ECLI:NL:RBAMS:2019:7345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
13/20703-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen

Op 11 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Boorsma. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III en munitie van dezelfde categorie, gepleegd op 28 augustus 2019 in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat het wapen en de munitie rechtmatig in beslag waren genomen, ondanks de verdediging die stelde dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was.

De rechtbank overwoog bij de strafoplegging dat het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in het openbaar ernstige gevolgen kan hebben voor de veiligheid in de samenleving. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden, met 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de nieuwe Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om mee te werken aan reclassering. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling door zorgverleners. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 11 september 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/207103-19
Datum uitspraak: 11 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , op dit moment gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
11 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.S.W. Boorsma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 28 augustus 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het voorhanden hebben van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie; en,
2. het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat er voor de politie onvoldoende grondslag bestond om de tas van verdachte te vorderen en te doorzoeken. Het aangetroffen wapen zou daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het wapen en de munitie op rechtmatige wijze in beslag zijn genomen. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij cannabis bij zich droeg. Het fouilleren op grond van de Opiumwet waarbij het geladen wapen is aangetroffen is daarom rechtmatig uitgevoerd. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen.

4.Bewezenverklaring

Op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 28 augustus 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Fabrique Nationale, type Baby, kaliber 6,35 mm Browning (synoniem .25 acp) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2:
op 28 augustus 2019 te Amsterdam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 patronen van het kaliber 6,35 mm Browning (synoniem .25 acp) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte strafvermindering toekomt, omdat het wapen op onrechtmatige wijze is verkregen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht bij de strafmaat rekening te houden met het feit dat het een klein, licht wapen betreft en dat het gaat om lichte munitie. Daarnaast moet de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de nieuwe Amsterdamse richtlijnen voor het bezit van wapens en munitie buiten beschouwing laten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Verdachte droeg het wapen in het openbaar en onder handbereik, namelijk in zijn schoudertasje. Een dergelijk wapen kan gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen bij mensen die ermee worden geconfronteerd, maar ook in de samenleving als geheel. Ondanks het feit dat verdachte het feit heeft bekend, heeft hij geen volledige openheid van zaken gegeven over hoe hij aan dit wapen is gekomen. Verdachte heeft immers op de zitting geen verklaring willen afleggen over de herkomst van het wapen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In Amsterdam, meer dan in (de meeste) andere delen van Nederland, is de laatste jaren sprake van een toenemend bezit en gebruik van vuurwapens en van zaken met dodelijke afloop door het gebruik van vuurwapens. Bezit en gebruik van vuurwapens leiden tot gevoelens van angst en onrust en zaken waarbij vuurwapens zijn gebruikt hebben een grote (maatschappelijke) impact. Om die reden heeft de rechtbank in mei 2019 de Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en explosieven aangescherpt.
In de nieuwe Amsterdamse oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een wapen in de publieke ruimte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank zoekt aansluiting bij deze oriëntatiepunten en houdt ook rekening met de volgende strafverzwarende feiten en omstandigheden:
  • het feit dat het wapen van verdachte geladen was,
  • het feit dat verdachte het wapen bij zich droeg in een uitgaansgebied en het wapen onder handbereik bij zich had.
Gelet hierop en mede om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, vindt de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden, zoals genoemd in de oriëntatiepunten, passend en geboden.
De rechtbank heeft echter kennis genomen van het reclasseringsrapport van 28 augustus 2019 waaruit blijkt dat verdachte sinds korte tijd hulpverlening ontvangt. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft op de zitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Aan de proeftijd worden behalve de algemene voorwaarden ook de door de reclassering in haar advies genoemde bijzondere voorwaarden verbonden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt alsalgemene voorwaardendat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en,
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat veroordeelde:
1. zich meldt na oproep bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
2. zich houdt aan de begeleiding van Streetcornerwork. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem vanuit deze begeleiding worden gegeven, ook als het gaat om het vinden van passende huisvesting;
3. zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
4. zijn medewerking verleent aan de toeleiding naar- en het behouden van een zinvolle dagbesteding. Veroordeelde houdt zich in dit kader aan de afspraken en aanwijzingen va het jongerenpunt van de gemeente Amsterdam; en,
5. zijn medewerking verleent aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de
gevangenhoudingvan verdachte. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2019.