In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2019 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde, geboren in 1966. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een v.i.-advies van de Reclassering Nederland en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd door het Cour d'Appel de Cayenne. De veroordeelde had eerder een gevangenisstraf van vier jaar gekregen, waarvan twee jaar met uitstel, voor het invoeren, vervoeren en bezitten van cocaïne. De v.i. was verleend onder voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De officier van justitie heeft verzocht om verlenging van de proeftijd met 365 dagen, terwijl de raadsman van de veroordeelde een kortere verlenging voorstelde. De deskundige heeft aangegeven dat voortzetting van de begeleiding wenselijk is, ondanks de positieve ontwikkeling van de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat, gezien het recidiverisico en de recente positieve ontwikkelingen, een verlenging van de proeftijd met zes maanden noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank heeft de proeftijd verlengd en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder actieve medewerking aan het verkrijgen van woonruimte en dagbesteding, en deelname aan gedragsinterventies.