ECLI:NL:RBAMS:2019:7303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
7046682
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden volgens Verordening (EG) 261/2004

In deze zaak vorderde Airhelp Limited, een vennootschap naar buitenlands recht, compensatie van Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) wegens vertraging van een vlucht op 18 mei 2017. De passagiers hadden een reis geboekt van Lissabon naar Amsterdam en vervolgens naar Sao Paulo, maar door een vertraging van 1 uur en 24 minuten bij de vlucht van Lissabon naar Amsterdam misten zij hun aansluitende vlucht naar Sao Paulo. Airhelp vorderde compensatie op basis van Verordening (EG) 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. KLM weigerde echter te betalen, stellende dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging veroorzaakten.

De kantonrechter beoordeelde de argumenten van beide partijen. KLM voerde aan dat een storing in het software systeem op Schiphol, dat de brandstoftoevoer regelt, de oorzaak was van de vertraging. Airhelp betwistte dit en stelde dat de vertraging het gevolg was van een technische storing die inherent is aan de normale uitoefening van de luchtvaart. De rechter oordeelde dat KLM voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat de luchtvaartmaatschappij niet verplicht was om compensatie te betalen. De vordering van Airhelp werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat vertragingen niet inherent zijn aan hun normale bedrijfsvoering om zich te kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat KLM alle redelijke maatregelen had getroffen en dat de omstandigheden die tot de vertraging leidden, niet onder hun controle lagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7046682 CV EXPL 18-14895
vonnis van: 4 oktober 2019
fno.: 94

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de vennootschap naar buitenlands recht Airhelp Limited

gevestigd te Hong Kong
eiseres
nader te noemen: Airhelp
gemachtigde: mr. H. Yildiz
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken maken deel uit van het procesdossier:
  • het exploot van dagvaarding van 11 juni 2018 met producties;
  • antwoord met producties;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties;
  • dupliek.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

De feiten

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.
De passagiers [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben een vliegreis geboekt van Lissabon naar Amsterdam en van Amsterdam naar Sao Paulo, beiden uit te voeren door de vervoerder op 18 mei 2017.
1.2.
Het reisschema was als volgt:
18/05/2017 Lissabon - Amsterdam [vluchtnummer 1]
18/05/2017 Amsterdam – Sao Paulo [vluchtnummer 2]
1.3.
De vlucht van Lissabon naar Amsterdam zou om 04.00 UTC vertrekken en is met en vertraging van 1 uur en 24 minuten in Amsterdam aangekomen, waardoor de passagiers hun vlucht naar Sao Paulo hebben gemist. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt en met een vertraging van meer dan 3 uur op hun eindbestemming Sao Paulo aangekomen.
1.4.
De passagiers hebben bij de vervoerder geklaagd over de vertraging en op grond van Verordening 261/2004 aanspraak gemaakt op compensatie ten bedrage van
€ 600,00 per persoon.
1.5.
De vervoerder heeft geweigerd te betalen.
1.6.
De passagiers hebben hun vordering rechtsgeldig overgedragen aan Airhelp.

Vordering en verweer

2. Airhelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 1.200,00 aan compensatie;
b. € 180,00 aan buitengerechtelijke kosten;
c. de wettelijke rente over € 1.380,00 vanaf 18 mei 2017 tot aan de dag der
algehele voldoening;
d. de proceskosten, waaronder € 500,00 aan salaris gemachtigde.
3. Airhelp baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Airhelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagiers te compenseren conform artikel 6 lid 1 onder c jo artikel 7 lid 1 van de Verordening tot een bedrag van
€ 600,00 per persoon.
4. De vervoerder voert aan dat er sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor hij geen compensatie verschuldigd is.
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Beoordeling
6. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt het volgende overwogen. Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEU (Wallentin-Hermann C-549/07 en Air Baltic C-294/10) moet de vervoerder aantonen dat de omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van zijn onderneming had gebracht – kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering dan wel vertraging van de vlucht leidden. Bij de beoordeling van de vraag of er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden, dient derhalve voorop te worden gesteld dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze omstandigheden bij de vervoerder ligt.
7. De vervoerder voert hiertoe het volgende aan. Op 18 mei 2016 was er op de luchthaven Schiphol storing in het software systeem dat de brandstoftoevoer naar het veld beheerst. Hierdoor kon geen enkel toestel op de luchthaven van brandstof worden voorzien en bleven gates en andere vliegtuig opstelplaatsen bezet. Eurocontrol heeft daarom verzocht om geen toestellen na 08.00 uur op Schiphol te laten arriveren. Het onderhavige toestel kreeg hierdoor een CTOT opgelegd, dat herhaalde malen werd verschoven en is uiteindelijk met een vertraging van 1 uur en 24 minuten in Amsterdam gearriveerd. Het (technisch) mankement lag bij de luchthaven van Schiphol en niet bij de vervoerder, die voor het landen afhankelijk is van de faciliteiten van de luchthaven, aldus de vervoerder.
8. Airhelp betwist dat er sprake is van een buitengewone omstandigheid. De storing was al bijna anderhalf uur verholpen voordat de vlucht gepland stond te landen op Schiphol. De vlucht is vertraagd door drukte op de luchthaven vanwege de nasleep van de storing met de brandstoftoevoer, hetgeen volgens Airhelp geen buitengewone omstandigheid oplevert. Er is volgens haar geen sprake van een abnormale, uitzonderlijke en ongewone situatie maar van een technisch mankement dat inherent is aan de uitoefening van een luchtvaartonderneming. Airhelp betwist ten slotte dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om te vertraging te voorkomen. De vervoerder heeft immers niet onderbouwd dat hij voldoende reservetijd heeft ingebouwd om een eventuele buitengewone omstandigheid te kunnen opvangen.
9. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt. Uitgangspunt is dat de omstandigheden die tot vertraging leiden alleen ‘uitzonderlijk’ zijn in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van die gebeurtenis. De vervoerder heeft genoegzaam toegelicht dat de storing het software systeem betrof dat de brandstoftoevoer op Schiphol regelt en dat het niet een van zijn eigen systemen betrof. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee sprake van een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de vervoerder. Het betreft hier een van buiten komende oorzaak waarop naar onweersproken is gesteld de vervoerder, wegens de oorsprong ervan, geen invloed kan uitoefenen. Dat na afloop van de storing enige tijd drukte is ontstaan, is een direct en aannemelijk gevolg van de storing en maakt niet dat er geen sprake meer is van een buitengewone omstandigheid. Gelet op het bovenstaande is er sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 5.3 van de Verordening in samenhang met paragraaf 14 considerans.
10. Voorts heeft de vervoerder alle redelijke maatregelen getroffen die van hem gevergd konden worden. Het is aannemelijk dat de vliegtuigen na het verhelpen van de storing niet allemaal tegelijk naar Schiphol konden vertrekken en dat (mede) daardoor de CTOT-tijden zijn verschoven. In redelijkheid kan niet van de vervoerder worden verwacht dat hij een dermate ruime reservetijd inbouwt dat hij alle buitengewone omstandigheden kan opvangen. Airhelp heeft verder niet concreet onderbouwd dat de vervoerder de mogelijkheid had de passagiers vanaf Lissabon een directe vlucht naar Sao Paulo aan te bieden, zodat dit verweer, dat de vervoerder heeft betwist, terzijde zal worden gelaten. Verder is gesteld noch gebleken dat de vervoerder nog iets anders of meer had kunnen doen om de vertraging te voorkomen.
11. Gelet op het bovenstaande zal het beroep van de vervoerder op artikel 5 lid 3 van de Verordening worden toegewezen en de vordering van de passagier worden afgewezen.
12. Airhelp wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van Airhelp af;
veroordeelt Airhelp in de proceskosten, aan de zijde van de vervoerder tot op heden begroot op € 360,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
veroordeelt Airhelp tot betaling van een bedrag van € 18,00 aan nasalaris, alsmede tot betaling van een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Airhelp niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter