Beoordeling
5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Stadgenoot in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
6. Stadgenoot heeft als spoedeisend belang gesteld dat zij als taak heeft om ervoor te zorgen dat schaarse sociale huurwoningen op rechtvaardige wijze worden toegewezen aan personen die daartoe volgens de geldende regels in aanmerking komen en dat deze taak door onrechtmatige bewoning wordt doorkruist. Nu het algemeen bekend is dat de vraag naar woningen in Amsterdam groot is, acht de kantonrechter hiermee voldoende spoedeisend belang aanwezig voor beoordeling in kort geding.
7. Stadgenoot stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn (contractuele) verplichtingen. Gelet op hetgeen Stadgenoot ter zitting naar voren heeft gebracht, is volgens Stadgenoot het tekortschieten van [gedaagde sub 1] met name gelegen in het niet hebben van zijn hoofdverblijf in het gehuurde. Het is aan Stadgenoot om haar stelling(en) voldoende aannemelijk te maken. Van [gedaagde sub 1] mag verlangd worden dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van Stadgenoot.
8. Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde sub 1] zijn hoofdverblijf niet (meer) heeft in het gehuurde, verwijst Stadgenoot naar de door haar afgelegde huisbezoeken, het door de Gemeente Amsterdam afgelegde huisbezoek, de twee anonieme verklaringen en de verklaring van de bovenbuurman van [gedaagde sub 1] . De kantonrechter is van oordeel dat het gelet op de inhoud van de door Stadgenoot overgelegde stukken aannemelijk is dat [gedaagde sub 1] zijn hoofdverblijf niet (meer) heeft in het gehuurde. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat [gedaagde sub 1] ten tijde van geen van de door Stadgenoot en de Gemeente Amsterdam afgelegde huisbezoeken in het gehuurde aanwezig was. Zijn dochter en haar familie waren daarentegen wel in het gehuurde aanwezig. Het moge zo zijn dat in de woonkamer twee matrassen op de grond zijn aangetroffen en in de slaapkamer een of meer bedden staan, daarmee is nog niet gezegd dat [gedaagde sub 1] hoofdverblijf in het gehuurde houdt.
9. Verder acht de kantonrechter van belang dat [naam 1] tijdens het huisbezoek op 24 juli 2018 de gehele woning heeft gezien en daar geen kleding of persoonlijke administratie van [gedaagde sub 1] heeft aangetroffen. Bij het huisbezoek door Bureau Zoeklicht op 10 mei 2019 (zie hiervoor onder 1.13.) bleek de slaapkamer afgesloten en kon de dochter van [gedaagde sub 1] (nagenoeg) geen persoonlijke eigendommen van [gedaagde sub 1] tonen. Op de vraag waarom de slaapkamer toen op slot zat, heeft [gedaagde sub 1] ter zitting geen steekhoudend antwoord gegeven. De gemachtigde van [gedaagde sub 1] heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij van [gedaagde sub 1] had vernomen dat de slaapkamerdeur op slot zat ter bescherming van zijn privacy, omdat zijn persoonlijk eigendommen daar liggen. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat hij in de slaapkamer bier en joints heeft liggen, wat zijn dochter niet mocht weten, en dat hij de deur van deze kamer op slot doet om te voorkomen dat zijn kleinkinderen in die kamer komen. Ook deze verklaringen hebben de kantonrechter er niet van kunnen overtuigen dat [gedaagde sub 1] zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Voor zover [gedaagde sub 1] heeft willen betogen dat zijn dochter en schoonzoon niet hebben begrepen wat de medewerkers van Stadgenoot en Bureau Zoeklicht bij de huisbezoeken aan hen hebben gevraagd, wordt overwogen dat niet is weersproken dat bij die bezoeken steeds gebruik is gemaakt van de tolkentelefoon.
10. Ook uit de verklaringen van 28 maart 2019 (rov. 1.12) en 20 mei 2019 (rov. 1.14) volgt dat [gedaagde sub 1] niet in het gehuurde verblijft. Dit zijn weliswaar anonieme verklaringen waaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, maar deze verklaringen onderschrijven wel hetgeen Stadgenoot en de Gemeente Amsterdam in het gehuurde hebben waargenomen, namelijk dat de dochter van [gedaagde sub 1] met haar gezin in het gehuurde verblijft en dat [gedaagde sub 1] niet in het gehuurde is aangetroffen. Deze omstandigheid wordt ook nog eens bevestigd door de verklaring van de bovenbuurman van [gedaagde sub 1] d.d. 3 september 2019.
11. [gedaagde sub 1] heeft, tegenover hetgeen Stadgenoot naar voren heeft gebracht, geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die zijn stelling onderbouwen. Dat zijn familieleden verklaren dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, is onvoldoende ter onderbouwing van zijn stelling. Zij hebben er immers groot belang bij dat de vordering van Stadgenoot wordt afgewezen, omdat een deel van de familie zelf woonachtig is in het gehuurde dan wel daar regelmatig verblijft. Ook de verklaringen van de eigenaar van het koffiehuis en andere winkeliers uit de buurt zijn geen afdoende onderbouwing van zijn stelling. Het feit dat [gedaagde sub 1] wel eens in de buurt van het gehuurde naar een koffiehuis gaat en de kapper bezoekt, betekent niet zonder meer dat [gedaagde sub 1] ook zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Ook de omstandigheid dat de buurman van [gedaagde sub 1] hem regelmatig in het gehuurde ziet, is, mede gelet op het feit dat [gedaagde sub 1] - naar eigen zeggen - vaak samen met zijn familie is, geen afdoende onderbouwing voor zijn stelling. Dat [gedaagde sub 1] gezien wordt in het gehuurde betekent namelijk niet zonder meer dat hij daar ook zijn hoofdverblijf heeft. Mogelijk gaat hij regelmatig op bezoek bij zijn dochter. Objectieve stukken waaruit blijkt dat hij in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft, zoals poststukken, een verklaring van de huisarts, pintransacties et cetera heeft [gedaagde sub 1] niet in het geding gebracht. Dat deze stukken er allemaal niet zouden zijn, zoals [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd, acht de kantonrechter zeer onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig. De omstandigheid dat [gedaagde sub 1] psychische problemen heeft en daarom (financieel) geholpen wordt door zijn familie, zoals [gedaagde sub 1] stelt, maakt dit – indien al juist – niet anders. Ook in een dergelijke situatie zou [gedaagde sub 1] moeten beschikken over stukken waaruit blijkt dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Opgemerkt wordt nog dat Stadgenoot stelt en [gedaagde sub 1] niet betwist dat de vriendin van zijn zoon de huur betaalt.
12. Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter het voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter een vordering strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst zou toewijzen, zodat daarop met de gevorderde maatregel vooruit kan worden gelopen. Dit brengt mee dat de vordering van Stadgenoot tot ontruiming van het gehuurde wordt toegewezen.
Huurachterstand en toekomstige huurpenningen
13. [gedaagde sub 1] heeft de bij dagvaarding door Stadgenoot gestelde huurachterstand niet weersproken. Op 30 september 2019 heeft (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] nog een betaling verricht van € 634,22. Daarmee bedraagt de huurachterstand berekend tot en met september 2019 € 1.038,56. Nu de huurachterstand door [gedaagde sub 1] niet wordt betwist, is dit bedrag toewijsbaar.
14. Stadgenoot vordert ook betaling van de huurprijs van € 634,21 per maand vanaf 1 oktober 2019 tot aan de datum van de daadwerkelijke ontruiming. Deze vordering is door [gedaagde sub 1] niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
15. Stadgenoot vordert ten slotte betaling van € 106,79 aan buitengerechtelijke incassokosten. De zogenoemde veertiendagenbrief van 5 oktober 2018 voldoet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 BW daaraan stelt. Nu [gedaagde sub 1] de in deze brief vermelde huurachterstand niet volledig heeft voldaan binnen de in de brief gestelde betalingstermijn, zijn zij de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
16. Het gevorderde komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als na te melden worden toegewezen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] c.s.
17. [gedaagde sub 1] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.