ECLI:NL:RBAMS:2019:7265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
13-684433-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van cameraonderdelen en bezit van harddrugs door een 20-jarige man

Op 3 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die op 10 oktober 2018 in Amsterdam cameraonderdelen ter waarde van ongeveer 20.000 euro had geheeld. Daarnaast had hij ook harddrugs in zijn bezit, waaronder 3,74 gram heroïne en 6 bolletjes cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan schuldheling, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de cameraonderdelen gestolen waren. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal, omdat niet bewezen kon worden dat hij de goederen op 9 oktober had weggenomen. De rechtbank achtte het wel bewezen dat hij de cameraonderdelen op 10 oktober voorhanden had, en dat hij opzettelijk harddrugs aanwezig had.

De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 120 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen als hij de taakstraf niet naar behoren verricht. De officier van justitie had een hogere taakstraf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn kwetsbaarheid. De rechtbank besloot niet om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat er onvoldoende indicaties waren voor de toepassing daarvan. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, en de rechtbank vond het belangrijk om de ernst van de feiten en de maatschappelijke overlast die deze veroorzaken in aanmerking te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-684433-18
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-684433-18
Datum uitspraak: 3 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 19 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Braber en van wat de raadsman van verdachte mr. G.L.D. Thomas naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 9 oktober 2018 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het:
1. medeplegen van diefstal van fotocamera-apparatuur uit een auto. Subsidiair is dit aan verdachte tenlastegelegd als heling op 10 oktober 2018; en,
2. voorhanden hebben van harddrugs, te weten 3,74 gram heroïne en/of 1,13 gram cocaïne en/of 6 bolletjes cocaïne (inhoudende 1,02 gram).
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde geldt dat verdachte zeer kort na de diefstal is aangetroffen met een deel van de weggenomen goederen waardoor dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de goederen heeft gestolen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[naam 1] heeft aangifte gedaan van diefstal uit een auto van cameraonderdelen ter waarde van ongeveer € 20.000,- gepleegd tussen 8 oktober 22.15 uur en 9 oktober 06.45 uur. [2] Verdachte is in de ochtend 10 oktober 2018 samen met een ander aangetroffen in een auto waarin cameraonderdelen liggen. [3] Aangever heeft de goederen uit het voertuig herkend als zijn eigendom. [4] Op 10 oktober 2018 ziet aangever dat een ander deel van zijn cameraonderdelen op Marktplaats wordt aangeboden door een account genaamd ‘ [naam account] ’. [5] Een van de advertenties betreft een camerastatief ter waarde van € 8.000,- dat aan werd geboden voor € 800,-. Uit onderzoek volgt dat op de telefoon van verdachte de Marktplaats app is geïnstalleerd met daaraan gekoppeld het account genaamd “ [naam account] ”. [6]
Ook worden op de telefoon van verdachte screenshots aangetroffen van zoekopdrachten op internet naar cameraonderdelen, waaronder de website van CEX waarop te zien is voor hoeveel de afgebeelde cameraonderdelen kunnen worden verkocht aan CEX. [7] Verbalisant [naam verbalisant] heeft verdachte herkend op camerabeelden van de winkel CEX . Op deze beelden is volgens de verbalisant te zien dat verdachte samen met een ander cameraonderdelen aanbiedt bij CEX. [8] De verbalisant zag dat verdachte bij de fouillering exact dezelfde pet en jas droeg als te zien is op voornoemde camerabeelden.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, de verklaring van verdachte dat de cameraonderdelen al in de auto lagen, dat hij daar niets vanaf weet en dat de Markplaats app wordt gebruikt door een vriendin genaamd [naam vriendin] volstrekt ongeloofwaardig. Uit het dossier kan echter niet worden opgemaakt dat verdachte de cameraonderdelen op 9 oktober 2018 heeft weggenomen. Hierdoor kan de primair ten laste gelegde diefstal niet worden bewezen. Daarvan wordt verdachte vrijgesproken. Omdat het voor verdachte bij het voorhanden krijgen van de cameraonderdelen redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat deze waren gestolen, gelet op onder andere de ongeloofwaardige verklaring en de erg lage prijs waarvoor het camerastatief op Markplaats is aangeboden, kan de subsidiair ten laste gelegde schuldheling wel worden bewezen.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte is na de staandehouding gefouilleerd. Toen is bij hem een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. [9] Uit het rapport van het laboratorium blijkt dat deze bij verdachte aangetroffen middelen de tenlastegelegde hoeveelheden cocaïne en heroïne bevatten. [10] De rechtbank acht daarmee ook het onder 2 tenlastegelegde bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. subsidiair:
op 10 oktober 2018 te Amsterdam, diverse fotoapparatuur (waaronder cameralenzen, statieven en batterijen, met een waarde van circa 20.000 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door diefstal in elk geval door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
op 10 oktober 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,74 gram heroïne en 1,13 gram cocaïne en 6 bolletjes cocaïne (totaal inhoudende 1,02 gram).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht gelet op zijn jonge leeftijd en beïnvloedbaarheid.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van cameraonderdelen ter waarde van ongeveer € 20.000,-. Het gaat om een ergerlijk feit dat schade veroorzaakt bij betrokkenen. Bovendien volgt uit het dossier dat verdachte de gestolen cameraonderdelen probeerde te verkopen. Verdachte houdt op die manier de criminaliteit in stand. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs. Cocaïne en heroïne leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijke, psychische en in sociaal opzicht schadelijke gevolgen met zich brengt. Het gebruik van drugs, maar ook bijvoorbeeld de strafbare feiten die worden gepleegd om dat gebruik te financieren, zorgt voor maatschappelijke overlast.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 20 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van 15 juli 2019, opgemaakt door mevrouw L. Aourag en haar toelichting daartoe op de zitting. Hieruit blijkt – kort gezegd- onder meer het volgende. Er zijn enige indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht, zo handelt verdachte op een licht verstandelijk beperkt niveau en is hij een kwetsbaar en beïnvloedbaar persoon. De reclassering acht het noodzakelijk dat scholing wordt opgestart. Anderzijds lijkt verdachte onvoldoende ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen en heeft hij al enige justitiële voorgeschiedenis. Reclassering adviseert daarom niet om het jeugdstrafrecht toe te passen. Vanwege de beperkte motivatie van verdachte, adviseert reclassering bij een veroordeling de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden omdat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te bepreken of het gedrag te veranderen. Omdat de raadsman van verdachte op zitting toelicht dat verdachte inmiddels wel openstaat voor begeleiding, is mevrouw Aourag tijdens de zitting teruggekomen van haar schriftelijke advies en adviseert zij de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een meldplicht, het meewerken aan het vinden van een dagbesteding en inkomen en het meewerken aan een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht, tenzij er voldoende indicaties zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht (ASR)). Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar. De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering, in de persoon van de verdachte geen aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het ASR gelet op de contra-indicaties die daarvoor naar voren zijn gekomen. Uit het reclasseringsrapport is gebleken dat eerdere pedagogische begeleiding is mislukt en verdachte lijkt onvoldoende ontvankelijk voor ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen.
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, een taakstraf van 120 uur passend. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel toe te passen. Verdachte laat zich niet goed begeleiden en komt niet bij afspraken opdagen. Verdachte is eveneens niet op de zitting verschenen waardoor de rechtbank niet heeft kunnen toetsen hoe het daadwerkelijk is gesteld met zijn motivatie om mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Gelet hierop acht de rechtbank een toezichtkader niet passend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
schuldheling
Ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met het in art. 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij art. 10 lid 1 van de Opiumwet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 3 oktober 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 11
3.p. 28
4.p. 34
5.p. 34
6.p. 34
7.p. 41 e.v.
8.p. 171 e.v.
9.p. 31 e.v.
10.Ongenummerde rapporten Laboratorium Forensische Opsporing met rapportnrs: 1116N18 en 1115N18.