hem derhalve geen verwijt te maken.
De rechtbank komt tot de slotsom dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de verdachte ter zake van het bewezen geachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Aanrijding overtreding van 13 augustus 2019 (p. I-III).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] (p. 27).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte (p. 11, 13).
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 september 2019.
6.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van 27 juli 2018 (p. 70); Proces-verbaal Schouw stoffelijk overschot van 13 mei 2018, met als bijlage een schouwverslag van 12 mei 2018 (p. 73 en 76-77)
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] van 31 juli 2019 bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] (p. 23).
9.Memorie van toelichting wetsvoorstel 22 030.