3.In conventie[verweerder] heeft bij conclusie van antwoord zijn oorspronkelijke eis gewijzigd. Primair vordert hij betaling van de huurachterstand van € 1.500,00 alsmede de ontbinding en ontruiming van het gehuurde en buitengerechtelijke kosten van € 225,00. Subsidiair verzoekt [verweerder] het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde zal eindigen, met ontruiming van het gehuurde.
In conventie en in reconventie[verweerder] heeft erkend dat [eiser 1] zonder de buitengerechtelijke kosten, waaronder die van het verstekvonnis, inmiddels geen huurachterstand meer heeft. [verweerder] handhaaft evenwel de gevorderde ontbinding en ontruiming, gezien de lange tijd waarin wel een huurachterstand heeft bestaan, te weten van juli 2018 tot januari 2019. Ook is van belang dat [eiser 1] bij de vorige eigenaar een structurele huurachterstand had. Koop breekt geen huur, en ook geen huurachterstand.
Daarnaast heeft [verweerder] [eiser 1] een redelijk aanbod gedaan, dat hij niet heeft geaccepteerd. Ook gedraagt [eiser 1] zich niet als een goed huurder door ongefundeerde beschuldigingen te uiten. Daarom vordert [verweerder] nu beëindiging van de huurovereenkomst.
Van misbruik van recht is geen sprake. Het verstekvonnis was uitvoerbaar bij voorraad, dus [verweerder] mocht opdracht geven tot executie. Het aankondigen of aanhangig maken van een executiekort-geding heeft geen schorsende werking. Verder betwist [verweerder] de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.
4. Partijen zijn het erover eens dat er geen huurachterstand meer bestaat. De oorspronkelijke vordering tot betaling van de huurachterstand wordt dan ook afgewezen. Dat [eiser 1] een structurele wanbetaler is, is niet komen vast te staan. De perikelen rond de betaling na de eigendomsoverdracht in de zomer van 2018 zijn daartoe onvoldoende, zeker deze achterstand inmiddels is ingelopen. Verder is van belang dat [eiser 1] nooit eerder bij vonnis is veroordeeld tot betaling, terwijl hij het gehuurde al 36 jaar huurt. Daarmee is de primaire grond voor de ontbinding en ontruiming weggevallen.
5. De subsidiaire vordering zal eveneens worden afgewezen. [eiser 1] was niet gehouden op het aanbod tot wijziging van de huurprijs in te gaan, omdat het om een niet geliberaliseerde huurprijs gaat. De door [verweerder] aangevoerde omstandigheden over scheefwonen en de financiële draagkracht van huurder en verhuurder zijn daarbij niet relevant.
6. Tot slot heeft [verweerder] gesteld dat [eiser 1] zich niet als een goed huurder heeft gedragen. Daar gaat de kantonrechter niet in mee. Het uiten van beschuldigingen in gerechtelijke procedures over het kwijtmaken van post, het onklaar maken van de deurbel etc., vormen geen tekortkomingen aan de kant van de huurder op grond waarvan de huurovereenkomst kan worden beëindigd.
7. Op grond van vaste rechtspraak is van misbruik van recht pas sprake als een partij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516).
[verweerder] heeft [eiser 1] c.s. in januari 2019 gedagvaard. Dat is geen misbruik van recht, omdat [verweerder] al zes maanden geen huur van [eiser 1] had ontvangen. De discussie tussen partijen over de vraag of [eiser 1] wel of niet wist op welk rekeningnummer hij moest betalen, maakt dat niet anders.
Op grond van dat verstekvonnis mocht [verweerder] het gehuurde ontruimen. Tijdens de ontruiming op 3 april 2019 hebben [eiser 1] c.s. het verstekvonnis persoonlijk ontvangen. Zij hebben direct aan de eerste deurwaarder € 2.250,00 (negen maanden huur) betaald en aangekondigd een executiekort-geding aanhangig te maken. De met inachtneming van de verhinderdata van beide partijen geplande datum, 24 april 2019, is aan de advocaat van [verweerder] medegedeeld. Deze twee omstandigheden, die ná het verstekvonnis zijn voorgevallen, maken de onverwijlde tenuitvoerlegging van het verstekvonnis onaanvaardbaar. Door toch aan de tweede deurwaarder opdracht te geven om opnieuw tot ontruiming over te gaan, heeft [verweerder] misbruik van recht gemaakt, ook al was de dagvaarding voor het executiekort-geding op 10 april 2019 nog niet betekend.
8. De schade die [eiser 1] c.s. hierdoor hebben geleden, komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade bestaat uit de kosten voor de werkzaamheden van de gemachtigde van [eiser 1] c.s. op 10 en 11 april 2019, voor zover die nog niet zijn vergoed door de kostenveroordeling in de renvooiprocedure (€ 980,00). De gemachtigde heeft op 10 en 11 april 2019 volgens zijn specificatie in totaal € 1.225,13 (4,5 uur à € 225,00 plus btw) in rekening gebracht aan [eiser 1] . Verminderd met € 980,00 resteert nog € 245,13 dat zal worden toegewezen. Het meergevorderde onder b. zal worden afgewezen.
9. [eiser 1] c.s. stellen dat zij drie maanden huur vooruit hebben betaald aan de vorige eigenaar en willen dat dit in rechte wordt vastgesteld. Dat deel van de vordering is niet toewijsbaar, omdat [verweerder] gemotiveerd betwist dat dit is gebeurd, onder verwijzing naar een verklaring van de vorige eigenaar. etzelfde
10. Onder d. vorderen [eiser 1] c.s. het bedrag dat zij teveel aan de vorige eigenaar hebben betaald, het bedrag dat zij niet van de eerste deurwaarder hebben teruggekregen en andere deurwaarders kosten. Zoals hiervoor al is overwogen, staat niet vast dát [eiser 1] vooruit hebben betaald aan de vorige eigenaar, zodat dit deel van de vordering alleen al om deze reden niet kan worden toegewezen.
11. Ten aanzien van de betaling aan de eerste deurwaarder is het volgende van belang. [eiser 1] c.s. mochten ervan uitgaan dat de deurwaarder op dat moment optrad voor [verweerder] , zodat de betaling van € 2.250,00 geldt als een betaling aan [verweerder] . [verweerder] heeft daarna aan de eerste deurwaarder opdracht gegeven om het betaalde terug te storten en opnieuw betaling van de huurachterstand van [eiser 1] c.s. verlangd. Vervolgens hebben [eiser 1] c.s. € 2.500,00 direct aan [verweerder] overgemaakt. Het bedrag dat [eiser 1] c.s. aan de deurwaarder hadden betaald en níet hebben teruggekregen, te weten € 1.480,50, dient [verweerder] alsnog terug te betalen. Het feit dat [verweerder] de opdracht aan deze deurwaarder heeft ingetrokken, kan hij niet aan [eiser 1] c.s. tegenwerpen. Zij hadden immers aan de deurwaarder betaald op een moment dat zij ervan mochten uitgaan dat de deurwaarder bevoegd voor [verweerder] optrad. Wat [verweerder] heeft afgesproken met de deurwaarder over de kosten voor de ontruiming is in beginsel zijn zaak. Deze kosten komen zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voor rekening van [eiser 1] c.s.
11. Dat [eiser 1] c.s. nog meer deurwaarderskosten onterecht heeft voldaan is onvoldoende komen vast te staan.
In conventie en in reconventie:
13. Bij deze uitkomst van de procedure wordt [verweerder] veroordeeld in de proceskosten van het verzet, met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding, die voor risico van [eiser 1] c.s. komen.
De kantonrechter:
in conventie:
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het op 21 januari 2019 door de kantonrechter te Amsterdam gewezen vonnis onder rolnummer 7434691/CV EXPL 18-28855;
wijst de vorderingen toe tot een bedrag van in totaal € 1.725,63 (€ 245,13 plus € 1.480,50), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van deze procedure, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] c.s. begroot op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [verweerder] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [verweerder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. M.R. Jöbsis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.