ECLI:NL:RBAMS:2019:7335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
13/698332-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf na stalking van ex-vrouw en moeder van kind

Op 3 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en stalking van zijn ex-vrouw, de moeder van zijn kind. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2019. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, vorderde een gevangenisstraf van 135 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van zijn ex-vrouw op 15 mei 2019 en van stalking in de periode van 16 juli 2018 tot en met 11 juni 2019. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging bewezen kon worden, ondersteund door camerabeelden en de verklaring van de aangeefster. De stalking werd ook bewezen verklaard, gezien het grote aantal berichten dat de verdachte naar de aangeefster had gestuurd en zijn gedrag dat als intimiderend werd ervaren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, ondanks zijn verweer dat het contact wederzijds was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een onderdeel van de tenlastelegging, namelijk het langsgaan bij de aangeefster, omdat daar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 135 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster, die zich bedreigd voelde en bang was voor de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van de aangeefster en het voorkomen van recidive.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/698332-19
Datum uitspraak: 3 oktober 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , verblijvende op het adres [verblijfadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Ben Tarraf, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [naam slachtoffer] op 15 mei 2019 en/of
2. stalking van [naam slachtoffer] in de periode van 16 juli 2018 tot en met 11 juni 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging en de stalking kunnen worden bewezen.
Dat aangeefster is bedreigd volgt uit haar aangifte, die wordt ondersteund door de camerabeelden van het café. Bovendien geeft verdachte toe dat hij naar aangeefster heeft gewezen en dat hij met zijn vuist op de bar heeft geslagen. Verder is gebleken dat aangeefster haar aware-knop heeft ingedrukt. Dat zou zij niet hebben gedaan als zij zich niet bedreigd zou hebben gevoeld. Het onder 1 tenlastegelegde kan dan ook integraal worden bewezen.
Ten aanzien van de stalking volgt uit het dossier dat verdachte een enorme hoeveelheid berichten naar aangeefster heeft gestuurd. Deze berichten zijn intimiderend, bedreigend en eisend. De inhoud van de berichten en de frequentie daarvan maakt dat verdachte een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Ook kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat verdachte aangeefster via de camera van het café in de gaten heeft gehouden en dat hij geld van de zakelijke rekening naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt. Ook dat laatste betreft stalking omdat verdachte op die wijze contact heeft gezocht en opgeëist van aangeefster.
Het voorgaande heeft zich in ieder geval afgespeeld in de periode van 19 mei tot en met 11 juni 2019. Nu verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster kan ook het onder 2 tenlastegelegde in voornoemde periode worden bewezen, met uitzondering van het gedachtestreepje dat ziet op het langsgaan bij aangeefster. Voor dat onderdeel van de tenlastelegging is onvoldoende bewijs, omdat niet is gebleken dat verdachte stelselmatig bij aangeefster is langsgegaan. Verdachte moet dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bedreiging geen verweer gevoerd, wat dat feit betreft refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarentegen heeft hij betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de stalking, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Verdachte en aangeefster gingen namelijk op deze wijze met elkaar om. Het contact was misschien niet prettig, maar dat levert nog geen strafrechtelijke stalking op. Bovendien blijkt uit het dossier dat aangeefster berichten terugstuurde aan verdachte. Verder is in deze zaak geen sprake geweest van een zogenaamd stopgesprek. Daarnaast is de tenlastegelegde periode veel te ruim. Verdachte is in die periode immers opgenomen geweest in de Jellinek en heeft in het buitenland gezeten. Ook bestaat er onvoldoende verschil tussen de door de officier van justitie bewezen geachte periode en de periode daarvoor. Gelet op het voorgaande is er dus onvoldoende bewijs voor de stalking. Dat maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de bedreiging
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de bedreiging, zoals onder 1 tenlastegelegd, kan worden bewezen. De aangifte wordt immers ondersteund door de camerabeelden van het café. Daarnaast geeft verdachte toe dat hij met zijn vuist op de bar heeft geslagen en dat hij met zijn vingers naar aangeefster heeft gewezen.
Ten aanzien van de stalking
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar heeft gestalkt en bedreigd vanaf het moment dat hij was aangehouden op 7 november 2018. Ook heeft zij verteld dat aan verdachte een contactverbod was opgelegd voor de duur van drie maanden. In februari 2019 is na mediation wederom afgesproken dat verdachte geen contact mocht opnemen met aangeefster. Het stalkinggedrag bestond volgens aangeefster onder meer uit het bekijken van de camerabeelden van het café. Op het moment dat aangeefster niet in het café was, belde verdachte naar het café om te vragen waar zij was. Verder heeft verdachte haar in die periode honderden keren gebeld en een groot aantal berichten gestuurd. Ook volgt uit bankafschriften en WhatsApp-gesprekken dat verdachte geld van de zakelijke rekening haalde op het moment dat aangeefster niet reageerde. Dat geld stortte hij weer terug op het moment dat aangeefster hem belde. Daarnaast is gebleken dat verdachte aangeefster in de periode van 19 mei 2019 tot en met 11 juni 2019 330 sms-berichten heeft gestuurd. Ook heeft hij tussen 17 mei 2019 en 11 juni 2019 618 WhatsApp-berichten naar aangeefster verstuurd. Deze berichten zijn heftig en hebben een dwingende toon.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde gedragingen kunnen worden aangemerkt als belaging zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, in combinatie met de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, zijn zodanig geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte heeft immers door het sturen van het grote aantal sms- en WhatsApp-berichten, het bellen op het moment dat aangeefster niet in het café aanwezig was en het overmaken van geld van de zakelijke rekening naar zijn eigen privérekening, aangeefster gedwongen met hem in contact te blijven, terwijl verdachte door de opgelegde contactverboden voldoende duidelijk was gemaakt dat het contact niet gewenst was. Ook heeft aangeefster in haar berichten meerdere keren aangegeven dat zij met rust gelaten wilde worden. Dat aangeefster af en toe ook reageerde op verdachte maakt het voorgaande niet anders. De tenlastegelegde belaging zal dan ook bewezen worden verklaard.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gedraging die ziet op het overmaken van het geld van de zakelijke rekening naar zijn eigen privérekening nog dat die gedraging op zichzelf geen belaging oplevert, maar tegen de achtergrond van de overige gedragingen en het contact dat verdachte daarmee van aangeefster opeiste, kan dit naar het oordeel van de rechtbank wel worden aangemerkt als belaging.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het gedachtestreepje dat ziet op het langsgaan bij aangeefster. Deze gedraging kan, gelet op het feit dat dit in de betrokken periode slechts twee keer heeft plaatsgevonden, niet als stalking kan worden aangemerkt. Verdachte zal dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
onder 1
op 15 mei 2019 te Amsterdam, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met zijn vuist op de bar te slaan en met twee vingers naar zijn ogen te wijzen en daarna naar die [naam slachtoffer] te wijzen en vervolgens die voornoemde [naam slachtoffer] de woorden toe te voegen “Wat ben jij een vuile kankerhoer, ik maak je af. Jij komt aan de beurt. Wacht jij maar, ik maak je echt af”;
onder 2
in de periode van 7 november 2018 tot en met 11 juni 2019 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door veelvuldig berichten te sturen naar die voornoemde [naam slachtoffer] via WhatsApp (618 berichten in de periode van 19 mei 2019 tot en met 11 juni 2019) en veelvuldig berichten te sturen naar die voornoemde [naam slachtoffer] via SMS (330 berichten in de periode van 17 mei 2019 tot en met 11 juni 2019) en die [naam slachtoffer] structureel in de gaten te houden via het camerasysteem van het café [naam café] en zonder toestemming geld voor privédoeleinden van de zakelijke rekening te halen van die [naam slachtoffer] , met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 135 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert zij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod en het vinden en behouden van een dagbesteding. Zij heeft tot slot geëist dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het gevorderde voorwaardelijke gedeelte te matigen tot één maand gevangenisstraf, omdat dat meer aansluit bij soortgelijke zaken. Daarnaast heeft hij verzocht om bij de eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden expliciet op te nemen dat verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om met de binnenvaart mee te gaan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van zijn ex-vrouw en tevens moeder van zijn zoon. Ook heeft hij haar gedurende zeven maanden belaagd. Deze belaging bestond uit het versturen van honderden berichten. Ook heeft hij aangeefster veelvuldig opgebeld, heeft hij haar in de gaten gehouden terwijl zij aan het werk was in hun gezamenlijke café en heeft hij geld van de zakelijke rekening naar zijn eigen rekening overgemaakt om haar te dwingen contact met hem op te nemen. Voornoemde berichten bestonden onder meer uit de volgende heftige teksten:
“Ik ben jou zo zat!!!”, “Zuignap”, “Je zuigt me tot het uiterste”, “RODE KNOP”, “Kankerhoer”, “Omhoog geneukte kankerhoer ben je”, “Schijt hoer”, “Fuck you bitch”en
“Dan maar dood”.De aanhoudendheid en dwingende wijze waarop verdachte contact probeerde te verkrijgen met aangeefster acht de rechtbank zeer zorgelijk. Ook lijkt verdachte niet te beseffen wat zijn gedragingen bij een ander teweeg brengen.
Aangeefster heeft immers aangegeven dat zij doodsbang was voor verdachte en dat ze bang was dat verdachte zijn woorden in daden zou omzetten. Ook heeft zij aangegeven dat verdachte haar heel erg op de huid zat en dat ze zijn gedrag als beklemmend heeft ervaren. Het gedrag van verdachte heeft bovendien een negatieve invloed gehad op de zoon van aangeefster en verdachte, die volgens aangeefster heeft gezegd dat hij bang is dat zijn vader zijn moeder doodschiet. De rechtbank leidt uit de verklaringen van aangeefster af dat zij wil dat verdachte aan zichzelf gaat werken en niet dat hij zwaar gestraft wordt.
Op de zitting is gebleken dat verdachte erg geëmotioneerd is over de afgelopen periode. Hoewel hij niet volledig inzicht lijkt te hebben op zijn gedrag, heeft hij wel overtuigend aangegeven verder te willen met zijn leven. Hij heeft geen behoefte meer aan contact met aangeefster.
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 27 augustus 2019 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 18 september 2019. De kans op recidive wordt gemiddeld ingeschat. Ook worden problemen opgemerkt op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft op dit moment geen stabiele dagbesteding. Daarnaast zijn er zorgen over het alcoholgebruik van verdachte. Verdachte is wel bezig om zijn leven weer op orde te krijgen. Verder wordt opgemerkt dat verdachte vooral gemotiveerd lijkt te zijn om mee te werken aan de ingezette interventies door externe factoren. Daarom wordt begeleiding in een drangkader wenselijk geacht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod en het vinden en behouden van een dagbesteding. De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen.
De ernst van de feiten maakt dat een gevangenisstraf de passende afdoeningsmodaliteit is. Verdachte heeft al twee weken in voorlopige hechtenis gezeten en de rechtbank vindt het niet nodig dat verdachte nu nog terug moet naar de gevangenis. Daarom zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 135 dagen met aftrek, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Ook zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank hoopt dat de forse strafdreiging die uitgaat van een gevangenisstraf van 120 dagen verdachte er in de toekomst van weerhoudt nieuwe strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en een belaging. Gelet op het hiervoor overwogene, waarbij specifiek wordt verwezen naar het door de reclassering ingeschatte recidiverisico en het feit dat verdachte slechts door externe factoren gemotiveerd lijkt te zijn om mee te werken aan de voorwaarden, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarbij komt dat het wenselijk is dat het ingezette reclasseringstraject niet wordt onderbroken. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank zal bij het opleggen van de bijzondere voorwaarden niet expliciet overwegen dat de reclassering verdachte in de gelegenheid moet stellen om met de binnenvaart mee te gaan, omdat de reclassering het beste kan beoordelen of het meegaan op de binnenvaart in het belang is van verdachte of dat het een behandeling doorkruist.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
onder 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
onder 2:
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
135 (honderdvijfendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa, [adres Reclassering Inforsa] . Veroordeelde blijft zich melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich onder behandeling zal stellen van de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname als dat noodzakelijk wordt geacht. Als die klinische opname geïndiceerd is, zal veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit verbod;
  • meewerkt aan een re-integratietraject die leidt naar dagbesteding en indien mogelijk betaald werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instellingen de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2019.
Bijlage
Tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met zijn vuist op de bar te slaan en/of
- met twee vingers naar zijn ogen te wijzen en daarna naar die [naam slachtoffer] te wijzen en/of
- ( vervolgens) die voornoemde [naam slachtoffer] de woorden toe te voegen “Wat ben jij een vuile kankerhoer, ik maak je af. Jij komt aan de beurt. Wacht jij maar, ik maak je echt af”;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2018 tot en met 11 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door
- veelvuldig berichten te sturen naar die voornoemde [naam slachtoffer] via Whatsapp (618 berichten in de periode van 19-05-2019 t/m 11-06-2019) en/of
- veelvuldig berichten te sturen naar die voornoemde [naam slachtoffer] via SMS (330 berichten in de periode van 17-05-2019 t/m 11-06-2019) en/of
- die [naam slachtoffer] (structureel) in de gaten te houden via het camerasysteem van het café [naam café] en/of
- zonder toestemming geld voor privé doeleinden van de zakelijke rekening te halen van die [naam slachtoffer] en/of
- een of meermalen langs te gaan bij die [naam slachtoffer] terwijl zij aan het werk is, met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.