ECLI:NL:RBAMS:2019:7468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
13/751713-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel voor vervolging in België

Op 3 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 26 juli 2019. Het EAB was uitgevaardigd op 23 mei 2019 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, en betrof de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht werd van betrokkenheid bij strafbare feiten in België, waaronder handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie.

Tijdens de openbare zitting op 19 september 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verweer besproken. De raadsman betoogde dat het EAB onvoldoende duidelijkheid bood over de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, terwijl de officier van justitie stelde dat de feitsomschrijving voldoende was. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de garantie was gegeven dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zou terugkeren om zijn straf te ondergaan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen werden genoemd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751713-19
RK nummer: 19/4572
Datum uitspraak: 3 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2019 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 23 mei 2019 afgeleverd door onderzoeksrechter Kris Lavens bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (2018/101).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
3.1.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is voor welke feiten hij nu wordt overgeleverd, waarvoor hij in België zal worden vervolgd en waartegen hij zich moet verdedigen. Daarnaast blijkt uit het EAB onvoldoende waarop de verdenking is gebaseerd. Met andere woorden: er blijkt geen of onvoldoende vermoeden van schuld.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitsomschrijving voldoende duidelijk is. Er zijn pleegplaatsen en –periode genoemd en de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij handel in verdovende middelen en deelneming aan een criminele organisatie.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. In het EAB staat namelijk beschreven dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij handel in verdovende middelen en deelneming aan een criminele organisatie in de periode 1 juli 2017 tot en met 17 augustus 2018 in Bornem en Antwerpen. Tevens is in de feitsomschrijving de rol van de opgeëiste persoon beschreven.
Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Deze onschuldbewering kan echter niet leiden tot weigering van de overlevering en moet in de Belgische procedure aan de orde worden gesteld. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen dat de opgeëiste persoon het feit onmogelijk kan hebben gepleegd, waardoor zijn onschuld niet aanstonds is aangetoond.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft op 13 augustus 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek in België is reeds aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in België;
- de rechtsorde is aldaar geschokt, omdat drugs in België zijn ingevoerd;
- medeverdachten worden in België vervolgd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Uit het EAB valt namelijk af te leiden dat men de opgeëiste persoon verdenkt op grond van een paar telefonische contacten, die in Nederland zijn gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 140 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.