In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde was eerder door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 20 dagen zou worden opgelegd. Het Openbaar Ministerie besloot op 19 april 2019 om de vervangende hechtenis toe te passen, omdat de veroordeelde zijn taakstraf niet naar behoren had verricht. De kennisgeving van deze beslissing werd op 28 mei 2019 aan de veroordeelde betekend.
Het bezwaarschrift werd op 26 juni 2019 ingediend en richtte zich tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie. De veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. N. el Farougui, verzocht de politierechter om de beslissing te herzien en hem de kans te geven zijn taakstraf alsnog te verrichten. Tijdens de zitting op 1 augustus 2019 heeft de politierechter de officier van justitie en de raadsvrouw gehoord. De veroordeelde had afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord.
De politierechter overwoog dat de veroordeelde niet had aangetoond dat er uitzonderlijke omstandigheden waren die het toepassen van de vervangende hechtenis onbillijk zouden maken. De rechter concludeerde dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren had verricht en dat er geen reden was om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De beslissing van de politierechter was om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren, wat betekent dat de vervangende hechtenis van toepassing blijft.