ECLI:NL:RBAMS:2019:7359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6115
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bunkerstation in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het afmeren van een bunkerstation. De eiseres, een besloten vennootschap die brandstof levert aan de binnenscheepvaart, had op 19 februari 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een bunkerstation nabij een specifieke locatie in Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 28 augustus 2018 geweigerd, omdat het bunkerstation volgens hen in strijd was met het bestemmingsplan. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 augustus 2019, waarbij de eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank overweegt dat het college de aanvraag heeft voorbereid met een uitgebreide procedure en dat de zienswijze van de eiseres niet heeft geleid tot een gewijzigd inzicht. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, omdat het bunkerstation niet onder de bestemmingsomschrijving van het bestemmingsplan valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relevante belangen door het college zijn afgewogen en dat de motivering van de weigering inzichtelijk en begrijpelijk is.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiseres geen gelijk heeft gekregen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6115

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 september 2019 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [bedrijf] .,te Zaandam, eiseres, hierna te noemen [de persoon]
(gemachtigde: ing. M. Passchier),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Limmen en mr. H.J. de Groot).

Procesverloop

Op 19 februari 2018 heeft [de persoon] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het project ‘het afmeren van een bunkerstation en het realiseren van de bijbehorende voorzieningen aan de [zijde] nabij [adres 1] in Amsterdam’.
Op 28 augustus 2018 heeft het college geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
[de persoon] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 augustus 2019. [de persoon] heeft zich laten vertegenwoordigen door [de persoon] , bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. [de persoon] heeft een [handel] waarmee de binnenscheepvaart wordt voorzien van brandstof en toebehoren. In dit kader wenst [de persoon] een bunkerstation te realiseren aan [adres 2] in [adres 1] in Amsterdam.
2. Het college heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Het college heeft een ontwerpbesluit genomen inhoudende het voornemen om de aanvraag te weigeren waarna het ontwerpbesluit zes weken ter inzage heeft gelegen. [de persoon] heeft een zienswijze ingediend over het ontwerpbesluit.
3. De zienswijze van [de persoon] heeft niet geleid tot een gewijzigd inzicht bij het college. De omgevingsvergunning is geweigerd, omdat het bunkerstation volgens het college in strijd is met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en zij geen toepassing willen geven aan de bevoegdheid om de omgevingsvergunning alsnog te verlenen op grond van artikel 2.12, aanhef en eerste lid, onder 3 van de Wabo (afwijkingsbevoegdheid).
4. [de persoon] is het hier niet mee eens en is daarom in beroep gegaan bij de rechtbank.
Standpunt [de persoon]
5. Volgens [de persoon] is het bunkerstation niet in strijd met het bestemmingsplan. Het bunkerstation is geen bouwwerk, maar een drijvend werktuig dat ligt afgemeerd aan twee palen. De meerpalen zijn niet in strijd met het bestemmingsplan, terwijl het bunkerstation zelf op basis van de toelichting van het bestemmingsplan is toegelaten.
6. [de persoon] vindt dat het college daarnaast onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen toepassing heeft willen geven aan de afwijkingsbevoegdheid. Zo heeft het college zich onvoldoende verdiept in de noodzaak en nut van het bunkerstation op de beoogde locatie en is het college voorbijgegaan aan het duurzame karakter van het bunkerstation. [de persoon] stelt verder dat het college het plan heeft voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) en het plan is getoetst aan de redelijke eisen van welstand. [de persoon] is het niet eens met het negatieve advies.
Is het bunkerstation in strijd met het bestemmingsplan?
7. Voor de beoogde locatie van het bunkerstation is het bestemmingsplan ‘Spaarndammers en Zeehelden’ van toepassing. Partijen zijn het erover eens dat de locatie is gelegen op grond met de bestemming ‘water-1’.
8. De rechtbank overweegt dat in artikel 20.1 van het bestemmingsplan de bestemmingsomschrijving wordt gegeven voor de aangewezen gronden met ‘water-1’.
De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
. water;
. vaargeul voor zeevaart en beroepsvaart;
. waterhuishoudkundige voorzieningen;
. waterbouwkundige kunstwerken;
alsmede voor:
e. ligplaatsen ten behoeve van pleziervaartuigen en passagiersvaartuigen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - ligplaatsen pleziervaartuigen';
f. ligplaatsen ten behoeve van vaartuigen behorend bij een watersportcentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - watersportcentrum';
g. een jachthaven met inbegrip van bijbehorende steigers, bijbehorende opslag- en nevenruimte en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
h. een autolosplaats met bijbehorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - autolosplaats'.
Het bunkerstation valt niet onder deze bestemmingsomschrijving. Het door [de persoon] aangevraagde is dus in strijd met het bestemmingsplan. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het bunkerstation al dan niet een bouwwerk is. De vraag of de meerpalen wel zijn toegestaan op basis van het bestemmingsplan is verder ook niet relevant, omdat het plaatsen hiervan slechts een deel van de aanvraag uitmaakt.
Heeft het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen weigeren?
9. Op grond van artikel 2.12, aanhef en eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo heeft het college de bevoegdheid, indien een plan in strijd is met het bestemmingsplan, toch een omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft beslissingsruimte in de keuze om wel of niet van het bestemmingsplan af te wijken. De rechtbank toetst deze keuze terughoudend. Dit betekent dat de rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de omgevingsvergunning te weigeren.
10. Het college heeft geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft daarbij de motivering gegeven dat er geen noodzaak is voor een extra bunkerstation in het gebied. Daarnaast heeft de gemeente plannen om een brug te plaatsen over [het water] . De beoogde locatie zal nodig zijn om wachtruimte te realiseren voor de brug. Volgens het college strookt de permanente ligplaats van het bunkerstation daarnaast niet met het publieke gebruik en het openbare karakter van het [gedeelte] en tast het bunkerstation voor een belangrijk deel het open zicht op [het water] . Ook is de brandstofdistributie van diesel niet passend in het duurzame karakter van [adres 1] en is niet uitgesloten dat er alternatieve locaties zijn om het bunkerstation te realiseren. Het college concludeert dat het stedenbouwkundig belang, zoals het vrijhouden van ruimte, zichtlijnen en uitstraling en het belang van omwonenden, zoals het uitzicht, de beleving en mogelijk toekomstig gebruik zwaarder wegen dan het bedrijfsmatige belang van [de persoon] .
11. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het college heeft de relevante belangen bij zijn beoordeling betrokken en daarbij een motivering gegeven. De rechtbank vindt deze motivering van het college inzichtelijk en begrijpelijk. Ten aanzien van het betoog van [de persoon] dat het bunkerstation volgens hem voldoet aan de redelijke eisen van welstand, overweegt de rechtbank dat het advies van de CRK niet ten grondslag ligt aan de weigering. Dit betoog leidt daarom niet tot aantasting van het bestreden besluit.
Conclusie
12. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bunkerstation is in strijd met het bestemmingsplan en het college heeft in redelijkheid de door [de persoon] aangevraagde vergunning kunnen weigeren.
13. Het beroep is ongegrond. [de persoon] krijgt dus geen gelijk.
14. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het door [de persoon] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. C.F. de Lemos Benvindo, leden, in aanwezigheid van mr. N.A.H. Kosters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.