Op 3 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 26 juli 2019. Het EAB was uitgevaardigd op 23 mei 2019 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, en betrof de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht werd van betrokkenheid bij strafbare feiten in België, waaronder handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie.
Tijdens de openbare zitting op 19 september 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verweer besproken. De raadsman betoogde dat het EAB onvoldoende duidelijkheid bood over de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, terwijl de officier van justitie stelde dat de feitsomschrijving voldoende was. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen.
De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de garantie was gegeven dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zou terugkeren om zijn straf te ondergaan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen werden genoemd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.