Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de veroordeelde bezwaar heeft aangetekend tegen de toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 60 dagen zou worden opgelegd. Het Openbaar Ministerie besloot op 20 december 2018 om de vervangende hechtenis toe te passen, wat op 14 februari 2019 aan de veroordeelde werd betekend. De veroordeelde diende op 21 februari 2019 een bezwaarschrift in, waarin hij verzocht om de beslissing van het Openbaar Ministerie te wijzigen en hem de kans te geven het restant van zijn taakstraf alsnog te verrichten.
Tijdens de zitting op 21 maart 2019 heeft de rechtbank de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadvrouw gehoord. De veroordeelde heeft aangegeven bereid te zijn de taakstraf uit te voeren en heeft zijn opleiding uitgesteld om tijd te hebben voor de taakstraf. De officier van justitie heeft gevorderd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren, omdat de veroordeelde voldoende kansen had gekregen om de taakstraf te voltooien. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de taakstraf nog niet was afgerond, het aannemelijk was dat de veroordeelde alsnog in staat zou zijn om de taakstraf binnen de gestelde termijn te voltooien.
De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard en bepaald dat de veroordeelde nog 84 uren taakstraf moet verrichten, binnen een termijn van zes maanden. Deze beslissing is genomen door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.A. Overbosch, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.