ECLI:NL:RBAMS:2019:7262

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
13/845156-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude door middel van valsheid in geschrift en onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 12 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift en het onjuist doen van aangiften omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 6 juni 2012 tot en met 27 december 2016, samen met anderen valse facturen heeft opgemaakt die ten onrechte aan bedrijven zijn gepresenteerd, terwijl de werkzaamheden in werkelijkheid voor zijn privéwoning waren verricht. Dit leidde tot onjuiste aangiften bij de Belastingdienst, waardoor te weinig belasting werd geheven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door vervalste facturen in te dienen ter ondersteuning van de ingediende aangiften omzetbelasting. Dit heeft geleid tot een benadelingsbedrag van meer dan € 76.000,-. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte na tussenkomst van de FIOD de Belastingdienst heeft terugbetaald en dat hij niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de verantwoordelijkheden van een ondernemer niet serieus heeft genomen en de integriteit van het financiële verkeer heeft geschonden.

De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de bewezen feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845156-18
Datum uitspraak: 12 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.M.J. Backx, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.B.C.R. Heemskerk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van valsheid in geschrift in de periode van 6 juni 2012 tot en met 27 december 2016 doordat op meerdere facturen is vermeld dat er werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van de privéwoning van verdachte;
2. medeplegen van het onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 2] over het derde kwartaal 2012, het vierde kwartaal 2012, het vierde kwartaal 2014, het tweede kwartaal 2015 en het vierde kwartaal 2015, door een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, aan welke gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
3. medeplegen van het onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] over het tweede kwartaal 2012, het vierde kwartaal 2013, het tweede kwartaal 2014, het vierde kwartaal 2014, het eerste kwartaal 2015, het tweede kwartaal 2016, het derde kwartaal 2016 en het vierde kwartaal 2016, door een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, aan welke gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3. Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 6 juni 2012 tot en met 27 december 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
twee (2) facturen van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] (DOC-001 en DOC-003)
en
twee (2) facturen van [bedrijf 4] gericht aan [bedrijf 1] (DOC-007 en DOC-010)
en
één (1) factuur van [bedrijf 4] gericht aan [bedrijf 2] (DOC-011)
en
twee (2) facturen van [bedrijf 5] gericht aan [bedrijf 1] (DOC-015 en DOC-020)
en
twee (2), facturen van [bedrijf 5] gericht aan [bedrijf 2] (DOC-017 en DOC-018)
en
twee (2) facturen van [bedrijf 6] gericht aan [bedrijf 1] (DOC-021 en DOC-022)
en
twee (2) facturen van [bedrijf 7] gericht aan [bedrijf 1] (DOC-028 en DOC-029)
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens valselijk en/of
in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die facturen vermeld dat er werkzaamheden zijn verricht en/of goederen zijn geleverd ten behoeve van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden zijn verricht en/of die goederen zijn geleverd ten behoeve van de woning van hem, verdachte, in privé
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
ten aanzien van feit 2:
[bedrijf 2] (als deelneemster aan/van de [bedrijf 8] .,
[bedrijf 2] , C.S. (met het fiscale nummer [nummer] )) in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 27 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten elektronische aangiften voor de omzetbelasting over
het derde kwartaal 2012 (DOC-079/DOC-093 in combi met factuur DOC-001) en
het vierde kwartaal 2012 (DOC-079/DOC-093 in combi met factuur DOC-003) en
het vierde kwartaal 2014 (DOC-081/DOC-093 in combi met factuur DOC-011) en
het tweede kwartaal 2015 (DOC-082/DOC-093 in combi met factuur DOC-017) en
het vierde kwartaal 2015 (DOC-082/DOC-093 in combi met factuur DOC-018)
onjuist hebben gedaan en/of doen of laten plegen, immers hebben [bedrijf 2] (als deelneemster aan/van de [bedrijf 8] ., [bedrijf 2] , C.S. (met het fiscale nummer [nummer] )) en haar mededaders telkens opzettelijk op de bij
(de Inspecteur van) de Belastingdienst elektronische ingestuurde/ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een te lage omzet/belastbaar bedrag, althans telkens een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen of laten opgeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, telkens leiding heeft gegeven;
ten aanzien van feit 3:
[bedrijf 1] (als (voormalig) deelneemster aan/van de [bedrijf 8] ., [bedrijf 2] , C.S. (met het fiscale nummer [nummer] )) in de periode van 13 juli 2012 tot en met 27 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over
het tweede kwartaal 2012 (DOC-079/DOC-093 in combi met factuur DOC-021) en
het vierde kwartaal 2013 (DOC-080/DOC-093 in combi met factuur DOC-007) en
het tweede kwartaal 2014 (DOC-081/DOC-093 in combi met factuur DOC-015) en
het vierde kwartaal 2014 (DOC-081/DOC-093 in combi met factuur DOC-010) en
het eerste kwartaal 2015 (DOC-082/DOC-093 in combi met factuur DOC-028) en
het tweede kwartaal 2016 (DOC-083/DOC-093 in combi met factuur DOC-022) en
het derde kwartaal 2016 (DOC-083/DOC-093 in combi met factuur DOC-029) en
het vierde kwartaal 2016 (DOC-083/DOC-093 in combi met factuur DOC-020)
onjuist hebben gedaan en/of doen of laten plegen, immers hebben [bedrijf 1] (als (voormalig) deelneemster aan/van de [bedrijf 8] ., [bedrijf 2] , C.S. (met het fiscale nummer [nummer] )) en haar mededaders telkens opzettelijk op
de bij (de Inspecteur van) de Belastingdienst elektronische ingestuurde/ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een te lage omzet/belastbaar bedrag, althans telkens een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen of laten opgeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, telkens leiding heeft gegeven.

4.Het bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.
Nadere overwegingen
De raadsman heeft zich ten aanzien van de valsheid in geschrifte (feit 1) op het standpunt gesteld dat dit feit niet kan worden bewezen omdat de facturen niet vals zijn maar slechts onjuist voor zover deze zien op de debiteur en de adressering. De reden dat verdachte aan een aantal leveranciers heeft verzocht om de facturen ten name van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] te stellen was niet gelegen in het feit dat hij hiermee beoogde om belastingvoordeel te bewerkstelligen voor zichzelf of te bewerkstelligen dat [bedrijf 1] of [bedrijf 2] te weinig belasting zou betalen. De enige reden om dit verzoek telkens te doen was om [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de facturen te laten voldoen omdat hij zelf op die momenten over onvoldoende liquiditeiten kon beschikken. Ook zag dit verzoek niet op zijn kwade intentie om heimelijk deze vennootschappen zijn facturen te laten betalen en daarmee een voordeel te behalen. Het bewustzijn dat er valselijk documenten werden gebruikt, ontbrak dus bij verdachte nu hij de intentie had om het later weer recht te trekken, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet alleen zijn de facturen gericht aan een verkeerde geadresseerde maar ook wordt op de facturen melding gemaakt van een verkeerde plaats dan wel een verkeerd project. Bij de beoordeling of sprake is van een vals document moet worden gekeken naar het moment dat het document wordt opgemaakt. Volgens de eigen verklaring van verdachte wist hij op die momenten heel goed dat de facturen niet juist waren opgemaakt, hij gaf hier immers zelf de opdracht toe. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte het oogmerk had op het opmaken van valse documenten die strekten tot benadeling. Dat verdachte de intentie had dit later weer recht te trekken doet daar niet aan af nu dus moet worden gekeken naar het moment van opmaken van de facturen, welk moment eerder is gelegen.
Ten aanzien van het indienen van onjuiste belastingaangiften (feiten 2 en 3) heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte weliswaar opdracht heeft gegeven om facturen op naam te stellen van de vennootschappen, maar verdachte heeft de gevolgen daarvan niet overzien ten aanzien van de omzetbelasting. Aangifte doen kan verdachte immers niet en deze zijn door de vennootschappen gedaan door de heer [naam 1] die verklaart dat hij dit zelfstandig doet op basis van de gegevens in de administratie. Zeer helder is dat [naam 1] geen weet heeft gehad van het privékarakter van de facturen welke ten grondslag liggen aan het feit dat een te laag bedrag aan omzetbelasting is opgegeven. Bij deze stand van zaken kan er geen redelijke toerekening plaatsvinden aan de vennootschappen en dienen zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 1] te worden vrijgesproken, wat automatisch tot gevolg heeft dat ook verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer nu het niet relevant is of [naam 1] het strafwaardige van zijn handelen heeft ingezien. Het is verdachte geweest die opdracht heeft gegeven facturen te vervalsen waardoor verdachte er ook verantwoordelijk voor moet worden gehouden dat deze facturen zijn ingebracht in de ondernemingen op basis waarvan de aangiften omzetbelasting zijn ingediend.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, door opzettelijk in zijn opdracht vervalste facturen ter ondersteuning van de ingediende aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst in te laten dienen ten name van de besloten vennootschappen, aan welke gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven. Op deze manier is telkens ten onrechte omzetbelasting teruggevraagd en vervolgens door de Belastingdienst uitgekeerd.
Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. Verdachte heeft jarenlang op structurele en planmatige wijze belastinggeld teruggevraagd wat impliceert dat verdachte bewust heeft gehandeld. Door het indienen van onjuiste aangiften en die te ondersteunen met vervalste facturen is de Belastingdienst niet in staat belastingverplichtingen vast te stellen en correcte aanslagen op te leggen.
Vaststaat dat door zo te handelen, verdachte de verantwoordelijkheden die de wet aan een ondernemer stelt, niet serieus heeft genomen. Verdachte heeft de integriteit van het financiële en economische verkeer en het vertrouwen dat in hem, als directeur, mocht en moest worden gesteld, in de kern geschonden. Verder heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde - voor bonafide ondernemers zeer belangrijke - systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane belastingaangiften en onderliggende administratie moet kunnen vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, benadeeld en de algemene belastingmoraal ondermijnd.
Anders dan de officier aan justitie gaat de rechtbank voor het bepalen van de hoogte van het benadelingsbedrag enkel uit van de te weinig betaalde
omzetbelastingen rekent daarbij niet ook de te weinig afgedragen
vennootschapsbelasting en inkomstenbelastingmee. Het benadelingsbedrag bedraagt dan € 41.673,92 ten aanzien van [bedrijf 1] en € 34.624,90 ten aanzien van [bedrijf 2] , wat in totaal neerkomt op ruim € 76.000,-.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte, weliswaar na tussenkomst van de Fiod, de Belastingdienst heeft terugbetaald en ook de ondernemingen heeft terugbetaald.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij vanaf het begin van het strafrechtelijk onderzoek zijn medewerking heeft verleend en openheid van zaken heeft gegeven.
Tot slot heeft de rechtbank bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor een benadelingsbedrag tussen
€ 70.000,- en € 125.000,- waarop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 5 en 9 maanden worden gesteld dan wel een taakstraf én een voorwaardelijke gevangenisstraf. Gezien deze oriëntatiepunten en de hiervoor vermelde omstandigheden acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaar, die als stok achter de deur dient te fungeren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelasting.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
feitelijk leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en C.M. Berkhout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2019.